ECLI:NL:RBGEL:2024:9675

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
C/05/444157 / JE RK 24-1216
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping machtiging tot uithuisplaatsing in jeugdzaak met cultuursensitieve zorgverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 december 2024 een beschikking gegeven in een jeugdrechtelijke kwestie betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter herroept de eerder verleende (spoed)beschikking van 24 november 2024, die de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 18 tot 22 december 2024 betrof, en wijst het verzoek af voor de periode na 22 december 2024. De kinderrechter oordeelt dat er onder de huidige omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat alle minder bezwarende alternatieven zijn uitgeput. De ouders hebben moeite met het zorgsysteem in Nederland en er is nog geen ondersteuning vanuit de hulpverlening ingezet. De kinderrechter benadrukt het belang van cultuursensitieve zorg en stelt voor om een zorgprofessional met kennis van de Poolse taal en cultuur in te schakelen. De ouders werken mee aan de hulpverlening en verzetten zich niet tegen de ondertoezichtstelling, maar vinden de voortzetting van de uithuisplaatsing een te grote stap. De kinderrechter concludeert dat de uithuisplaatsing een ultimum remedium is en dat er nog mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren zonder de kinderen uit huis te plaatsen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/444157 / JE RK 24-1216
Datum uitspraak: 18 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, locatie Arnhem,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de (spoed)beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 november 2024;
  • de definitieve onderbouwing van het verzoek van de Raad, ontvangen op 25 november 2024;
  • het verweerschrift van mr. M.J.R. Roethof namens de moeder, ontvangen op 18 december 2024.
1.2.
Op 3 december 2024 is er een mondelinge behandeling aangevangen, maar deze is omdat één van de belanghebbenden onwel is geraakt aangehouden en opnieuw gepland. Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder, met haar advocaat;
  • een tolk voor de ouders;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Voor het eerdere procesverloop wordt verwezen naar de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 november 2024 waarbij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht zijn gesteld tot 24 februari 2025. Daarbij is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 december 2024 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de kinderrechter ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 24 februari 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad begrijpt de ingrijpendheid van een spoeduithuisplaatsing en ziet welke impact dit heeft op de ouders. De Raad vindt de maatregel noodzakelijk met het oog op de basisveiligheid van de kinderen. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het gaat niet om een eenmalig incident zoals gesteld. Het gaat om incidenten op 24 oktober, 15 november en 24 november 2024 die in het verzoekschrift nader worden omschreven. De Raad vindt dat de kinderen worden blootgesteld aan schadelijke zaken zoals (overmatig) alcoholgebruik, ruzie tussen de ouders en het belasten van de kinderen met zaken die ouderen aangaan. Daarnaast is er sprake van een vervuilde woning. Ook geven de kinderen zorgsignalen af, onder meer op school. Zo praat [minderjarige 3] nog niet verstaanbaar, is [minderjarige 2] nog niet geheel zindelijk en lijkt [minderjarige 1] belast met de zorg voor zijn broertje en zusje en mogelijk ook voor de ouders. Om die reden heeft school eerder bij de gemeente aan de bel getrokken. Ouders hebben ten tijde van het verzoek de zorgen weggepraat en de moeder heeft gedreigd om met de kinderen naar Polen te vertrekken. Er is nog veel onduidelijk en voordat er gedacht kan worden aan terugplaatsing van de kinderen zal de situatie opgehelderd moeten worden. De Raad kan in januari starten met het onderzoek. Wel is de GI al actief betrokken. De Raad wijzigt het verzoek in die zin dat zij voor het vervolg een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie jeugdhulp verzoekt. Dat is de setting waarin de kinderen na de periode in het crisispleeggezin geplaatst zullen worden.
4.2.
De GI zag bij de start van de maatregel aangeslagen ouders, die niet wisten wat ze overkwam. Wat opviel is dat het gezin niet bekend is bij de huisarts of de gemeente. De ouders hebben in de week van de uithuisplaatsing de kinderen bezocht bij het pleeggezin. De week erop was er een videobelmoment en de week daarop is er begonnen met begeleid fysiek contact. De school ziet dat de kinderen een grote ontwikkeling doormaken sinds de uithuisplaatsing. School is bijvoorbeeld zeer verbaasd over de ontwikkeling van de taal bij de kinderen. Ook waren [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet zindelijk ten tijde van de uithuisplaatsing, maar kunnen zij beiden droog blijven op dit moment. Daarnaast was er aanleiding voor onderzoek bij [minderjarige 2] door een kinderarts. De kinderarts concludeert dat bij [minderjarige 2] sprake is van een groeiachterstand. Ook had zij opmerkelijke plekjes op haar huid. Daarvoor is zij doorverwezen naar een dermatoloog, maar uiteindelijk zijn deze plekjes vanzelf verdwenen. De kinderen hebben de afgelopen periode in een crisispleeggezin verbleven en zullen als de machtiging er komt aanstaande vrijdag de stap zetten naar een gezinshuis. In dat gezinshuis kan voor langere tijd de zorg gedragen worden voor de kinderen. De GI benadrukt dat de ouders op dit moment heel goed samenwerken met de GI. Spoedig zal er ook een hulpverlener met Poolse roots starten voor de binding met de ouders. De GI merkt tot slot over de kwestie rond het huis op dat er op 20 december 2024 een uitspraak volgt over de vraag of de ouders uit de woning gezet worden. Deze zaak is door de huurbaas aangespannen in verband met een huurachterstand. Over deze huurbaas heeft de GI vernomen dat de gemeente onderzoek naar hem doet wegens misstanden zoals het woonvesten van mensen op plekken die geen woonbestemming hebben.
