ECLI:NL:RBGEL:2024:9691

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/05/441751 / FA RK 24-3197
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorg en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 december 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure tussen een moeder en een vader in het kader van hun echtscheiding. De moeder verzoekt om de zorg voor de minderjarige kinderen aan haar toe te vertrouwen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De vader verzoekt de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en vraagt om een zorgregeling waarbij hij ook omgang met de kinderen heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 november 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders begin 2024 uit elkaar zijn gegaan en dat er spanningen zijn in de echtelijke woning. De moeder voelt zich bedreigd door de vader, terwijl de vader deze spanningen ontkent. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen voorlopig aan de moeder worden toevertrouwd, maar dat er een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen evenveel tijd bij beide ouders doorbrengen. De rechtbank heeft ook de alimentatieverplichtingen van de vader vastgesteld, zowel voor de kinderen als voor de moeder. De vader moet € 560 per maand betalen voor de kinderen en € 1.597 per maand voor de partneralimentatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen direct ten uitvoer kunnen worden gelegd, ondanks dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/441751 / FA RK 24-3197
Datum uitspraak: 4 december 2024
beschikking voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[naam moeder](nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
tegen
[naam vader](nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.B.J. Dekker te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 1 oktober 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 18 november 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen van mr. Zwart-Peters van 19 november 2024;
  • twee F9-formulieren van mr. Dekker van 20 november 2024;
  • het bericht met bijlagen van mr. Zwart-Peters van 20 november 2024.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 21 november 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2013 te [plaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1] ),
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2] ).

3.Het geschil

3.1.
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, de volgende voorzieningen te treffen:
  • de kinderen aan haar toe te vertrouwen;
  • een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen waarbij de kinderen in de
  • te bepalen dat de vader ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder dient te betalen een bedrag van € 283 per kind per maand bij vooruitbetaling te voldoen;
  • te bepalen dat de vader aan de moeder ten behoeve van haar levensonderhoud dient te betalen een bedrag van € 2.364 bruto per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
  • te bepalen dat de moeder bij uitsluiting van de vader gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] , met bevel dat de vader die woning dient te verlaten en deze verder niet meer mag betreden;
  • kosten rechtens.
3.2.
De vader vraagt de rechtbank om de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen. Daarnaast verzoekt de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van de echtscheidingsprocedure:
primair
 te bepalen dat hij gerechtigd zal zijn tot omgang met de kinderen in de echtelijke woning gedurende de even weken: iedere dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag en in de oneven weken: iedere dinsdag, woensdag en zondag, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
subsidiair
  • te bepalen dat hij het uitsluitend gebruik heeft van de echtelijke woning, met inbegrip van de inboedel en met het bevel dat de moeder die woning verder niet mag betreden;
  • te bepalen dat de kinderen voorlopig aan de vader zullen worden toevertrouwd;
  • te bepalen dat tussen de moeder en de kinderen een voorlopige zorgregeling zal gelden inhoudende dat de kinderen bij de moeder verblijven in de even weken: iedere maandag, donderdag en zondag en in de oneven weken: iedere maandag, donderdag, vrijdag en zaterdag, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
meer subsidiair
 te bepalen dat er tussen de vader een voorlopige zorgregeling zal gelden inhoudende dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende de even weken: iedere dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag en in de oneven weken: iedere dinsdag, woensdagen zondag, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een in goede justitie vast te stellen voorlopige contactregeling;
primair, subsidiair en meer subsidiair
 partijen door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht en waarin een zekere mate van spoedeisendheid aan de orde is. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met een beknopte motivering.
De toevertrouwing van de kinderen en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
4.2.
Gebleken is dat de relatie tussen de ouders begin 2024 is geëindigd. Beide ouders verblijven nog in de echtelijke woning. Zij verschillen met elkaar van mening over de vraag hoe goed dit verloopt. Volgens de moeder zijn er veel spanningen in huis waar zij en de kinderen onder lijden. De moeder voelt zich bedreigd en geïntimideerd door de vader. De vader betwist dat er sprake is van (grote) spanningen tussen de ouders en stelt dat er alleen zo nu en dan irritaties zijn. Ook betwist hij dat hij de moeder bedreigt of beledigt. Het heeft de voorkeur van de vader om te ‘birdnesten’, waarbij de ouders om en om in de echtelijke woning verblijven. [kind 1] en [kind 2] hoeven dan niet steeds van plek te wisselen. De moeder wil dit niet, gelet op de door haar genoemde spanningen. Verder heeft de moeder aangegeven dat ‘birdnesten’ ook praktische bezwaren voor haar meebrengt, met name vanwege haar werk.
