ECLI:NL:RBGEL:2024:9596

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
427721
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding wegens gebreken in rieten dak

In deze zaak vorderden eisers vervangende schadevergoeding van gedaagde, een rietdekkersbedrijf, in verband met gebreken aan een door gedaagde aangebracht kunstrieten dak. De eisers, die gezamenlijk de woning bezitten, hadden tussen december 2013 en april 2014 een kunstrieten dak laten aanbrengen door gedaagde, waarvoor zij een bedrag van € 55.176,37 hadden betaald. Gedaagde had een garantie van 10 jaar gegeven op het geleverde werk. In 2016 begonnen er problemen te ontstaan met het dak, waarbij het riet aan de zuidzijde begon op te krullen door blootstelling aan de zon. Na diverse correspondentie en een vervangingsactie in 2017, bleven de problemen aanhouden, wat leidde tot de vordering van eisers in deze procedure. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, omdat niet was komen vast te staan dat het riet niet voldeed aan de overeenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 4.587,00 bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/427721 / HA ZA 23-486
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P.M. Jacometti,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.J.R. Okx.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 april 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een allround rietdekkersbedrijf.
2.2.
Tussen december 2013 en april 2014 heeft [gedaagde] een kunstrieten dak van het type [bedrijf 2] op de woning van [eisers] aangebracht. Voor deze werkzaamheden hebben [eisers] [gedaagde] een bedrag van € 55.176,37 inclusief btw betaald.
2.3.
Op het door haar geleverde werk heeft [gedaagde] een garantie van 10 jaar gegeven.
2.4.
In 2016 is het kunstriet aan de zuidkant van het dak van de woning van [eisers] gaan opkrullen door blootstelling aan de zon.
2.5.
Naar aanleiding hiervan is er contact geweest tussen [eisers] ,
[gedaagde] en de heer [naam 1] , vertegenwoordiger van de leverancier van het op het dak van [eisers] aangebrachte [bedrijf 2] , om tot een oplossing te komen.
2.6.
Op 9 maart 2016 heeft [naam 1] [eisers] gemaild dat hij van
[gedaagde] heeft begrepen dat [eisers] nog niet tevreden zijn over het opkrullen van het riet en dat er in dat geval twee opties zijn, namelijk het nogmaals opkloppen van de extremen in het dakvlak of het dakvlak voorzien van een nieuwe versie [bedrijf 2] .
2.7.
Daarop hebben [eisers] [naam 1] per e-mail geschreven dat zij kiezen voor de optie ‘nieuw dek’ en dat zij graag willen dat dat in overleg met [gedaagde] gebeurt. Deze e-mail is in cc aan [gedaagde] verstuurd.
2.8.
Op 12 oktober 2017 heeft [gedaagde] [eisers] een door haar opgestelde en aan ‘ [bedrijf 2] ’ gerichte conceptbrief toegestuurd. In reactie op dit concept hebben [eisers] een aantal aanvullingen voorgesteld en [gedaagde] gevraagd om die in de brief op te nemen.
2.9.
Nog diezelfde dag heeft [gedaagde] de brief, inclusief de aanvullingen van [eisers] , aan ‘ [bedrijf 2] ’ verstuurd. In de brief staat:
“Beste [naam 1] . Hierbij geeft [bedrijf 1] aan het Nova dak van de woning [
de woning van [eisers] , toevoeging rechtbank] aan de tuinzijde (…) op zijn kosten te vervangen.
[…]
Op het door [bedrijf 2] geleverde werk en materiaal geeft [bedrijf 2] 10 jaar garantie.
Het dak zal zonder kosten worden vervangen van de zuidzijde van het dak omdat de huidige [bedrijf 2] niet voldoet aan de kwaliteit en opkrult waardoor lekkage is ontstaan. En dat het nieuwe [bedrijf 2] van een andere kwaliteit is en de hitte aan kan zonder op te krullen.
Geplande datum is is voor 16 November 2017 klaar . Dit omdat de eigenaar aanwezig wil zijn. [naam 2] van [gedaagde] zal de werkzaamheden begeleiden.
