ECLI:NL:RBGEL:2024:9681

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
C/05/441903 / FA RK 24-3249
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen omgangsregeling tussen vader en minderjarige kind

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2019. De vader, die in het buitenland woont, heeft het kind niet erkend en heeft sinds oktober 2021 geen contact meer gehad. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, heeft grote zorgen over de omgangsafspraken en betwist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de vader en het kind, maar heeft de vader wel ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot omgang moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de vader de omgangsafspraken zal nakomen. De moeder is niet bereid om omgang toe te staan, wat ook spanningen kan veroorzaken voor het kind. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader eenmaal per kwartaal zal informeren over belangrijke ontwikkelingen van het kind. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/441903 / FA RK 24-3249
Datum uitspraak: 24 december 2024
beschikking omgangs- en informatieregeling
in de zaak van
[naam vader](hierna: de vader),
wonende te [Europees land] ,
advocaat mr. J.J. van Vliet te Nijmegen
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ingekomen bij de griffie op 3 oktober 2024;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen bij de griffie op 21 november 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Van Vliet van 25 november 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 28 november 2024 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. J.J. van Vliet;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.M.P. Gerrits;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie tussen de ouders is geboren het minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend.
2.4.
Er is geen omgangsregeling vastgesteld of overeengekomen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
 hij gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] :
o tijdens de eerste helft van alle schoolvakanties, op de eerste dag na de laatste schooldag, om 10:00 uur, met uitzondering van de zomervakantie waarin [minderjarige] twee keer een week, de eerste en de vierde week, bij de vader doorbrengt;
o tijdens de verjaardag van [minderjarige] ;
o tijdens de verjaardag van de vader;
  • deze omgangsregeling opgebouwd zal worden;
  • de moeder de vader regelmatig, tenminste eens per zes weken, informeert over hoe het met [minderjarige] gaat.
3.2.
Volgens de vader heeft hij in de eerste twee/drie jaar van [minderjarige] zijn leven regelmatig omgang met hem gehad, zo’n één of twee keer per maand. De vader woonde toen al in [Europees land] en de moeder in [plaats] . Zij spraken om de beurt bij elkaar af en gingen dan met [minderjarige] iets leuks doen. Wel waren er ook conflicten tussen de ouders. Op enig moment wilde de moeder niet meer naar [Europees land] komen. De moeder heeft de vader vervolgens geblokkeerd en ook per mail of telefoon was de moeder plotseling onbereikbaar. De laatste keer dat de vader [minderjarige] heeft gezien was 25 oktober 2021. Dit had ook te maken met zijn eigen moeder, voor wie hij moest zorgen. In september 2023 heeft de moeder opeens weer contact met de vader gezocht, maar hem ook weer direct geblokkeerd. De vader heeft via zijn advocaat brieven gestuurd naar de moeder om in contact met haar te komen. Zij wil echter niet meewerken aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader wil een opbouwregeling, te beginnen met het sturen van een foto, waarna hij [minderjarige] gedurende een aantal maanden vaak wil zien. De vader zal deze maanden dan voornamelijk in Nederland zijn. Als het contact is opgebouwd, wil de vader [minderjarige] tijdens de vakanties blijven zien. De vader is ook welwillend om in (de omgeving van) [plaats] te gaan wonen voor [minderjarige] . De vader wil er echter ook voor zijn eigen moeder zijn, die in Spanje woont en kampt met leukemie. Daarom wil de vader ook (deels) in Spanje verblijven. De vader is bereid om op en neer te vliegen tussen Nederland en Spanje om [minderjarige] te zien.