4.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ‘birdnesten’ fijn kan zijn voor [kind 1] en [kind 2] , maar dat er dan wel iets van de ouders wordt gevraagd. In die zin zijn onderlinge spanningen niet helpend. Desondanks denkt de Raad dat het goed is als de ouders het ‘birdnesten’ nog een kans geven, mede gelet op het verloop van de mondelinge behandeling. Hierbij is het de ouders namelijk gelukt om afspraken te maken over de zorgregeling.
4.4.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [kind 1] en [kind 2] de helft van de tijd bij de vader en de andere helft bij de moeder zijn (zoals hierna omschreven). De rechtbank volgt het standpunt van de Raad dat het in het belang van de kinderen is als zij in de echtelijke woning kunnen blijven wonen, steeds in aanwezigheid van één van de ouders. Daarbij komt dat beide ouders hebben aangegeven geen alternatieve woonruimte te hebben om voor langere tijd in te verblijven. In die zin acht de rechtbank ‘birdnesten’ voor nu het meest passend. Daarbij is het wellicht wel goed dat partijen met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheid een appartement te huren, zoals door de vader tijdens de mondelinge behandeling is geopperd. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank wel enige zorgen heeft over de verstandhouding tussen de ouders. De Raad heeft de ouders geadviseerd om hulpverlening (in de vorm van een ouderschapstraject) te zoeken in verband met hun onderlinge spanningen. De ouders hebben hiermee ingestemd en zullen zich hiervoor wenden tot het wijkteam van de gemeente [plaats] . De rechtbank acht het van belang dat de ouders de benodigde hulpverlening zullen oppakken, nu zij beiden erkennen dat de situatie moet verbeteren en dat zij hebben aangegeven hiervoor open te staan.
4.5.
De rechtbank zal [kind 1] en [kind 2] voor de duur van de echtscheidingsprocedure toevertrouwen aan de moeder. Hoewel de kinderen in de afgesproken regeling (ongeveer) even vaak met de vader als met de moeder zijn, acht de rechtbank het van belang om duidelijkheid te verschaffen over de formele toevertrouwing van de kinderen in verband met de te ontvangen kinderbijslag. Dit is namelijk van belang bij de berekening van de kinderalimentatie.
4.6.
Verder zal de rechtbank bepalen dat beide ouders bij uitsluiting van de andere ouder gerechtigd zullen zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, op de dagen dat [kind 1] en [kind 2] bij hen verblijven conform de gemaakte afspraken. De rechtbank wil hiermee voorkomen dat er alsnog een situatie ontstaat waarbij één van de ouders in de woning verblijft, als de andere ouder daar conform de gemaakte afspraken met de kinderen mag zijn. Dit schept ook duidelijkheid voor de kinderen.
De regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling)
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders overeenstemming bereikt over de zorgregeling, voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De regeling ziet er als volgt uit. In de oneven weken haalt de vader de kinderen maandagmiddag op bij zijn zus. Vervolgens gaat de vader woensdag na het avondeten uit de woning en verblijven de kinderen vanaf woensdagavond tot de maandag daarop met de moeder in de woning, die de kinderen ’s ochtends naar school, dan wel de zus van de vader brengt. In de even weken haalt de vader de kinderen eveneens op bij zijn zus en zijn de kinderen weer tot woensdagavond na het eten met de vader. Vervolgens vindt er weer een wisselmoment plaats en zijn de kinderen met de moeder tot vrijdagavond na de hockey, waar de vader hen ophaalt (als er geen hockey is, eten de kinderen met de vader). De kinderen zijn dan tot maandagochtend met de vader, die de kinderen naar school, dan wel zijn zus brengt.
4.8.
Verder zijn de ouders overeengekomen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Met betrekking tot specifiek de kerstvakantie 2024 zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen de eerste week met de vader zijn en de tweede week met de moeder.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
4.9.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen welk bedrag aan kinderalimentatie moet worden voldaan. Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het rapport alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
ingangsdatum
4.10.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. Om die reden hanteert de rechtbank in dit geval de datum van deze beschikking als ingangsdatum.
behoefte
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
4.12.
De ouders zijn het met elkaar eens dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] gezamenlijk € 1.470 per maand bedraagt. De rechtbank zal ook hiervan uitgaan.
draagkracht ouders
4.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [2]
4.14.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].
draagkracht vader
4.15.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van de
behoefteberekening zoals deze door de moeder onder productie 8 is overgelegd,
zonderde door de moeder berekende huuropbrengsten. De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen om de huuropbrengsten (in ieder geval in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure) buiten beschouwing te laten.