[…]
Wij hopen op een prettige samenwerking. ”
2.10.
Op 16 november 2017 heeft een door partijen met ‘ [bedrijf 2] ’ aangeduide derde het kunstriet aan de zuidkant van het dak vervangen door nieuw kunstriet.
2.11.
In 2020 hebben [eisers] zich tot [gedaagde] gewend met de klacht dat (ook) de kwaliteit van het nieuwe riet niet deugdelijk is. [gedaagde] heeft het riet vervolgens op 16 oktober 2020 ter plaatse beoordeeld.
2.12.
Naar aanleiding van dat bezoek van [gedaagde] en een telefoongesprek met [naam 1] hebben [eisers] [gedaagde] en [naam 1] gemaild dat met name het riet aan de zuidzijde van het dak minder veerkrachtig en meer craquelé wordt en dat het riet makkelijk plat drukt. Verder schrijven [eisers] dat de garantietermijn op het riet 10 jaar is vanaf 2014, dat zij nog geen jaar zonder zorgen hebben gehad en dat zij er vertrouwen in willen hebben dat dit professioneel wordt opgelost.
2.13.
Op 19 januari 2023 hebben [eisers] [gedaagde] per brief geschreven dat zij op 16 oktober 2020 met haar hebben gesproken over de slechte kwaliteit van het riet aan de zuidzijde van het dak en het vervangen van dat riet en dat [gedaagde] de afspraken over vervanging nog niet is nagekomen. [eisers] verzoeken [gedaagde] om het riet binnen twee weken alsnog te vervangen.
2.14.
In reactie op deze brief heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eisers] bericht dat [gedaagde] zichzelf niet aansprakelijk acht voor enige gebreken aan het in november 2017 gelegde riet aan de zuidzijde van het dak, omdat dat riet (kort gezegd) niet door [gedaagde] maar door een derde partij is gelegd en er door die partij 10 jaar garantie is gegeven op het werk en materiaal.
2.15.
Op 2 maart 2023 heeft de gemachtigde [eisers] de gemachtigde van
[gedaagde] geschreven dat [gedaagde] wel aansprakelijk is, omdat de in 2017 verrichte herstelwerkzaamheden aan het riet aan de zuidkant van het dak zijn uitgevoerd door [bedrijf 2] als onderaannemer van [gedaagde] .
2.16.
Op 23 maart 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde] de gemachtigde van [eisers] gemaild dat [gedaagde] [bedrijf 2] tracht te bewegen om tot een oplossing te komen, met het verzoek geduld te hebben en dit af te wachten.
2.17.
Op 5 juni 2023 heeft [gedaagde] [eisers] gemaild dat zij eenmalig een voorstel wil doen om snel tot een oplossing te komen en dat dit voorstel inhoudt dat
[eisers] , [gedaagde] en [bedrijf 2] de kosten voor een nieuw dak aan de zuidzijde met zijn drieën delen. [eisers] hebben dit voorstel niet geaccepteerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan hen van € 36.132,76, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisers] het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, omdat het riet aan de zuidzijde van het dak - ook na het herstel in 2017 - niet deugdelijk is gebleken. Ondanks diverse ingebrekestellingen heeft
[gedaagde] het riet aan de zuidzijde niet hersteld. Daarom is zij in verzuim geraakt. In plaats van nakoming (herstel van het rieten dak) door [gedaagde] willen [eisers] dat [gedaagde] de kosten om het dak door een derde te laten herstellen aan hen vergoedt. Die kosten komen neer op het gevorderde bedrag van € 36.132,76. Verder maken [eisers] aanspraak op vergoeding door [gedaagde] van de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist in de eerste plaats dat het riet aan de zuidzijde van het dak gebrekkig is. Als de rechtbank oordeelt dat dat riet wel gebrekkig is, betwist [gedaagde] dat zij daarvoor aansprakelijk is. Het toegepaste materiaal, [bedrijf 2] , is aangedragen door [eiser sub 2] . [eisers] hebben het riet aan de zuidzijde van het dak in 2017 bovendien door een derde laten vervangen. Die derde was geen hulppersoon van [gedaagde] . [eisers] hebben met de derde een nieuwe overeenkomst gesloten. Als er sprake is van gebreken in het riet aan de zuidzijde van het dak dienen [eisers] zich dan ook te wenden tot die derde, en niet tot [gedaagde] , zeker nu de door [gedaagde] afgegeven garantie op het aanvankelijk op dat deel van het dak aangebrachte riet door het vervangen daarvan is komen te vervallen. Verder betwist [gedaagde] dat [eisers] schade hebben geleden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De positie van [eiser sub 1]
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] tussen december 2013 en april 2014 een kunstrieten dak van het type [bedrijf 2] op de woning van [eisers] heeft aangebracht en dat zij die werkzaamheden heeft uitgevoerd op basis van een overeenkomst die op 19 december 2013 is tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst). Partijen zijn het er echter niet over eens of [eisers] beide als partij bij die overeenkomst kunnen worden aangemerkt.
