ECLI:NL:RBGEL:2024:9662

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/05/434500 / HZ ZA 24-131
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en uitsluiting van dekking bij verduistering van een verhuurd voertuig

In deze zaak vordert M&O Investment B.V. (hierna: M&O) dat Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) gehouden is dekking te verlenen voor het verlies van een Mercedes G-klasse, die op 20 oktober 2019 niet is teruggebracht door de huurder. M&O had een WA Casco verzekering afgesloten bij Achmea voor deze auto. Achmea heeft geweigerd de schade te vergoeden, stellende dat er sprake is van verduistering, wat uitgesloten is volgens de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat M&O de auto op legale wijze aan de huurder heeft verhuurd, maar dat de huurder de auto niet heeft teruggebracht. M&O betoogt dat de huurder de auto onder dwang heeft verkregen, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten niet ondersteunen dat er sprake was van dwang of bedreiging. De rechtbank concludeert dat de gebeurtenissen op 20 oktober 2019 kwalificeren als verduistering, waardoor Achmea niet gehouden is tot schadevergoeding. M&O wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/434500 / HZ ZA 24-131
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
M&O INVESTMENT B.V.,
te Zuid-Scharwoude,
eisende partij,
hierna te noemen: M&O,
advocaat: mr. Ü. Arslan,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024,
- de akte van M&O van 22 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
M&O biedt onder de handelsnaam Royal Cars & Watches onder meer een verhuurdienst aan voor luxe voertuigen. Een van deze voertuigen betrof een Mercedes G-klasse (hierna: de auto). M&O heeft op 12 september 2018 voor deze auto een WA Casco verzekering afgesloten bij Achmea met polisnummer 00155205296 (hierna: de verzekering).
2.2.
Op de verzekering zijn de polisvoorwaarden M19009 Motorrijtuig WA Casco van toepassing (hierna: de polisvoorwaarden). In de polisvoorwaarden zijn – voor zover relevant – de volgende bepalingen opgenomen:
42 Welke schade is verzekerd?
Schade aan het motorrijtuig.

En de schade komt door een onverwachte gebeurtenis.
[…]
44 Welke gebeurtenissen zijn verzekerd?
Schade door alle gebeurtenissen.
[…]
58 Welke oorzaken zijn niet verzekerd?
[…]
Schade door verduistering.

Als het motorrijtuig is uitgeleend of verhuurd.”
2.3.
Op 23 oktober 2019 heeft een medewerker van M&O (hierna: de medewerker) namens M&O aangifte gedaan van verduistering van de auto. In het proces-verbaal van de eerste aangifte is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Ik doe aangifte van verduistering.[…]
Op zondag 20 oktober 2019 omstreeks 14.00 uur heb ik een voertuig van het merk Mercedes, kleur wit, voorzien van kenteken TV050B verhuurd voor twee dagen aan [betrokkene 1](de rechtbank, hierna: [betrokkene 1] ) […]
De huurder heeft het huurbedrag en het borgbedrag van totaal 3400,00 euro contant betaald.[…]
Helaas is het voertuig niet op de afgesproken datum en tijdstip terug gebracht.[…]
Omdat er een GPS locatie in het voertuig is ingebouwd door Mercedes kunnen wij de locatie traceren waar het voertuig op dit moment ongeveer geparkeerd staat.[…]
Ik ben zelf ook rond gaan rijden in die omgeving en heb het genoemde voertuig ook niet aangetroffen.”
2.4.
Achmea heeft op 9 januari 2020 per brief laten weten de schade niet te vergoeden. In de brief is – voor zover relevant – opgenomen:
“De Mercedes werd door u verhuurd. De huurder bracht de auto niet tijdig terug en is onbereikbaar. Wij verlenen dekking in geval van diefstal maar hier is kennelijk sprake van verduistering. De huurder eigent zich de auto, waarover hij al beschikt, toe. Uw medewerker, [betrokkene 2] , deed aangifte bij de politie van verduistering van de Mercedes. Verduistering sluiten wij echter standaard uit wanneer een motorvoertuig wordt verhuurd”.
2.5.
Op 3 februari 2020 heeft M&O voor het verlies van de auto een aanvullende aangifte gedaan van oplichting, diefstal en valsheid in geschriften en/of valsheid met ID-geschriften.