4.16.
De draagkracht van de vader staat ter discussie. De vader heeft een eigen [bedrijf] ( [naam bedrijf] ), welke onder een holding valt. Vast staat dat er over 2023 sprake was van een winst uit onderneming van € 141.673 en dat er in dat jaar € 56.153 aan dividend is uitgekeerd, waarna de vader geld heeft geleend van de holding. De vraag is in hoeverre hiermee rekening gehouden moet worden, oftewel in hoeverre de vader zichzelf een DGA-salaris kan toekennen én of er gerekend moet worden met een dividenduitkering. De vader stelt dat hij in 2023 een dubbele opdracht had en dat de grote winst dus een vertekend beeld geeft. Daarbij komt ook dat de vader per 1 september 2024 in loondienst is getreden, naar eigen zeggen vanwege gebrek aan opdrachten voor zijn eigen bedrijf en het willen hebben van zekerheid. De vader vindt het redelijk dat er met een DGA-salaris wordt gerekend van € 4.800 per maand zonder dividend. Tijdens de mondelinge behandeling is door de moeder naar voren gebracht dat de vader in dienst is getreden bij een bedrijf van zijn zus. De zus lijkt helemaal niet werkzaam in deze sector en er is gebruik gemaakt van een arbeidsovereenkomst die niet op de specifieke situatie van de vader is toegespitst. Ook heeft de vader vrijwel direct na het aflopen van de opdracht via zijn eigen bedrijf een opdracht gekregen die hij heeft uitgevoerd vanuit het bedrijf van zijn zus. De vader heeft over deze bijzondere situatie geen openheid van zaken gegeven en hij kon hier tijdens de mondelinge behandeling geen sluitende verklaring voor geven, terwijl ook de situatie van de dividenduitkering en de lening onduidelijk is gebleven.
4.17.
Mede naar aanleiding van het voorgaande, volgt de rechtbank het standpunt van de moeder dat er uitgegaan moet worden van het gebruikelijk DGA-salaris over 2024 (€ 57.600 per jaar) te vermeerderen met het in 2023 uitgekeerde dividend van € 56.153. Dat de vader stelt dat hij dit dividend niet aan zichzelf heeft uitgekeerd, maar aan de holding om extra zekerheid in te bouwen, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is deze extra zekerheid niet nodig gelet op de financiële cijfers van de onderneming. Ook is uit de overgelegde stukken niet vast te stellen hoe hoog het inkomen was van de vader in 2022, waardoor de rechtbank ook niet het gemiddelde inkomen kan berekenen over de afgelopen drie jaar. Daarnaast is gebleken is dat de vader in het kader van zijn nieuwe baan wel een opdracht heeft gekregen, die hij naar het oordeel van de rechtbank ook in het kader van zijn eigen bedrijf had kunnen uitvoeren. Mede gelet op de onduidelijkheid die de vader heeft laten bestaan, gaat de rechtbank – in ieder geval in het kader van deze procedure – ervan uit dat de vader zichzelf dividend kan uitkeren conform 2023.
4.18.
Gelet op het voorgaande is het NBI van de vader € 6.768 per maand. [3] Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 2.428 per maand.
draagkracht moeder
4.19.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank met haar meest recente loonstroken, waarin een bruto maandsalaris van € 4.464,75 staat genoemd. De rechtbank houdt ook rekening met de ingehouden premies en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank rekent niet met kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, vanwege de beslissing van de rechtbank dat de ouders gaan ‘birdnesten’. Het NBI is dan € 3.642 per maand. [4]
4.20.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 895 per maand.
verdeling kosten
4.21.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.22.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 3.323 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.470 per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 2.428 / € 3.323 x € 1.470 =) € 1.074 per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 895 / € 3.323 x € 1.470 =) € 396 per maand.
zorgkorting
4.23.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de kinderen staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.24.
[kind 1] en [kind 2] verblijven ongeveer de helft van de tijd bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 514 per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (€ 1.074 -/- € 514 =) € 560 per maand moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
4.25.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de moeder
ingangsdatum
4.26.
Vervolgens zal de rechtbank het verzoek van de moeder voor partneralimentatie beoordelen. De rechtbank hanteert ook voor de partneralimentatie de datum van de beschikking als ingangsdatum.
huwelijksgerelateerde behoefte
4.27.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de moeder nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de moeder moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de moeder daardoor gewend was uit te kunnen geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
4.28.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben – als zij uit elkaar gaan – meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is. De rechtbank gaat hier ook van uit nu er sprake is van ‘birdnesten’.