4.Het verweer met zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder voert verweer. Zij verzoekt zelf, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • een informatieregeling vast te stellen op basis waarvan de moeder de vader eenmaal per kwartaal per e-mail zal informeren over alle relevante en gewichtige ontwikkelingen / gebeurtenissen ten aanzien van [minderjarige] , welke e-mail zij telkens zal voorzien van een actuele foto van [minderjarige] en waarbij de moeder eventuele vragen van de vader in de eerst volgende informatie email dient te beantwoorden;
  • met compensatie van proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen proceskosten draagt.
4.2.
Volgens de moeder klopt het dat de vader [minderjarige] voor het laatst eind oktober 2021 gezien heeft. Tijdens de relatie was er echter geen sprake van regelmatig contact tussen de vader en [minderjarige] ; dit was sporadisch. De vader was toen al veel in het buitenland. Ook was er sprake van een knipperlichtrelatie tussen de ouders. De moeder betwist dus dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Verder is er volgens de moeder eind 2021 nog contact geweest tussen de ouders, waarbij de moeder voorstelde een ouderschapsplan op te stellen. Daarna is er twee jaar lang geen contact geweest tussen de ouders, op uitdrukkelijke wens van beide ouders. De moeder heeft grote zorgen over de vraag of de vader de omgangsafspraken gaat nakomen. Dit is in het verleden niet altijd gebeurd. Daarnaast woont de vader in [Europees land] en is hij nog altijd vaak in Spanje. De moeder stelt zich daarom op het standpunt dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Ook is de vader kennelijk ongeschikt tot het hebben van omgang en is omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , die zijn vader niet kent. [minderjarige] weet wel dat hij een vader heeft en hoe hij er uit ziet. De moeder wil niet dat [minderjarige] een band met de vader opbouwt als de vader daarna toch weer maanden weg is. De moeder is overigens wel bereid om de vader eens per kwartaal te informeren over [minderjarige] .

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad benadrukt dat het voor ieder kind in beginsel goed is om contact te hebben met beide ouders. In dit geval is het echter wel belangrijk dat de vader voor [minderjarige] kiest, zeker gelet op het wantrouwen bij de moeder. De vader moet zich aan de afspraken houden als die er komen. Dit heeft ook te maken met de nog jonge leeftijd van [minderjarige] , die juist frequent contact nodig heeft met zijn vader om een band met hem te kunnen opbouwen. Ook moet de vader voorspelbaar kunnen zijn voor [minderjarige] . Als de vader aan deze voorwaarden kan voldoen, adviseert de Raad een omgangsregeling vast te leggen waarbij er aanvankelijk begeleide omgang is bij het Omgangshuis in [plaats] .