2.6.
Achmea heeft op 28 april 2020 per brief laten weten dat zij haar standpunt handhaaft en de schade dus niet vergoedt.
2.7.
Op 26 oktober 2020 heeft de medewerker een nieuwe aangifte gedaan voor het verlies van de auto. In het proces-verbaal van de tweede aangifte is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
‘’ Op woensdag 23 oktober 2019 heb ik een aangifte gedaan in Zaandijk.[…]
Ik heb toen dus een valse aangifte gedaan.[…]
Ik wil graag het volgende verklaren betreffende het incident wat zich op die zondag 20 oktober 2019 heeft afgespeeld.[…]
Ik liep samen met de man de showroom binnen.[…]
Ik zag dat de man een agressieve houding aan nam en ik voelde dat hij mijn pols vast pakte. Ik hoorde dat hij via de vertaal-app tegen mij zei: “blijf rustig” en ik zag dat hij zijn handen op en neer woof, alsof ik rustig diende te blijven. Ik hoorde dat hij vertelde dat het geen normale verhuur zou gaan zijn. Ik hoorde dat hij zei dat de Mercedes met hem mee zou gaan en dat ik er zelf voor zou kunnen kiezen dat ik veilig naar huis zou kunnen gaan als ik mee zou gaan werken. Hij vertelde mij dat hij netjes zou betalen omdat hij twee dagen nodig zou hebben om het land uit te kunnen komen. Ik heb toen duidelijk verteld, nog steeds via die vertaal-app, dat ik hier niet aan mee zou gaan werken. Toen hij die vertaling hoorde, zette hij zijn tas op de grond en deed zijn telefoon weg. Op het moment dat de man mijn pols vast had gepakt, had hij ook mijn telefoon en autosleutel afgepakt. Ik zag dat hij zijn tas op de grond zette. Hij deed mijn telefoon en de autosleutels in zijn jaszak. Uit het niets kreeg ik een klap in mijn gezicht. Ik zag dat hij mij met zijn rechterhand een klap op mijn gezicht gaf.[…]
Ik viel op de grond.[…]
Ik voelde dat ik iets in mijn linkerzijde gedrukt kreeg.[…]
Hij ging toen met het voorwerp uit mijn zijde en hield zijn hand voor mijn gezicht. Ik zag dat de man een vuurwapen, of gelijkend voorwerp, voor mijn gezicht hield. Hij plaatste het wapen op mijn voorhoofd.[…]
Hij vertelde toen via de vertaal-app, dat hij de G-klasse mee ging nemen en dat wanneer ik niet mee zou gaan werken dat hij mij ter plekke zou neer gaan schieten. Ook vertelde hij dat hij dan mijn broertje mee zou gaan nemen.’’

3.Het geschil

3.1.
M&O vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht zal verklaren dat Achmea gehouden is dekking te verlenen voor het verlies van de Mercedes van 20 oktober 2019 en gehouden is de schade conform de onderhavige verzekeringsovereenkomst te vergoeden, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten.
II. Achmea zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het door M&O betaalde griffierecht en de nakosten, aan de zijde van M&O bepaald op € 131,00 voor (na)salaris gemachtigde, te vermeerderen, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met
68,00 voor (na)salaris gemachtigde en de wettelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening.
3.2.
Achmea voert verweer. Achmea concludeert tot niet-ontvankelijkheid van M&O, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van M&O, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van M&O in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of de gebeurtenissen van 20 oktober 2019, die hebben geleid tot het verlies van de auto van M&O, verzekerd zijn op grond van de polisvoorwaarden. M&O betoogt dat sprake is van een onverwachte gebeurtenis die heeft geleid tot het verlies van haar auto, waardoor sprake is van een gedekte gebeurtenis op grond van de artikelen 42 en 44 van de polisvoorwaarden (r.o. 2.2.). Achmea beroept zich daarentegen op artikel 58 van de polisvoorwaarden (r.o. 2.2.), dat schade ten gevolge van verduistering van de auto, terwijl deze is verhuurd, uitsluit. De rechtbank stelt voorop dat het aan M&O is om te stellen en – bij voldoende betwisting – te bewijzen dat sprake is van een gedekte gebeurtenis. Als zij dat succesvol doet, is het aan Achmea om te stellen en – bij voldoende betwisting – te bewijzen dat sprake is van een uitgesloten gebeurtenis.