4.29.
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Zoals hiervoor al overwogen, gaat de rechtbank er bij de vader van uit dat hij zichzelf het DGA-salaris over 2024 (€ 57.600 per jaar) kan uitkeren, te vermeerderen met het in 2023 uitgekeerde dividend van € 56.153. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is dus € 6.768 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is € 3.642 per maand.
4.30.
Van dat totale gezinsinkomen van € 10.410 per maand, gaat € 1.470 per maand naar [kind 1] en [kind 2] . Voor de ouders blijft dan € 8.940 per maand over. Hiervan heeft de moeder volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat is € 5.364 netto per maand.
behoeftigheid
4.31.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de moeder redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
4.32.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de moeder een netto besteedbaar inkomen per maand van € 3.642. Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte, resteert (€ 5.364 -/- € 3.642 =) € 1.722 per maand. Het eigen aandeel van de moeder in de kosten van de kinderen is € 396 per maand. Dit betekent dat de aanvullende behoefte van de moeder neerkomt op (€ 1.722 + € 396 =) € 2.118 netto per maand. Als de vader partneralimentatie betaalt, dan moet de moeder daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 4.119 per maand. [5]
draagkracht vader
4.33.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de vader die bijdrage kan betalen. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].
4.34.
De rechtbank heeft het NBI van de vader hiervoor al berekend op € 6.768 per maand. Op basis van de hiervoor genoemde formule is er dan een bedrag beschikbaar van € 2.081 netto per maand. Omdat kinderalimentatie voorgaat op partneralimentatie, [6] komt het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen van € 1.074 per maand hierop nog in mindering. Er blijft dan een draagkracht voor partneralimentatie over van € 1.007 netto per maand.
4.35.
Als de vader partneralimentatie betaalt, dan mag de vader de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de vader minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de vader meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de vader op een bedrag van € 1.597 bruto per maand. Dit is ook het bedrag dat de vader aan partneralimentatie moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
4.36.
De vader moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.37.
Het verzoek de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. Immers de beslissing kan direct ten uitvoer worden gelegd. Omdat tegen beslissingen in voorlopige voorziening op grond van het bepaalde in artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep mogelijk is, is het ook niet mogelijk om de uitvoerbaarheid te schorsen door het instellen van hoger beroep. Met het geven van deze beschikking tot het treffen van een voorlopige voorziening is de uitvoerbaarheid ervan gegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] ,
aan de moeder worden toevertrouwd;
5.2.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken:
  • in de oneven weken haalt de vader de kinderen maandagmiddag op bij zijn zus, waarna hij met de kinderen in de woning verblijft. Vervolgens gaat de vader woensdag na het avondeten uit de woning en verblijven de kinderen tot de maandag daarop met de moeder in de woning, die de kinderen ’s ochtends naar school, dan wel naar de zus van de vader brengt. In de even weken haalt de vader de kinderen eveneens op maandag op bij zijn zus en zijn de kinderen weer tot woensdagavond na het eten met de vader in de woning. Vervolgens vindt er weer een wisselmoment plaats en zijn de kinderen met de moeder in de woning tot vrijdagavond na de hockey, waar de vader hen ophaalt (als er geen hockey is, eten de kinderen met de vader). De kinderen zijn dan tot maandagochtend met de vader in de woning, die de kinderen naar school, dan wel naar zijn zus brengt;
  • dat de vakanties en feestdagen bij helfte in onderling overleg worden verdeeld tussen de ouders, met dien verstande dat de kinderen in de kerstvakantie 2024 de eerste week met de vader zijn en de tweede week met de moeder;
5.3.
bepaalt dat de vader met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder zal betalen € 560 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van heden als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen € 1.597 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
bepaalt dat beide ouders met ingang van heden bij uitsluiting gerechtigd zijn tot het gebruik van de echtelijke woning staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [adres] , op de dagen dat de kinderen conform de onder 5.2. genoemde zorgregeling bij hen verblijven, met bevel dat de andere ouder die woning dan moet verlaten en deze verder gedurende die momenten niet mag betreden;
5.6.
verstaat dat deze voorzieningen gelden voor de duur van het geding;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van der Hilst, in tegenwoordigheid van
S.C. Dijksterhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 BW.
2.Artikel 1:397, lid 2 BW.
3.Bijlage 1: draagkracht van de vader
4.Bijlage 2: draagkracht van de moeder
5.Bijlage 2: brutering aanvullende behoefte van de moeder
6.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek