ECLI:NL:RBGEL:2024:9614

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
442289
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsbelasting voor aanmelding onderwijs en medische behandeling minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 november 2024 een beschikking gegeven over een verzoek tot gedeeltelijke gezagsbelasting door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (GI) voor de aanmelding van een minderjarige op een onderwijsinstelling en voor het geven van toestemming voor medische behandeling. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI alleen toegewezen voor de aanmelding bij de onderwijsinstelling, terwijl het verzoek voor de medische behandeling is afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is gebleken om de schoolgang van de minderjarige te waarborgen. De minderjarige verblijft sinds september 2024 bij zijn oma en is sinds mei 2024 niet meer naar school gegaan. De kinderrechter heeft overwogen dat het noodzakelijk is dat de GI het gezag over de aanmelding bij een onderwijsinstelling krijgt, gezien de omstandigheden en de eerdere onvindbaarheid van de moeder. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het niet noodzakelijk is om de GI ook het gezag te geven over medische behandelingen, aangezien de moeder inmiddels akkoord gaat met een bezoek aan de kinderarts en orthodontist. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kinderrechter heeft de GI belast met het gezag over de aanmelding bij een onderwijsinstelling voor de duur van de uithuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/442289 / JE RK 24-1051
Datum uitspraak: 12 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsbelasting
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem, locatie Nijmegen,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 oktober 2024;
  • het ‘Plan van Aanpak Ondertoezichtstelling’ van 28 oktober 2024 van de GI, ontvangen op 29 oktober 2024;
  • het bericht van mr. Tromp van 5 november 2024, met als bijlage een verklaring van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat (via Teams);
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De zaak is tegelijkertijd behandeld met het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen. Die zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 442845.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een mail gestuurd naar de kinderrechter op 26 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds 13 september 2024 bij zijn oma (moederszijde).
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 augustus 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 13 november 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 september 2024 een (spoed)machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 19 oktober 2024. In vervolg hierop heeft de kinderrechter bij beschikking van 3 oktober 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 13 november 2024.
2.5.
Bij beschikking van 12 november 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 12 november 2025. De kinderrechter heeft in dezelfde beschikking een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg (oma moederszijde) verleend tot 12 mei 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling, toegekend wordt aan de GI met ingang van 15 oktober 2024.
3.2.
De GI verzoekt ook te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige] , toegekend wordt aan de GI met ingang van 15 oktober 2024.
3.3.
De GI verzoekt de beschikkingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenningen aan de GI aangetekend zullen worden in het gezagsregister.
3.4.
Als onderbouwing van de verzoeken heeft de GI naar voren gebracht dat [minderjarige] 44 kilogram weegt, terwijl hij een lengte heeft van 175 centimeter. [minderjarige] is anderhalve kilogram aangekomen in de paar weken dat hij bij zijn oma verblijft. Volgens de vertrouwensarts van Veilig Thuis moet [minderjarige] gezien worden door een kinderarts, maar de moeder geeft hier geen toestemming voor. De kinderarts wil de toestemming van de moeder wel hebben, ook al is [minderjarige] ouder dan twaalf. Het is van belang dat duidelijk wordt in hoeverre er sprake is van ondervoeding en wat dit betekent voor zijn lichamelijke ontwikkeling. Overigens heeft de huisarts van [minderjarige] aangegeven geen zorgen te hebben over de gezondheid van [minderjarige] , maar dit was afgelopen zomer. Verder heeft [minderjarige] een beugel nodig volgens zijn tandarts. Het is dus van belang dat de moeder hier toestemming voor geeft. Dat heeft zij tot op heden niet gedaan. De GI heeft het verzoek ook gedaan zodat [minderjarige] kon worden aangemeld bij een fysiotherapeut, maar dit is inmiddels al geregeld.
[minderjarige] moet ook weer naar school. De GI heeft samen met [minderjarige] [naam school 1] in [plaats 1] bezocht. Ook heeft [minderjarige] een kennismakingsgesprek gehad op de [naam school 2] in [plaats 1] . [minderjarige] heeft aangegeven zich niet op zijn gemak te voelen op de [naam school 2] en dat hij naar [naam school 1] wil. Ook hiervoor heeft de moeder tot op heden geen toestemming gegeven.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder heeft aangegeven dat zij liever samen met [minderjarige] naar de kinderarts wil. Zij wil zelf zien welke onderzoeken er bij [minderjarige] gedaan worden, voordat zij hier haar toestemming voor geeft. Zolang het alleen een onderzoek betreft naar het ondergewicht van [minderjarige] , is de moeder alsnog bereid haar toestemming te verlenen. De moeder is ook akkoord met een beugel voor [minderjarige] . Wat betreft de schoolkeuze was het advies vanuit de vorige school van [minderjarige] dat hij naar een school zou moeten met kleinere klassen. Om die reden heeft de moeder met [minderjarige] besproken dat hij naar de [naam school 2] zou gaan. De moeder wil nog steeds dat [minderjarige] daar naartoe gaat. Zij denkt dat [minderjarige] van mening is veranderd onder invloed van zijn oma. Daarnaast is het van belang dat de moeder nog niet zeker weet waar zij komt te wonen ( [plaats 2] of [plaats 3] ). Dit is ook van invloed op de school van [minderjarige] , nu de moeder wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen zodra zij een eigen woning heeft.

