ECLI:NL:RBGEL:2024:9664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
11222927
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inlening van personeel door gedaagde partij in strijd met inleenovereenkomst en algemene voorwaarden

In deze zaak heeft BaanMeesters B.V., een uitzendbureau, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die personeel heeft ingeleend. De kern van het geschil draait om de vraag of de gedaagde partij in strijd heeft gehandeld met de inleenovereenkomst en de algemene voorwaarden van BaanMeesters. De procedure begon met een tussenvonnis op 25 september 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 november 2024. De gedaagde partij heeft betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden, en heeft aangevoerd dat de inleenovereenkomsten niet met BaanMeesters, maar met BaanMeesters HR BV zijn gesloten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de overeenkomst tussen BaanMeesters en de gedaagde partij is gesloten, ondanks de administratieve afhandeling door BaanMeesters HR BV.

De feiten van de zaak tonen aan dat er inleningen hebben plaatsgevonden van personeel, waaronder [betrokkene 4] en [betrokkene 5], waarbij de gedaagde partij deze werknemers eerder in dienst heeft genomen dan toegestaan volgens de inleenovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden, die stipuleerden dat de werknemers pas na een bepaalde inleentermijn in dienst genomen mochten worden. De rechter heeft de vorderingen van BaanMeesters grotendeels toegewezen, inclusief een schadevergoeding voor de onrechtmatige inlening en de proceskosten. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.961,58, vermeerderd met wettelijke rente, en moet de proceskosten van € 2.745,22 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11222927 \ CV EXPL 24-2440
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
BAANMEESTERS B.V,
te Harderwijk,
eisende partij,
hierna te noemen: BaanMeesters,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
tegen
[gedaagde] .,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Das Rechtsbijstand Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 september 2024
- het bericht van 8 november 2024 met producties van BaanMeesters
- de mondelinge behandeling van 21 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BaanMeesters exploiteert een uitzendbureau. BaanMeesters handelt ondermeer onder de naam SchilderMeesters.
2.2.
[gedaagde] exploiteert een schildersbedrijf. De bestuurders van [gedaagde] zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De bestuurder/enig aandeelhouder van [betrokkene 2] is Richard [gedaagde] . De bestuurder/enig aandeelhouder van [betrokkene 1] is (de natuurlijke persoon) [gedaagde] .
[betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) exploiteert eveneens een schildersbedrijf. De bestuurder/aandeelhouder van [betrokkene 3] is [gedaagde] Groep B.V. , waarvan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook de aandeelhouders en bestuurders zijn.
2.3.
Op 17 november 2021 is een inleenovereenkomst gesloten tussen [gedaagde] als inlener en SchilderMeesters als uitlener. Op deze (raam)overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van SchilderMeesters van toepassing verklaard.
2.4.
In de algemene voorwaarden van BaanMeesters is onder andere het volgende openomen:
‘(…) Artikel 15: aangaan rechtstreekse arbeidsverhouding
a. De bedrijfsactiviteit van BaanMeesters is het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan opdrachtgevers die tijdelijk of voor vast behoefte hebben aan personeel. BaanMeesters doet
voortdurend investeringen -in tijd en in geld- om uitzendkrachten te werven en aan zich te binden, teneinde ze voor terbeschikkingstelling inzetbaar te maken respectievelijk te houden. Dat kan alleen als uitzendkrachten vervolgens ook daadwerkelijk gedurende enige tijd ter beschikking kunnen
worden gesteld tegen de daarvoor geldende tarieven. Daarom is in de voorwaarden bepaald, dat de opdrachtgever de uitzendkracht niet zelf in dienst mag nemen zolang de uitzendkracht nog in dienst is van BaanMeesters en zolang de opdracht nog loopt. En dat de opdrachtgever in veel gevallen
nog een vergoeding verschuldigd is aan BaanMeesters als hij de uitzendkracht in dienst neemt zodra dat wel is toegestaan.