Is M&O eigenaar van de auto?
4.2.
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijk oordeel over de vraag of het verlies van de auto een verzekerde gebeurtenis is, zal eerst de eigendomskwestie van de auto besproken worden. In haar conclusie van antwoord voert Achmea aan dat twijfel bestaat over de vraag of M&O vorderingsgerechtigd is, nu een in de verzekeringspolis opgenomen leaseclause erop zou wijzen dat de auto gefinancierd is (geweest) door een derde, specifiek [bedrijf 1] . M&O heeft hierover ter zitting verklaard dat geen sprake is van een leaseovereenkomst tussen M&O en [bedrijf 1] en dat zij dus eigenaar van de auto is. M&O verwees daarbij naar een – in hoger beroep bekrachtigd – vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin dat zou zijn geoordeeld. Dit vonnis en het arrest zijn vervolgens bij akte na de zitting door M&O overgelegd. Achmea heeft ter zitting – toen ook zij voor het eerst geconfronteerd werd met het vonnis van de rechtbank Amsterdam en het arrest – opgemerkt dat M&O in voornoemde procedure in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat zij geen eigenaar van de auto is, maar dat [bedrijf 2] eigenaar is. Zodoende heeft M&O geen verzekerd belang, aldus Achmea. M&O betwist dat zij geen eigenaar is van de auto.
4.3.
Het verweer dat M&O geen verzekerd belang heeft omdat [bedrijf 2] eigenaar van de auto zou zijn, is voor het eerst ter zitting gevoerd en partijen hebben zich hierover slechts summierlijk uitgelaten. De eigendomsvraag – en daarmee de vraag of M&O een verzekerd belang heeft – kan in deze procedure echter in het midden gelaten worden, nu hierna geoordeeld zal worden dat de vorderingen van M&O afgewezen zullen worden.
De verdere beoordeling
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verlies van de auto van M&O op 20 oktober 2019 – ongeacht de kwalificatie van de gebeurtenissen die tot het verlies hebben geleid – een onverwachte, schadeveroorzakende gebeurtenis betreft. Omdat de verzekering op grond van artikel 44 van de polisvoorwaarden in beginsel dekking biedt voor alle schadeveroorzakende gebeurtenissen, staat vast dat de verzekering als uitgangspunt dekking biedt voor het verlies van de auto. Het is dus aan Achmea om te stellen en – bij voldoende betwisting – te bewijzen dat sprake is van de uitgesloten gebeurtenis verduistering, zoals bedoeld in artikel 58 van de polisvoorwaarden.
4.5.
Achmea stelt daartoe dat [betrokkene 1] de auto anders dan door een misdrijf onder zich heeft gekregen en dat hij zich deze vervolgens heeft toegeëigend. Zij voert aan dat – zoals wordt weergegeven in de eerste aangifte van de medewerker van 23 oktober 2019 (r.o. 2.3.) – [betrokkene 1] de auto rechtmatig onder zich heeft gekregen door deze te huren en dat hij zich de auto vervolgens heeft toegeëigend door deze niet terug te brengen na het einde van de huurperiode. Daarmee is sprake van verduistering in zin van artikel 58 van de polisvoorwaarden en dus van een uitgesloten gebeurtenis, aldus Achmea. M&O betwist dat sprake is van verduistering. Zij voert aan dat [betrokkene 1] een vooropgezet plan had om de auto te stelen door zich eerst voor te doen als huurder, om vervolgens de auto met geweld te stelen. M&O stelt – zoals de medewerker zelf ook heeft verklaard – dat de eerste aangifte van de medewerker een valse aangifte is. Volgens M&O zijn de werkelijke gebeurtenissen van 20 oktober 2019 weergegeven in de tweede aangifte van de medewerker (r.o. 2.7.). Daaruit volgt dat [betrokkene 1] de auto onder zich heeft gekregen door diefstal met geweld en bedreiging met een vuurwapen en door de sleutels van de auto af te pakken van de medewerker en zichzelf deze toe te eigenen. M&O stelt dat dit kwalificeert als diefstal met geweld en dus niet als verduistering, aangezien [betrokkene 1] daarmee de auto door een misdrijf onder zich heeft gekregen.
Welke feiten staan vast?
4.6.
