ECLI:NL:RBGEL:2024:9676

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
443903 en 444506
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om gezagsbeëindiging van de moeder over de minderjarige, na een voorlopige ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft het primaire verzoek tot gezagsbeëindiging afgewezen, omdat de aanvaardbare termijn nog niet was verstreken en er recent hulpverlening was betrokken. De rechtbank heeft echter het subsidiaire verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen. De minderjarige, geboren in 2015, heeft een problematische thuissituatie gekend, met zorgen over zijn ontwikkeling en welzijn. De moeder heeft de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg te bieden. De minderjarige verblijft sinds november 2024 in een pleeggezin en de GI heeft aangegeven bereid te zijn de voogdij op zich te nemen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een gezinshuis, met de nadruk op het belang van contactherstel tussen de moeder en de minderjarige. De beschikking is gegeven op 13 december 2024 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummers: C/05/443903 / JE RK 24-1195 en C/05/444506 / FA RK 24/3960
Datum uitspraak: 13 december 2024
Beschikking over een gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling/machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen de Raad,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
Advocaat: mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, locatie Ede,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 november 2024 (C/05/443903 / JE RK 24-1195);
  • het gewijzigd verzoek van de Raad met bijlagen, ontvangen op 28 november 2024 (C/05/444506 / FA RK 24/3960);
  • een brief van de zijde van de moeder, ontvangen op 28 november 2024;
  • een brief van de zijde van de moeder, ontvangen op 28 november 2024;
  • een pleitnotitie van de zijde van de moeder, ontvangen op 11 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
Uit de stukken kan de rechtbank afleiden dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 september 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 september 2024 tot
16 december 2024. Daarnaast is een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 september 2024 tot 14 oktober 2024.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 september 2024 een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 16 december 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds 11 november 2024 in een pleeggezin.
2.5.
De GI heeft zich op 27 november 2024 bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van 15 november 2024 ingetrokken.
De Raad verzoekt primair het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Subsidiair verzoekt de Raad om
[minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad - na wijziging tijdens de mondelinge behandeling - subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorzienig (gezinshuis) te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat er grote zorgen zijn over moeders capaciteiten als ouder. De moeder heeft [minderjarige] onthouden van school, onttrokken aan de voorlopige ondertoezichtstelling van de GI en hem alleen gelaten zonder volwassen toezicht, zowel in Nederland als in Frankrijk. De moeder heeft toen [minderjarige] alleen was, geweigerd om zijn adres met de politie te delen en moeder is niet bereikbaar geweest voor de GI en de hulpverlening. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen, aangezien de moeder niet in gesprek wil met de GI, de zorgen over [minderjarige] niet erkent en niet open staat voor hulpverlening. Er moeten veel gezagsbeslissingen over [minderjarige] genomen worden. Er is sprake van een geheime plaatsing omdat [minderjarige] de moeder niet wil zien. Er is nu rust en stabiliteit voor hem nodig. Het geeft onrust dat alle beslissingen aan de moeder moeten worden voorgelegd.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het primaire verzoek. Beëindiging van het gezag is in deze situatie strijdig met artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) samen met artikel 3 IVRK en artikel 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad heeft de noodzaak en proportionaliteit onvoldoende onderbouwd. Van overschrijding van de aanvaardbare termijn is geen sprake. Het primaire verzoek van de Raad dient dan ook afgewezen te worden. Er zijn minder ingrijpende maatregelen mogelijk. Een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing komen juist tegemoet aan de huidige situatie. Binnen dat kader kan de GI de kinderrechter ook verzoeken om toestemming voor het nemen van gezagsbeslissingen. Voor de band tussen de moeder en [minderjarige] is het van belang dat er veel ingezet wordt op hun onderlinge contact. Er is nu sprake van een kwetsbare situatie. Er is ook sprake van een taalbarrière. De GI kan contact opnemen met de advocaat van de moeder zodat hij dingen aan de moeder kan uitleggen. Met hulpverlening kan gewerkt worden aan het inzicht van de moeder.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het lang duurt voordat afspraken door de moeder worden nagekomen. Er is inmiddels wel contact met de moeder via Whatsapp. De GI loopt er nu tegenaan dat de moeder het polisnummer van de zorgverzekering niet wil geven. De GI kan hierover niet in gesprek met de moeder. Het lijkt erop alsof zij de informatie onvoldoende begrijpt. Ook moet het verblijfsdocument van [minderjarige] worden opgehaald bij de IND. De moeder wil dit alleen ophalen als [minderjarige] daarbij aanwezig is. De moeder ziet de ernst van de situatie niet in.

6.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1.
Op grond van de artikelen 6 en 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Den Haag, 19 oktober 1996, Trb. 1997, 299, “Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996”) komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om met toepassing van het Nederlandse recht op het onderhavige verzoek te beslissen, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] (nog) niet kan worden vastgesteld en hij zich op dit moment in Nederland bevindt.
Gezagsbeëindiging, ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
6.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Raad het oorspronkelijke verzoek van
15 november 2024 tot een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken (C/05/443903 / JE RK 24-1195). De rechtbank hoeft hier dan ook geen beslissing meer op te nemen.
6.3.
De Raad verzoekt primair om een gezagsbeëindiging en subsidiair om een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder
niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.4.