b. (…) Indien een (aspirant)-uitzendkracht door tussenkomst van BaanMeesters aan een mogelijke opdrachtgever is voorgesteld en deze mogelijke opdrachtgever met die uitzendkracht een arbeidsverhouding aangaat voor dezelfde of een andere functie voordat de terbeschikkingstelling tot stand komt, is deze mogelijke opdrachtgever een vergoeding verschuldigd van 25 procent van het bruto jaarsalaris (incl. vakantiegeld). De opdrachtgever is deze vergoeding altijd verschuldigd indien de opdrachtgever in eerste instantie door tussenkomst van BaanMeesters in contact is gekomen met de uitzendkracht. Ook indien de uitzendkracht binnen een jaar nadat het contact tot stand is gekomen rechtstreeks of via derden bij de opdrachtgever solliciteert of indien de opdrachtgever de uitzendkracht binnen een jaar nadat het contact tot stand is gebracht rechtstreeks of via derden benadert, en naar aanleiding daarvan met de betreffende uitzendkracht een arbeidsverhouding aangaat, is de opdrachtgever de vergoeding verschuldigd zoals genoemd in de eerste volzin van dit lid.
c. (…)
d. (…)
e. Indien de opdrachtgever overeenkomstig het hiervoor in lid d. tot en met e. bepaalde binnen een termijn van een jaar (min. 2080 gewerkte uren) na aanvang van de terbeschikkingstelling
een arbeidsverhouding met de uitzendkracht aangaat voor dezelfde of een andere functie, is de opdrachtgever aan BaanMeesters de volgende vergoeding verschuldigd: 25 procent van het laatstelijk geldende opdrachtgevers uurtarief voor de betrokken uitzendkracht vermenigvuldigt met de resterende uren tot maximaal 2080 uur (…). De opdrachtgever is de in dit lid genoemde vergoeding ook verschuldigd indien de Uitzendkracht binnen een jaar nadat de terbeschikkingstelling
aan de opdrachtgever is geëindigd, rechtstreeks of via derden bij de opdrachtgever solliciteert, of indien de opdrachtgever de uitzendkracht binnen een jaar nadat de terbeschikkingstelling
aan de opdrachtgever is geëindigd rechtstreeks of via derden benadert en de opdrachtgever naar aanleiding daarvan met de betreffende uitzendkracht een arbeidsverhouding aangaat.
f. (…)
h. Voor het bepaalde in dit artikel wordt onder het aangaan van een arbeidsverhouding met een uitzendkracht verstaan: Het aangaan van een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst tot aanneming van werk en/of een overeenkomst van opdracht door de opdrachtgever met de uitzendkracht; Het laten ter beschikking stellen van de betreffende uitzendkracht aan de opdrachtgever door een derde (bijvoorbeeld een andere uitzendonderneming); Het aangaan van een arbeidsverhouding door de uitzendkracht met een derde, waarbij de opdrachtgever en die derde in een groep zijn verbonden dan wel de één een dochtermaatschappij is van de ander. (…)’
2.5.
Op 10 december 2021 heeft SchilderMeesters een inleenbevestiging gezonden aan [gedaagde] voor de inlening van [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), waarbij een minimale inleentermijn voor overname van 1750 uur is opgenomen. Op de bevestiging is tevens vermeld dat de algemene voorwaarden van SchilderMeesters van toepassing zijn.
2.6.
[betrokkene 4] heeft in juli 2022 ontslag genomen bij SchilderMeesters. Zij had op dat moment 908 uur op basis van de inleenovereenkomst bij [gedaagde] gewerkt. Zij is per
1 augustus 2022 in dienst getreden bij [betrokkene 3] .
2.7.
Op 21 juli 2023 heeft SchilderMeesters een inleenbevestiging gezonden aan [betrokkene 3] voor de inlening van mevrouw [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), waarbij een minimale inleentermijn voor overname van 2080 uur is opgenomen. Op de bevestiging is tevens vermeld dat de algemene voorwaarden van SchilderMeesters van toepassing zijn.
2.8.
[betrokkene 5] is in januari 2024 bij [gedaagde] in dienst getreden. Zij had op dat moment 725,25 uur op basis van de inleenovereenkomst bij [betrokkene 3] gewerkt.

3.Het geschil

3.1.
BaanMeesters vordert - samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 24.548,86, vermeerderd met wettelijke handelsrente en in de proceskosten, met rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van BaanMeesters, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van BaanMeesters, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van BaanMeesters in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of [gedaagde] in strijd met de doorlopende inleenovereenkomst en /of algemene voorwaarden van BaanMeesters heeft gehandeld in de situaties van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .
4.2.