Partijen verschillen dus allereerst van mening over de vraag wat zich heeft voorgedaan op 20 oktober 2019 en hoe aldus het verlies van de auto gekwalificeerd moet worden. Voordat beoordeeld kan worden of de gebeurtenissen kwalificeren als verduistering of niet, moet eerst geoordeeld worden welke feiten vaststaan. Een aantal feiten staat niet ter discussie tussen partijen. Zo staat – samengevat – vast dat de medewerker op 19 oktober 2019 via Whatsapp is benaderd door [betrokkene 1] , althans iemand die zich voorstelde als [betrokkene 1] , voor de (ver)huur van de auto voor de periode van 20 oktober 2019 tot 23 oktober 2019. Daarbij communiceerde [betrokkene 1] in het Engels. De medewerker heeft toen de huurprijs, alsmede de borgprijs doorgegeven, waarop [betrokkene 1] om een korting vroeg. De medewerker toonde zich bereid een korting te geven, waarna [betrokkene 1] aangaf over het aanbod na te zullen denken.
4.7.
Op 20 oktober 2019 vroeg [betrokkene 1] – wederom via Whatsapp – of de auto nog steeds beschikbaar was en of de huurprijs en de borg contant betaald konden worden. Afgesproken is dat [betrokkene 1] de auto kon huren van 20 oktober 2019 tot 22 oktober 2019 en dat contant betaald kon worden. Later op diezelfde dag waren [betrokkene 1] en de medewerker op het kantoor van M&O voor het afhandelen van de verhuur en het ophalen van de auto. Wat vervolgens – voor zover relevant – vaststaat, is dat de medewerker de gebruikelijke procedure voor de verhuur van de auto heeft doorlopen. Zo heeft de medewerker [betrokkene 1] om zijn legitimatie gevraagd, heeft hij foto’s gemaakt van het paspoort en rijbewijs van [betrokkene 1] en heeft hij het huurcontract opgesteld. [betrokkene 1] heeft de overeengekomen € 3.400,00 contant afgerekend en de medewerker heeft dit geld op echtheid gecontroleerd met een geldtelmachine. Vervolgens heeft [betrokkene 1] de auto meegenomen.
4.8.
Later op die dag om 20:00:40 vroeg de medewerker aan [betrokkene 1] , via Whatsapp, hoe de auto beviel. [betrokkene 1] antwoordde daarop om 20:03:53 met:
“yes, everything is ok”. Hierop antwoordde de medewerker om 20:04:22 met:
“Okay nice, if there is something wrong let me know.”, waarop [betrokkene 1] om 20:04:43 antwoordde met:
“Yes, great car! Didn’t expect so powerful”. Op 21 oktober 2019 om 9:08 heeft de medewerker, wederom via Whatsapp, gevraagd waar de auto geparkeerd stond, omdat de auto niet goed op de plattegrond te plaatsen viel via de in de auto ingebouwde GPS-tracker. Vanaf dat moment reageerde [betrokkene 1] niet meer via Whatsapp en nam hij ook niet op als M&O hem belde. Naar aanleiding hiervan is de medewerker gaan zoeken naar de auto in de omgeving waar deze zich voor het laatst bevond volgens de GPS-tracker. De medewerker heeft de auto echter niet aangetroffen. [betrokkene 1] heeft de auto niet meer teruggebracht naar M&O.
4.9.
M&O voert aanvullend op bovenstaande feiten aan dat het meegeven van de auto aan [betrokkene 1] niet vrijwillig ging. Volgens haar is de echte gang van zaken op 20 oktober 2019 niet weergegeven in de eerste – volgens haar valse – aangifte van haar medewerker, maar in zijn tweede aangifte van 26 oktober 2020. Daarin is – samengevat – door de medewerker verklaard dat [betrokkene 1] hem onder dwang de huurovereenkomst heeft laten opmaken en de sleutels heeft weggenomen. Daarbij zou hij de medewerker een klap hebben gegeven en hem hebben bedreigd met een vuurwapen. Tevens zou hij hebben gedreigd met het ontvoeren van het broertje van de medewerker, die op dat moment aanwezig was op het kantoor. Achmea betwist dit. Zij voert aan dat de tweede aangifte van de medewerker onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is.
4.10.