4.3.
De ouders geven, mede via de advocaat, aan dat zij in een nachtmerrie zijn beland door grote misverstanden. Over de genoemde incidenten geven de ouders het volgende aan. De ouders vinden dat zij onvoldoende de ruimte hebben gekregen om uit te leggen wat er gebeurd is. Over het eerste incident geeft de moeder aan dat dit op 21 oktober heeft plaatsgevonden. Er was inderdaad een ruzie tussen de ouders. De ruzie was ontstaan omdat de moeder aangaf terug naar Polen te willen. De moeder vond op dat moment dat het gezin geen toekomst in Nederland had. De vader was daar niet akkoord mee en pakte de autosleutel van de moeder af. De moeder heeft toen aan [minderjarige 1] gevraagd om de politie te bellen, omdat hij het best Nederlands spreekt in het gezin. De agent kwam ter plaatse, gaf de moeder de autosleutel en de ruimte om te vertrekken. Daarbij ontkennen de ouders dat er op dat moment iemand onder invloed was. De ouders benadrukken dat er geen test is afgenomen die het tegendeel bewijst en lichten toe dat de moeder geen alcohol drinkt en de vader dit niet meer mag in verband met zijn gezondheidssituatie.
Op 15 november 2024 is de vader onwel geworden. De vader gebruikt in verband met zijn longembolie veel medicatie en was in de war welke medicatie hij al wel of niet genomen had. De moeder geeft hierover aan dat de vader thuis kwam van het werk en haar vroeg of zij het bad voor hem vol wilde laten lopen. De moeder is dit gaan doen en vond bij terugkomst de vader op de grond en de medicatie verspreid over de tafel. De vader was buiten bewustzijn en de moeder schrok hier zo van dat ze schreeuwde en [minderjarige 1] om hulp vroeg. Zogezegd is [minderjarige 1] de enige in huis die zich verstaanbaar kan maken in het Nederlands en daarom heeft hij de ambulance toen gebeld.
Over het laatste incident merken de ouders op dat de moeder zichzelf in de vinger had gesneden met een mes waarna zij schreeuwde. Toen liep de vader naar haar toe om te kijken wat er aan de hand was en pakte hij het mes vast. De moeder had daarvoor een discussie met de vader en snauwde de vader toe dat zij zich door hem gesneden had in haar vinger. Toen liep de moeder naar de badkamer en liep de vader achter haar aan. Vermoedelijk heeft in de tussentijd [minderjarige 1] de politie gebeld. Toen de ouders de politie hoorden aankomen hebben zij inderdaad [minderjarige 1] gevraagd waarom hij de politie had gebeld. Dit is niet gegaan op een manier zoals het verzoek is beschreven. Daarbij ging het gesprek in het Pools en kunnen de overige aanwezigen ook niet hebben begrepen wat er wel of niet gezegd is. Het kwam erop neer dat de ouders [minderjarige 1] en de overige aanwezigen probeerden duidelijk te maken dat er niets aan de hand was en dat het bellen van de politie niet nodig was.
Verder geven de ouders aan dat zij zich eerder bij de gemeente hebben gemeld, in eerste instantie voor de situatie met de huurbaas. De ouders geven aan zelf slachtoffer te zijn. De ouders mogen weinig doen aan de staat van het (beschimmelde) huis, aangezien het niet hun huis is. Daarbij heeft de huurbaas bizarre rentes gerekend voor het feit dat de ouders te laat waren met het betalen van de huur. Dat is iets wat de ouders in de rechtszaak daarover aan de orde hebben gebracht. De ouders hopen dat dit spoedig wordt opgelost. In ieder geval hopen zij dat de GI kan ondersteunen in het doorlopen van de juiste paden hiervoor. De ouders verzetten zich niet tegen de ondertoezichtstelling. De ouders werken mee aan iedere vorm van hulpverlening en zullen dat ook blijven doen. De ouders vinden een voortzetting van uithuisplaatsing van de kinderen op dit moment een stap te ver en verzoeken de kinderrechter om dit verzoek af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal de (spoed)beschikking van de kinderrechter van 24 november 2024 herroepen voor het deel dat ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode vanaf 18 december 2024 tot 22 december 2024. Het verzoek zal worden afgewezen voor zover dit ziet op de periode vanaf 22 december 2024. De kinderrechter legt hierna uit hoe hij tot deze beslissing is gekomen.