[gedaagde] voert ter zitting voor het eerst aan dat zij door de verkeerde partij gedagvaard is. Zij stelt dat de inleenovereenkomsten niet gesloten zijn met BaanMeesters, maar met BaanMeesters HR BV. De bevestigingen staan op briefpapier van die vennootschap, waarbij het KvKnummer van die vennootschap is vermeld, zodat moet worden aangenomen dat deze vennootschap de wederpartij is.
Dit standpunt wordt niet gevolgd. BaanMeesters heeft aangevoerd dat BaanMeesters HR BV weliswaar de inleenovereenkomst op papier heeft gezet, maar dat de overeenkomst zelf gesloten is tussen BaanMeesters en [gedaagde] .
Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat het voorstellen van de kandidaten inderdaad is gedaan door ‘SchilderMeersters’, in het bijzonder door [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , die blijkens hun e-mailadressen en de ondertekening van hun mails werkzaam zijn bij SchilderMeesters. Ook de inleenovereenkomsten dragen het logo van SchilderMeesters. Nu [gedaagde] in de conclusie van antwoord ook benoemt dat de overeenkomsten gesloten zijn met “BaanMeesters”, waarmee zij volgens de inleiding van de conclusie eiseres bedoelt, is er onvoldoende reden om aan te nemen dat een ander dan BaanMeesters de tegenpartij van [gedaagde] zou moeten zijn.
4.3.
BaanMeesters stelt dat [gedaagde] met betrekking tot [betrokkene 4] in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden (AV) die behoren bij de inleenovereenkomst en bij de inleenbevestiging opnieuw van toepassing zijn verklaard. Volgens artikel 15 AV en de inhoud van de inleenbevestiging mocht [betrokkene 4] pas in eigen dienst genomen worden door [gedaagde] na een inleenduur van 1750 uur. Zij is na 908 uur in dienst genomen door [gedaagde] , althans door [betrokkene 3] , die tot dezelfde groep ondernemingen behoort.
[gedaagde] betwist dat [betrokkene 4] bij haar in dienst is getreden. Zij stelt dat [betrokkene 4] in juli 2022 ontslag heeft genomen bij [gedaagde] en op 1 augustus 2022 in dienst is getreden bij [betrokkene 3] , wat volgens [gedaagde] ook toegestaan was, omdat het een andere rechtspersoon betreft dan [gedaagde] en er geen groeps- of dochterverhouding tussen [gedaagde] en [betrokkene 3] bestaat.
4.4.
Met betrekking tot [betrokkene 5] gaat het om een soortgelijke, maar omgekeerde, situatie, waarbij [betrokkene 5] was ingeleend door [betrokkene 3] en aansluitend in dienst is getreden bij [gedaagde] . Ook hier was de inleenbevestiging genoemde periode van 2080 uur nog niet voltooid, maar slechts 725,25 uur daarvan. En ook hier stelt BaanMeesters zich op het standpunt dat toepassing van artikel 15 AV leidt tot haar vordering, terwijl [gedaagde] betwist dat in strijd is gehandeld met artikel 15AV.
4.5.
De vraag ligt dus voor, hoe artikel 15 AV moet worden uitgelegd en dan in het bijzonder lid h daarvan.
Het gaat hier om een standaardtekst, die is opgesteld door en voor BaanMeesters, en bedoeld is om, zonder verdere onderhandelingen over de tekst, te gelden in een veelheid aan contracten met diverse zakelijke wederpartijen. Er wordt dan gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de voor de wederpartij de objectief kenbare bedoelingen met de tekst en de betekenis van de bewoordingen in de bedingen in het licht van de hele tekst van de voorwaarden relevant zijn.
Bij artikel 15 AV blijkt uit lid a duidelijk dat en waarom het voor BaanMeesters van belang is dat hun opdrachtgever niet zomaar kan profiteren van het werk dat BaanMeesters heeft gedaan, door een voorgestelde kandidaat als werknemer aan te nemen zonder daarvoor te betalen. Het verdienmodel van BaanMeesters verlangt dat BaanMeesters beloond wordt voor haar inspanningen en dus enige tijd financieel voordeel heeft van de inspanningen om een kandidaat aan te leveren bij een opdrachtgever.
Het hele artikel 15 is, blijkens in inhoud daarvan, evident er op gerichte zorgen voor het rendement voor BaanMeesters. Daarbij is het wel mogelijk dat de opdrachtgever en de kandidaat op enig moment met elkaar verder kunnen en mogen zónder BaanMeesters, maar pas nadat een bepaald rendement is bereikt of afgekocht. Artikel 15h AV tracht het belang van BaanMeesters te beschermen en te voorkomen dat via een omweg afbreuk wordt gedaan aan dit rendement doordat de opdrachtgever een aan haar gelieerde derde er tussen schuift.