De aanvullende feiten uit de tweede aangifte staan niet vast. Achmea voert terecht aan dat de gestelde mishandeling, bedreiging met een vuurwapen en dreiging met de ontvoering van het broertje van de medewerker door [betrokkene 1] niet te rijmen zijn met het feit dat de medewerker wel een schriftelijke huurovereenkomst heeft opgesteld. Evenmin valt te verklaren dat [betrokkene 1] zich heeft gelegitimeerd, foto’s heeft laten maken van die legitimatiebewijzen, de waarborgsom en de huur heeft betaald en de bankbiljetten vervolgens op echtheid heeft laten controleren door de medewerker. De verklaring hiervoor van de medewerker, namelijk dat [betrokkene 1] zou hebben aangegeven dat hij twee dagen de tijd nodig had om het land te verlaten, maakt het oordeel niet anders. Ook de handelwijze van de medewerker nadat [betrokkene 1] de auto had meegenomen, strookt namelijk niet met de gestelde bedreigingen en mishandeling. Zo past het bericht van de medewerker aan [betrokkene 1] met de vraag hoe de auto bevalt niet bij de situatie waarin de medewerker enkele uren daarvoor nog onder schot is gehouden door [betrokkene 1] . Evenmin valt te verwachten dat [betrokkene 1] daarop zou reageren als hij net daarvoor de auto met geweld heeft gestolen, maar hij reageerde wel op de berichten van de medewerker en gaf aan dat de auto goed beviel.
4.11.
Evenmin valt in te zien waarom de medewerker eerst een valse aangifte zou hebben gedaan en pas een jaar later voor het eerst over de echte gebeurtenissen van 20 oktober 2019 zou hebben verklaard. Volgens M&O zou de medewerker zou de bedreigingen en mishandeling in zijn eerste aangifte verzwegen hebben, omdat hij vreesde voor de veiligheid van hemzelf en zijn jongere broer en hij meende dat de auto toch hiervoor verzekerd was. Zoals Achmea terecht aanvoert, ligt het echter juist in de lijn der verwachting om in een dergelijke situatie de politie in te schakelen voor bescherming. De gestelde vrees blijkt tevens niet uit het handelen van de medewerker. Zo heeft hij op 21 oktober 2019 – dus twee dagen voor de aangifte – zelf nog gezocht naar de auto op de laatst bekende locatie volgens de GPS-tracker, waarbij hij dus het risico liep [betrokkene 1] aan te treffen. Als hij zo bang was voor zijn eigen veiligheid, zou hij dat niet hebben gedaan. Daarbij komt dat de aangifte pas drie dagen na het vermeende voorval is gedaan en valt dus niet in te zien waarom de medewerker toen nog zou vrezen voor zijn leven, zeker omdat [betrokkene 1] zelf aan zou hebben gegeven dat hij twee dagen nodig had om het land te verlaten. Daarbij heeft de medewerker in zijn eerste aangifte [betrokkene 1] al genoemd als dader. Onduidelijk is waarom hij dan niet ook met zijn eerste aangifte zijn veiligheid in gevaar zou brengen, nu de politie eveneens op basis van die aangifte over zou kunnen gaan tot opsporing van [betrokkene 1] . Tot slot verklaart de gestelde vrees ten tijde van de eerste aangifte niet waarom de medewerker bij zijn ontslag – dat pas in november 2019 was – heeft gezwegen over de bedreigingen en mishandeling. De reden voor het ontslag was immers dat hij in strijd met het protocol de auto had meegegeven aan een klant met een buitenlands paspoort. Hij had op dat moment kunnen aangeven dat hij hiertoe gedwongen was door [betrokkene 1] , maar wederom heeft de medewerker hier niks over verteld. Dit deed hij pas voor het eerst nadat Achmea de schadeclaim had afgewezen op grond van de eerste aangifte van de medewerker van verduistering. Gelet op het voorstaande wordt geoordeeld dat de aanvullende feiten uit de tweede aangifte van de medewerker niet vast zijn komen te staan. De rechtbank gaat dan ook uit van de vaststaande feiten zoals geoordeeld in r.o. 4.6.-4.8.
De vaststaande feiten toegepast op de polisvoorwaarden: er is sprake van verduistering
4.12.