5.2.
De kinderrechter constateert dat er zorgen bestaan over het gezin. De zorgen zien onder meer op de zorgsignalen die de kinderen afgeven op school, de dynamiek tussen de ouders, het (mogelijk overmatig) alcoholgebruik in combinatie met de gezondheidssituatie van de vader en de staat van de woning waarin de kinderen opgroeien. Echter verwacht de kinderrechter dat de kaders van de ondertoezichtstelling toereikend kunnen zijn om deze zorgen weg te nemen (in de thuissituatie).
5.3.
De kinderrechter concludeert met de ouders, de GI en de Raad dat er veel onduidelijk is over de situaties die zijn voorafgegaan aan de uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter stelt voorop dat zowel de professionals als de kinderrechter niet bij de situaties zijn geweest en dat de beschrijvingen hiervan in het verzoek summier zijn. Daarbij acht de kinderrechter de lezing van de ouders tijdens de mondelinge behandeling aannemelijk.
Het is mede in dat licht bezien de vraag hoe deze zorgen zijn ontstaan en in hoeverre deze aan de ouders zijn aan te rekenen.
5.4.
Het gezin was ten tijde van de start van de ondertoezichtstelling naar wat de kinderrechter van de GI begrijpt onbekend bij belangrijke instanties zoals de gemeente en de huisarts. Daarnaast destilleert de kinderrechter uit het verzoek van de Raad en de toelichting van de ouders ter zitting dat de ouders zich moeilijk verstaanbaar kunnen maken, niet goed begrijpen hoe het zorgsysteem werkt in Nederland, waar zij zich met welke zorg kunnen melden en wie zij op dat punt kunnen vertrouwen.
5.5.
De ouders benadrukken dat zij naar Nederland zijn gekomen om hier te werken en de kinderen een goede toekomst te bieden en dat zij iedere hulpverlener die hieraan wil bijdragen een handreiking doen. De GI heeft bevestigd dat de ouders op dit moment overal aan meewerken. De Raad vindt dat er eerst meer duidelijk moet worden over het gezin voordat toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing. De kinderrechter overweegt hierover als volgt.
5.6.
De uithuisplaatsing van (alle drie) de kinderen is een ultimum remedium en daartoe dient slechts te worden overgegaan indien er geen andere mogelijkheden meer voorhanden zijn. Onder de huidige omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat alle alternatieven uitgeput zijn of de ouders zich zodanig verzetten tegen de hulp dat verwacht wordt dat deze niet een zelfde effect zal hebben. In het kader van mogelijke alternatieven benadrukt de kinderrechter dat de relatie tussen de hulpverlening en de ouders op dit moment goed is en er thuis nog geen ondersteuning is ingezet. Gedacht kan worden aan opvoedondersteuning en/of persoonlijke trajecten voor de ouders. Daarbij geldt dat met behulp van de GI gekeken kan worden naar de (on)leefbaarheid van de woning en wat hier tegen gedaan kan worden. Mocht dit onvoldoende toereikend zijn dan kan in het uiterste geval gedacht worden aan een gezinsopname van de kinderen met de moeder.
5.7.
De kinderrechter ziet op basis van het bovenstaande geen mogelijkheid om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen (als voorzorg) te verlengen gedurende het onderzoek van de Raad, zoals de verzoeker wenst. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de ouders de kinderen donderdag 19 december 2024 na school ophalen en naar huis brengen. Voor het vervolg acht de kinderrechter het positief dat de GI in het kader van cultuursensitief werken een zorgprofessional met kennis van de Poolse taal en cultuur betrekt bij het gezin en dat de betrokken professionals voornemens zijn om in het vervolg in gesprek met de ouders steeds zorg te dragen voor een tolk.

6.De beslissing

De kinderrechter
6.1.
herroept de (spoed)beschikking van de kinderrechter van 24 november 2024 voor het deel dat ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode vanaf 18 december 2024 tot 22 december 2024 en wijst het verzoek af voor zover deze ziet op de periode vanaf 22 december 2024.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W. Kuip, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024, in aanwezigheid van T. Akasbi als griffier, en op schrift gesteld op 9 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.