6.De beoordeling

Omgangsregeling – ontvankelijkheid

6.1.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
6.2.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend. Daarmee is hij niet de juridische ouder van [minderjarige] . Dat betekent dat de rechtbank eerst moet vaststellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] .
6.3.
Voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is een familierechtelijke verwantschapsband tussen de vader en [minderjarige] op zich niet voldoende. Personen die in een familierechtelijke verwantschapsrelatie tot het kind staan, zullen aan de hand van bepaalde omstandigheden, zoals opvoeding en verzorging van het kind, moeten aantonen dat er tussen hen en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Het oordeel dat tussen de vader en zijn biologische kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat kan ook worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die deels betrekking hebben op de periode vóór de geboorte van het kind.
6.4.
Vast staat dat de vader en [minderjarige] elkaar sinds de geboorte van [minderjarige] een aantal keren hebben gezien. Tussen de ouders bestaat echter discussie over de vraag hoe vaak precies. Volgens de vader was er één of twee keer maand contact, volgens de moeder (veel) minder. Het lag op de weg van de vader om te onderbouwen dat hij [minderjarige] vaker heeft gezien. Los daarvan overweegt de rechtbank dat de ouders nooit samen hebben gewoond. Zij hebben dus zowel vóór als na de geboorte van [minderjarige] niet met elkaar in gezinsverband samengeleefd. Dit was kennelijk ook niet de intentie van de ouders. Verder is komen vast te staan dat de vader en [minderjarige] elkaar voor het laatst hebben gezien in oktober 2021, ruim drie jaar geleden. [minderjarige] was toen net twee jaar oud. Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er géén sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] .
6.5.
De rechtbank zal de vader echter wel ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot omgang met [minderjarige] . Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek tot omgang van een biologische vader met zijn kind zonder inhoudelijke toetsing door de rechter strijdig is met het recht op eerbiediging van het privéleven van de vader. Het recht op omgang kan in ieder geval tot het privéleven van de biologische vader gerekend worden. Heel veel meer dan biologisch vaderschap en een serieuze en aantoonbare interesse voor en betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte is niet nodig om een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ontvankelijk te doen zijn.
In dit geval staat niet ter discussie dat de vader de biologische vader van [minderjarige] is. Daarnaast is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de vader een serieuze en aantoonbare interesse in [minderjarige] heeft. Dit blijkt uit de omgangsmomenten die in het verleden hebben plaatsgevonden, maar ook uit de pogingen die de vader in en voorafgaand aan deze procedure heeft ondernomen om met de moeder in contact te komen om [minderjarige] weer te kunnen zien.
Omgangsregeling – inhoudelijke beoordeling
6.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot omgang met [minderjarige] afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
6.7.
Het uitgangspunt is dat zowel de vader als [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar. Dit is in beginsel ook in het belang van [minderjarige] , met name in het kader van zijn identiteitsontwikkeling. De moeder heeft echter een aantal punten naar voren gebracht, op grond waarvan de rechtbank met haar van oordeel is dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is.
6.8.
De rechtbank heeft er, evenals de moeder, onvoldoende vertrouwen in dat de vader de omgangsafspraken met [minderjarige] structureel en blijvend zal nakomen. De moeder heeft aangegeven dat de vader zich in het verleden meerdere keren niet aan de afspraken heeft gehouden. De vader heeft dit betwist. Los daarvan heeft de rechtbank, gelet op wat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, onvoldoende vertrouwen in een structurele nakoming van een omgangsregeling. Zo heeft de vader eerst verklaard dat hij bereid is om vanuit [Europees land] vlakbij [plaats] te gaan wonen, maar heeft hij later naar voren gebracht dat hij (ook) van plan is om naar Spanje te emigreren. De vader heeft in elk geval duidelijk aangegeven dat hij het belangrijk vindt om er voor zijn moeder in Spanje te zijn op de momenten dat dit nodig is. De rechtbank begrijpt dat de vader dit wil en dat hij zijn moeder niet links laat liggen. Echter, in deze zaak staat het belang van [minderjarige] voorop. Als de rechtbank een omgangsregeling zou vaststellen, is het van groot belang dat [minderjarige] weet waar hij aan toe is, in die zin dat de vader zich voorspelbaar opstelt door de omgangsregeling na te komen. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] te maken krijgt met teleurstellingen, omdat de vader plotseling (en voor meerdere weken) naar Spanje vertrekt. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling – nadat deze was geschorst – uiteindelijk verklaard dat hij de komende maanden een woning wil huren in of rond [plaats] , zodat hij in die periode intensief (begeleide) omgang kan hebben met [minderjarige] . Daarna wil de vader een omgangsregeling waarbij hij [minderjarige] in de vakanties ziet. De rechtbank acht het echter juist van belang voor [minderjarige] dat de omgang rustig en zorgvuldig wordt opgebouwd, zeker nu deze al ruim drie jaar stil ligt. De vader lijkt dit echter niet in te zien.
6.9.
Verder is gebleken dat de moeder niet achter omgang staat tussen de vader en [minderjarige] . Op zichzelf is dit geen reden om het verzoek van de vader af te wijzen. De rechtbank voorziet echter wel dat de omgang zal leiden tot spanningen bij de moeder, wat ook zijn weerslag zal hebben op [minderjarige] . De rechtbank acht de moeder – juist ook vanwege het gebrek aan vertrouwen in de vader - op dit moment niet in staat om emotionele toestemming te geven aan [minderjarige] voor omgang met de vader.
6.10.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een omgangsregeling op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
6.11.
Het voorgaande betekent niet dat er in de toekomst geen omgang kan zijn tussen de vader en [minderjarige] . Het is aan de vader om te laten zien dat hij zich daadwerkelijk op [minderjarige] kan richten, waarbij hij het vertrouwen wekt dat hij niet alleen bereid, maar ook in staat is om omgangsafspraken na te komen. Wanneer dit het geval is, ligt het op de weg van de moeder om zichzelf in staat te stellen emotionele toestemming te geven aan [minderjarige] voor omgang met de vader, eventueel na inschakeling van hulpverlening.
Informatieregeling
6.12.
Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van een ouder een informatieregeling worden vastgesteld. Het tweede lid bepaalt dat van het eerste lid kan worden afgeweken als het belang van het kind dat vereist.
6.13.
Mede gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 6.11 heeft overwogen, acht de rechtbank het van belang dat de moeder de vader op de hoogte houdt van de ontwikkeling en het leven van [minderjarige] . De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om de vader eens per kwartaal te informeren. De rechtbank is van oordeel dat deze frequentie in de huidige situatie het meest passend is. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de moeder op dit punt toe.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt vast als informatieregeling met betrekking tot het minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal per e-mail zal informeren over alle belangrijke ontwikkelingen en gebeurtenissen ten aanzien van [minderjarige] , welke
e-mail zij telkens zal voorzien van een actuele foto van [minderjarige] en waarbij de moeder eventuele vragen van de vader in de eerst volgende informatiemail dient te beantwoorden;
7.2.
verklaart de onder 7.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.S.M. Bak, rechter, in tegenwoordigheid van
S.C. Dijksterhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.