4.6.
In het licht van deze objectief kenbare strekking van artikel 15 AV moet het voor [gedaagde] en [betrokkene 3] duidelijk zijn, dat het in dienst nemen door de ene onderneming van een door de ander onderneming ingeleende werknemer binnen de overeengekomen inleenperiode in strijd was met de afspraken die beide partijen met Baanmeesters hebben gemaakt. Anders dan [gedaagde] stelt, kan niet worden gevolgd dat [betrokkene 3] en [gedaagde] geen onderdeel zijn van dezelfde groep ondernemingen. Beide vennootschappen hebben immers (indirect) dezelfde bestuurders/aandeelhouders en zijn op hetzelfde adres gevestigd. Het zijn formeel geen moeder en dochter, eerder ‘tante en nicht’, maar dat zij zodanig gelieerd zijn dat zij over en weer afspraken kunnen maken over het ‘doorschuiven’ van personeel om te ontkomen aan de vergoedingen die aan BaanMeesters moeten worden betaald, is in deze onderlinge verhoudingen wel duidelijk. De bestuurders van de ondernemingen zijn (indirect) dezelfde. R. [gedaagde] heeft ook beide inleenbevestigingen ondertekend, waarbij de ene namens [gedaagde] en de andere namens [betrokkene 3] is ondertekend. Door te handelen zoals is gedaan, is in strijd met artikel 15 AV gehandeld.
4.7.
Met betrekking tot [betrokkene 4] vordert BaanMeesters primair een vergoeding voor 1172 uur, waarbij uitgegaan wordt van het in artikel 15 sub e AV genoemde aantal van 2080 uur minus de tijdens de inlening gewerkte 908 uur. Dit primaire standpunt wordt niet gevolgd. Partijen zijn in de inleenbevestiging immers een hiervan afwijkend lager minimumaantal van 1750 uur overeengekomen. De subsidiaire vordering, die uitgaat van 1750 – 908 = 842 uur is wel toewijsbaar. [gedaagde] heeft niet betwist dat voor de berekening moet worden uitgegaan van een uurtarief van € 30,28, zodat de vordering uitkomt op 842 uur x € 30,28 x 25% = € 6.373,94 exclusief btw en €7.712,47 inclusief btw.
4.8.
Voor wat betreft [betrokkene 5] is geen ander aantal overeengekomen dan 2080 uur. Zij heeft feitelijk slechts 725,25 uur gewerkt via de inleenovereenkomst. Het uurtarief voor de berekening is bij haar € 29,92, zodat de vordering een bedrag van € 1.354,25 x € 29,92 x 25% = € 10.144,00 ex btw en € 12.274,24 inclusief btw bedraagt, zoals door BaanMeesters gevorderd. De vraag is dan wel, of dit bedrag van [gedaagde] gevorderd moet worden, of van [betrokkene 3] . De inleenbevestiging is immers tussen BaanMeesters en [betrokkene 3] opgesteld.
BaanMeesters baseert zich echter op de algemene (raam)inleenovereenkomst die op 17 november 2021 door haar met [gedaagde] is aangegaan en die ook voor deze situatie zijn gelding heeft, zodat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Zij wijst er op, dat [betrokkene 5] aanvankelijk - voorafgaand aan het inlenen door [betrokkene 3] - is voorgesteld aan [gedaagde] , zodat zich de situatie van artikel 15 sub b AV voordoet. Deze stelling heeft BaanMeesters met de overgelegde stukken onderbouwd en is door [gedaagde] niet weersproken. Dit brengt mee, dat de vordering met betrekking tot de indienstneming van [betrokkene 5] in ieder geval (ook) met succes tegen [gedaagde] kan worden ingesteld.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van BaanMeesters grotendeels toegewezen kunnen worden. BaanMeesters vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.995,09 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 974,87 bij € 19.986,71 in hoofdsom. Daarom wordt € 974,87 toegewezen. Ook de gevorderde rentevergoeding is toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BaanMeesters worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,22.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan BaanMeesters te betalen een bedrag van € 20.961,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 19.986,71 met ingang van 25 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.745,22, te betalen binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met de kosten van betekening voor het geval het vonnis wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.