5.De beoordeling

Aanmelding school
5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [minderjarige] met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling voor de duur van de uithuisplaatsing (artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Aangezien een gedeeltelijke gezagsbeperking diep ingrijpt in de rechten van de moeder, moet met deze mogelijkheid terughoudend worden omgegaan. De kinderrechter moet duidelijk motiveren waarom in dit specifieke geval en gericht op de specifieke belangen van [minderjarige] het noodzakelijk is dat het ouderlijk gezag van de moeder wordt overgeheveld naar de GI. Uit de rechtspraak volgt dat gedeeltelijke gezagsoverdracht de toets van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) moet doorstaan.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de overheveling van het gezag van de GI naar de moeder in dit geval gerechtvaardigd is. Gebleken is dat [minderjarige] , hoewel hij leerplichtig is, sinds mei 2024 niet meer naar school gaat. De moeder en [minderjarige] zijn destijds een periode onvindbaar geweest. Kennelijk was de moeder op dat moment niet in staat om de schoolgang van [minderjarige] te waarborgen. Toen [minderjarige] bij zijn oma ging wonen, was de school van [minderjarige] ook nog niet geregeld. Dit kan niet los worden gezien van de (psychische) gesteldheid van de moeder in die periode, maar feit is dat de moeder niet in staat was om de inschrijving van [minderjarige] op een school te faciliteren. De moeder is met een crisismaatregel opgenomen op de HIC van Pro Persona en verblijft hier sinds 4 november 2024 op vrijwillige basis. Hoewel het inmiddels beter gaat met de moeder, heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de inschrijving van [minderjarige] op een school daadwerkelijk geregeld wordt door de moeder. Hierbij overweegt de kinderrechter ook dat [minderjarige] in het verleden vaker van school is gewisseld, waarbij afspraken met eventuele nieuwe scholen niet werden nagekomen. Ook overweegt de kinderrechter dat de moeder de school van [minderjarige] wil laten afhangen van haar eigen woonplek, terwijl hier nog veel onduidelijkheid over bestaat. Daarom vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI de inschrijving van [minderjarige] op een school gaat regelen.
5.4.
De kinderrechter benadrukt dat het voorgaande niet per definitie betekent dat [minderjarige] ingeschreven moet worden op [naam school 1] , waar volgens de GI de voorkeur van [minderjarige] naar uit gaat. De GI mag wel bepalen waar [minderjarige] naar school gaat. Dit kan dus [naam school 1] zijn, maar de GI mag ook een andere (passende) school kiezen voor [minderjarige] .
Het geven van toestemming voor een medische behandeling
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat het niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de uithuisplaatsing (artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek).
5.6.
Zoals ook hiervoor is overwogen, grijpt een gedeeltelijke gezagsbeperking diep in in de rechten van de moeder. Nog meer dan bij de aanmelding bij een onderwijsinstelling, geldt dat met deze mogelijkheid terughoudend moet worden omgegaan bij medische behandelingen. De moeder heeft aangegeven dat zij akkoord gaat met een bezoek van [minderjarige] aan de kinderarts in verband met zijn ondergewicht. Ook gaat zij akkoord met een bezoek aan de orthodontist in verband met een beugel voor [minderjarige] . Daarnaast is gebleken dat de fysiotherapie voor [minderjarige] inmiddels loopt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de GI geen belang (meer) heeft bij een toewijzing van dit verzoek. Het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
belast de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te
Arnhem, locatie Nijmegen, met het gezag over:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in
[geboorteplaats] ,
met betrekking tot de aanmelding bij een onderwijsinstelling (voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing);
6.2.
bepaalt dat deze gedeeltelijke gezagsuitoefening wordt aangetekend in het
gezagsregister;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. D.S.M. Bak, kinderrechter, in aanwezigheid van S.C. Dijksterhuis als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.