In artikel 1:255 BW is geregeld dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b.
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing verlenen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
6.5.
De rechtbank overweegt dat de wetsartikelen over een gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling spiegelbepalingen van elkaar zijn. De gezagsbeëindiging is de meest verstrekkende maatregel. Bij beide maatregelen is het noodzakelijk dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. Het verschil is gelegen in de verwachting of de ouder binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn in staat wordt geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. In situaties waarin het al bij de aanvang van het kinderbeschermingstraject duidelijk is dat de ouder niet in staat zal zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn op zich te nemen, kan direct de gezagsbeëindigende maatregel worden getroffen. Beide maatregelen hebben een inmenging in het gezinsleven van een ouder en een kind tot gevolg. Om die reden vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien maar ook dat indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel.
6.6.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds november 2023 in Nederland. In die tijd is er sprake geweest van fors schoolverzuim. De dagen dat hij wel op school is geweest maakte hij een verwaarloosde en vermoeide indruk. Het vermoeden is dat hij in de zomer binnen opgesloten heeft gezeten bij de moeder thuis. De buurt heeft aangegeven dat zij de moeder en [minderjarige] bijna nooit buiten zagen. Door een forse huurachterstand hebben de moeder en [minderjarige] het huis moeten verlaten. Nadat de voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging uithuisplaatsing door de kinderrechter zijn verleend, is de moeder met [minderjarige] vertrokken en waren zij tot begin november 2024 onvindbaar. Op 5 november 2024 is de moeder door de politie in het gemeentehuis in Ede aangehouden. Het was toen onduidelijk waar [minderjarige] verbleef. Volgens de Raad wilde de moeder niet zeggen waar [minderjarige] was. De moeder heeft aangegeven dat zij dit niet kon aangeven omdat haar telefoon was ingenomen en daar de gegevens in stonden. [minderjarige] is op 9 november 2024 aangetroffen in Parijs. [minderjarige] verbleef daar al enkele dagen alleen volgens de conciërge die de politie heeft gebeld. Nadat [minderjarige] was gevonden, is hij overgeplaatst naar een pleeggezin in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dus forse zorgen over [minderjarige] en de thuissituatie.
6.7.
De vraag is of de aanvaardbare termijn is verstreken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Vanwege de forse zorgen over [minderjarige] is sinds september 2024 hulpverlening betrokken. In die periode is het voor de hulpverlening lastig gebleken om in contact te komen met de moeder. Ook heeft de moeder door haar vertrek naar Parijs [minderjarige] onttrokken aan de voorlopige ondertoezichtstelling van de GI. De situatie is naar het oordeel van de rechtbank echter nog erg pril. De moeder en [minderjarige] zijn pas een paar maanden in beeld bij de hulpverlening. Voor nu staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat er geen verbetering meer kan komen in de situatie. [minderjarige] verblijft inmiddels weer een maand in Nederland. Er is inmiddels ook weer contact geweest tussen de moeder en de GI. De GI heeft aangegeven dat de moeder bepaalde zaken onvoldoende begrijpt en de noodzaak onvoldoende inziet. De advocaat van de moeder heeft aangeboden hierin een rol te spelen. De rechtbank ziet hier nog mogelijkheden tot verbetering om binnen een ondertoezichtstelling aan te werken.
Verder hebben de Raad en de GI aangegeven dat gezagsbeslissingen nu niet (voortvarend) genomen kunnen worden. De rechtbank constateert dat niet is gebleken dat bepaalde beslissingen, zoals het inschrijven van school, niet zijn gelukt en lijkt de moeder vooralsnog bereid mee te werken aan het ophalen van het verblijfsdocument van [minderjarige] bij de IND. Daar komt bij dat de GI binnen een ondertoezichtstelling juridische mogelijkheden heeft om gezagsbeslissingen gedeeltelijk uit te voeren indien dit noodzakelijk wordt geacht door de kinderrechter (artikel 1:265e BW). Ook heeft de GI mogelijkheden om met een schriftelijke aanwijzing de moeder te bewegen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook - naast het feit dat de aanvaardbare termijn niet is verstreken - minder ingrijpende maatregelen mogelijk dan een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de Raad afwijzen.
6.8.
Zoals hiervoor is overwogen is er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De rechtbank acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Daarnaast acht de rechtbank gezien de forse zorgen een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De rechtbank zal de machtiging verlenen voor een gezinshuis nu tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat [minderjarige] begin januari 2025 overgeplaatst zal worden.
Binnen deze maatregelen acht de rechtbank het van belang dat er gewerkt zal worden aan het zelfinzicht van de moeder en dat wordt gekeken naar de mogelijkheden van de moeder. Hierbij benadrukt de rechtbank dat het van belang is dat de moeder bereikbaar blijft voor de GI en dat zij in contact blijft met de GI. Daarnaast is het van belang dat er gewerkt wordt aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het subsidiaire verzoek van de Raad toewijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt de minderjarige
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland met ingang van 13 december 2024 tot 13 december 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening (gezinshuis) met ingang van 13 december 2024 tot 13 december 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het primaire verzoek van de Raad tot een gezagsbeëindiging af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.S.M. Bak, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024, in aanwezigheid van P.F.R. Brekelmans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.