ECLI:NL:RBGEL:2024:9599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
11188476 \ CV EXPL 24-2097
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtocht en de verplichtingen van de borg in een financieringsovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, ging het om een borgtochtovereenkomst die was aangegaan door [gedaagde] ten behoeve van een financieringsovereenkomst tussen Floryn Nederland B.V. en [bedrijf 1]. De procedure begon met een tussenvonnis op 5 juli 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 november 2024. De kantonrechter oordeelde op 20 december 2024 dat [gedaagde] op basis van de borgtochtovereenkomst € 10.000,00 moest betalen aan Floryn, plus wettelijke rente en kosten. De kantonrechter verwierp de stelling van [gedaagde] dat hij de borgtochtovereenkomst namens [bedrijf 1] had ondertekend en dat hij financieel niet in staat was om persoonlijk borg te staan. De rechter concludeerde dat [gedaagde] zelf partij was bij de overeenkomst en dat hij geen toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst. De hoofdsom van € 10.000,00 werd toegewezen, omdat [bedrijf 1] op 3 januari 2024 failliet was verklaard en tekort was geschoten in de nakoming van de financieringsovereenkomst. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, die samen € 1.584,54 bedroegen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moest worden nageleefd, ook als er hoger beroep werd ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11188476 \ CV EXPL 24-2097
Vonnis van 20 december 2024
in de zaak van
FLORYN NEDERLAND B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
eisende partij,
hierna te noemen: Floryn,
gemachtigde: mr. W. Meijs en mr. M.W.M. Peeters,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 26 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter op 20 december 2024 uitspraak doet.

2.De zaak in het kort

2.1.
In januari 2022 zijn twee overeenkomsten tot stand gekomen. Een financieringsovereenkomst waarbij Floryn een doorlopend krediet met een limiet van € 15.000,00 heeft verleend aan [bedrijf 1] en een borgtochtovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op grond van deze borgtochtovereenkomst € 10.000,00 (plus wettelijke rente en kosten) moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet € 10.000,00 betalen
3.1.
In art. 1 van de borgtochtovereenkomst staat het volgende: “
De Borg verbindt zich bij dezen jegens Floryn Nederland als borg, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Floryn Nederland van de Schuldenaar te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van de Overeenkomst of uit welke anderen hoofde dan ook, een en ander tot een maximumbedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, boetes en kosten overeenkomstig art. 7:856 BW.
De Borg is niet gehouden tot nakoming voordat de Schuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten.”
3.2.
Volgens [gedaagde] is hij de borgtochtovereenkomst aangegaan namens [bedrijf 1] en was hij financieel niet in staat om persoonlijk borg te staan. De kantonrechter gaat hier niet in mee. In de borgtochtovereenkomst, die is ondertekend door [gedaagde] , wordt [gedaagde] aangeduid als borg en [bedrijf 1] als schuldenaar. Nergens staat dat de borgtochtovereenkomst is aangegaan namens [bedrijf 1] . Dit zou ook niet logisch zijn, gezien de aard en inhoud van de overeenkomst. De overeenkomst strekt ertoe dat de borg ( [gedaagde] ) aan Floryn betaalt als de schuldenaar ( [bedrijf 1] ) tekortschiet in de nakoming van de (financierings)overeenkomst met Floryn (vgl. art. 7:855 lid 1 BW). Hierin ligt besloten dat de borg iemand anders is dan de (hoofd)schuldenaar. De kantonrechter oordeelt dus dat [gedaagde] zelf partij is geworden bij de borgtochtovereenkomst.
3.3.
Vervolgens stelt [gedaagde] dat zijn vrouw de borgtochtovereenkomst niet heeft ondertekend en hiervan pas na het afsluiten van deze overeenkomst op de hoogte is geraakt. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] geen toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het aangaan van de overeenkomst. Ter zitting heeft [gedaagde] namelijk toegelicht dat hij directeur-grootaandeelhouder was van [bedrijf 1] en dat het doorlopend krediet is afgesloten om, in verband met de verhuizing naar een nieuw bedrijfspand, te kunnen investeren in bedrijfsgoederen en personeel. Gezien deze toelichting behoort het afsluiten van het doorlopend krediet tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [bedrijf 1] worden verricht. Uit de wet volgt dan dat [gedaagde] geen toestemming nodig had voor het aangaan van de borgtochtovereenkomst. [1]
3.4.
De hoofdsom van € 10.000,00 is dan ook toewijsbaar, omdat vast staat dat [bedrijf 1] op 3 januari 2024 in staat van faillissement is verklaard en vervolgens is tekortgeschoten in de nakoming van de financieringsovereenkomst.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen vanaf 10 juni 2024
3.5.
De gevorderde contractuele rente wordt afgewezen. Op grond van de financieringsovereenkomst was [bedrijf 1] een contractuele rente van 1,09% per maand verschuldigd. Ter zitting heeft Floryn erkend dat art. 1 van de borgtochtovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde] deze contractuele rente alleen verschuldigd is als borg voor zover het overeengekomen maximumbedrag van € 10.000,00 daarmee niet wordt overschreden. Uit art. 1 van de borgtochtovereenkomst blijkt dat dit bedrag alleen nog kan worden vermeerderd met wettelijke rente, boetes en kosten. Ook de verwijzing naar art. 7:856 BW in art. 1 van de borgtochtovereenkomst wijst erop dat [gedaagde] bovenop het bedrag van € 10.000,00 alleen wettelijke rente verschuldigd is, en wel vanaf het moment van zijn eigen verzuim. Nu de hoofdsom exclusief contractuele rente al € 10.000,00 bedraagt, is [gedaagde] daarbovenop dus geen contractuele rente verschuldigd.
3.6.
De wettelijke rente is in dit geval verschuldigd met ingang van 10 juni 2024. De kantonrechter volgt Floryn niet in de stelling dat [gedaagde] vanaf 15 januari 2024 in verzuim is. Op die datum heeft Floryn mededeling gedaan aan [gedaagde] van de ingebrekestelling van [bedrijf 1] (vgl. art. 7:855 lid 2 BW). Eerst op 7 juni 2024 heeft zij [gedaagde] zelf in gebreke gesteld en verzocht om de vordering binnen drie werkdagen te voldoen. Dat is een redelijke termijn. Na het verstrijken hiervan is het verzuim op 10 juni 2024 ingetreden.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten van € 1.058,75 betalen
3.7.
Floryn vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en is toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 875,00. De btw over deze kosten bedraagt € 183,75 en is ook toewijsbaar. Floryn stelt dat haar diensten op grond van art. 11 van de Wet op de omzetbelasting zijn vrijgesteld van btw, zodat zij bij haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet kan verrekenen. [gedaagde] betwist dat niet.
[gedaagde] moet de proceskosten van € 1.584,54 betalen
3.8.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Floryn worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.584,54
3.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Floryn te betalen een bedrag van € 11.058,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 10.000,00 met ingang van 10 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.584,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.L. van de Sande en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
62375

Voetnoten

1.Art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, jo. lid 5 BW. Zie HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1220.