Het verweer van Achmea dat sprake is van de uitgesloten gebeurtenis verduistering waardoor zij niet gehouden is tot vergoeding van de schade van M&O slaagt. In r.o. 4.6.-4.8. is immers geoordeeld dat vaststaat dat [betrokkene 1] de auto onder zich heeft gekregen door deze te huren – en dus anders dan door een misdrijf – en de auto vervolgens heeft toegeëigend door deze niet terug te brengen na het einde van de huurperiode. Daarmee is sprake van verduistering, als de auto is verhuurd, zoals bedoeld in artikel 58 van de polisvoorwaarden.
Geen rechtsgeldige huurovereenkomst?
4.13.
M&O voert nog aan dat geen sprake is van verduistering, omdat tussen haar en [betrokkene 1] geen rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen. Hierdoor heeft [betrokkene 1] de auto niet rechtmatig onder zich gekregen. M&O betoogt primair dat geen huurovereenkomst tot stand is gekomen, omdat M&O niet de daarvoor noodzakelijke wil had. Daarnaast zou [betrokkene 1] evenmin de wil hebben gehad om een huurovereenkomst te sluiten, omdat hij nooit de intentie had om de auto terug te brengen. Subsidiair, in het geval wel wordt aangenomen dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen, stelt M&O dat deze tot stand is gekomen onder invloed van bedrog en dwang en daarom vernietigbaar is (artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.14.
Dit verweer wordt verworpen. Geoordeeld in r.o. 4.10.-4.11. is dat [betrokkene 1] de auto niet met geweld en bedreigingen heeft weggenomen en dat tevens niet vast staat dat de medewerker is gedwongen om een huurovereenkomst op te stellen. Zodoende wordt M&O niet gevolgd in haar stelling dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet de wil had om de huurovereenkomst te sluiten. Ook het ontbreken van de wil bij [betrokkene 1] voor het sluiten van een huurovereenkomst staat niet vast. Zoals Achmea terecht aanvoert gaat dit namelijk uit van de aanname van M&O dat [betrokkene 1] een vooropgezet plan had om de auto stelen en dus nimmer de wil had om de auto terug te brengen. Aangezien [betrokkene 1] niet in deze procedure betrokken is, kan de rechtbank zich in de beoordeling van deze stelling slechts baseren op de vaststaande feiten. Deze aanname over de wil van [betrokkene 1] vindt geen steun in de feiten zoals deze zijn vastgesteld in r.o. 4.6.-4.8. Het staat immers vast dat partijen hebben onderhandeld over de huurprijs, dat daarover overeenstemming is bereikt, dat een huurcontract is opgesteld, dat het huurbedrag en de borg zijn betaald, dat het geld is gecontroleerd en dat de auto is meegegeven aan [betrokkene 1] . Tevens heeft de medewerker in zijn eerste aangifte niets verklaard waaruit blijkt dat hij niet de wil had om de auto te verhuren aan [betrokkene 1] of dat hij twijfelde aan de intenties van [betrokkene 1] bij het sluiten van de huurovereenkomst. Uit geen van deze omstandigheden volgt dat de wil voor het sluiten van een huurovereenkomst bij een van de partijen ontbrak ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
4.15.
Het beroep op artikel 3:44 BW slaagt om die reden eveneens niet. Uit de vaststaande feiten volgt immers niet dat [betrokkene 1] M&O heeft bewogen tot het sluiten van de huurovereenkomst door gebruik te maken van opzettelijk gedane onjuiste mededelingen, verzwijgingen of een andere kunstgreep, zoals is vereist voor vernietigbaarheid wegens bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW). De rechtbank begrijpt dat M&O met de stelling dat de overeenkomst middels dwang door [betrokkene 1] tot stand is gekomen een beroep wenst te doen op vernietigbaarheid wegens bedreiging, zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 2 BW. In r.o. 4.10.-4.11. is echter reeds geoordeeld dat niet vast staat dat [betrokkene 1] met bedreigingen M&O heeft bewogen tot het sluiten van de huurovereenkomst. Zodoende staat vast dat Achmea op grond van artikel 58 van de polisvoorwaarden van de verzekering niet gehouden is dekking te verlenen voor het verlies van de auto van M&O. De vorderingen van M&O zullen daarom afgewezen worden.
Proceskosten
4.16.
M&O is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van M&O af,
5.2.
veroordeelt M&O in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als M&O niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
JH/KH