4.2.
De schriftelijke overeenkomst vermeldt alleen de naam van [eiser sub 2] en is ook alleen door haar ondertekend, onder de woorden ‘Handtekening Opdrachtgever’. [eiser sub 1] wordt nergens in de overeenkomst genoemd. Uit de overeenkomst zoals die schriftelijk is vastgelegd kan dan ook niet worden afgeleid dat (ook) [eiser sub 1] als contractspartij zou moeten worden aangemerkt. Dat de woning waaraan [gedaagde] werkzaamheden heeft uitgevoerd gezamenlijk eigendom is van [eisers] en dat zij [gedaagde] samen hebben betaald, zoals [eisers] stellen, is ook onvoldoende om [eiser sub 1] als contractspartij aan te merken. Nog daargelaten of deze omstandigheden voor [gedaagde] kenbaar waren, hoefde [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank enkel en alleen op basis van die omstandigheden redelijkerwijs niet te begrijpen dat zowel [eiser sub 1] als [eiser sub 2] haar een opdracht verstrekten. De conclusie is dan dat [eiser sub 1] geen partij is bij de overeenkomst.
4.3.
Omdat [eiser sub 1] geen partij is bij de overeenkomst en [eisers] hun vorderingen - zoals zij ter zitting desgevraagd hebben bevestigd - op die overeenkomst (en dus niet op een al dan niet bij het herstel in 2017 verstrekte garantie) baseren, zal de rechtbank de vorderingen voor zover deze zijn ingesteld door [eiser sub 1] reeds daarom afwijzen.
Tekortkoming
4.4.
[eiser sub 2] vordert een vervangende schadevergoeding van [gedaagde] . Voor toewijzing van die vordering is allereerst vereist dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen haar en [eiser sub 2] met betrekking tot het aanbrengen van het kunstrieten dak, die kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk. Daarvan is sprake als het werk dat [gedaagde] tot stand heeft gebracht (het kunstrieten dak) niet aan de overeenkomst beantwoordde. Volgens [eiser sub 2] doet die situatie zich hier voor. Daartoe voert zij het volgende aan. [gedaagde] heeft in 2014 rieten dakbedekking op de woning van [eisers] aangebracht. [eisers] hebben bij de offerte-aanvraag aangegeven dat het aan de zuidzijde van de woning erg heet kon worden en het was dus ook de bedoeling dat daar rekening mee zou worden gehouden. Toch is het riet aan de zuidkant van het dak gaan opkrullen door blootstelling aan de zon. In verband daarmee is het riet aan de zuidkant in 2017 vervangen door nieuw riet. Bij het vervangen van het riet is afgesproken dat het nieuwe riet hitte aan zou kunnen zonder op te krullen en is er een garantie van 10 jaar op het riet gegeven. In 2020 is echter ook het nieuwe riet gaan opkrullen. Hierdoor kan er water onder het riet komen en dat kan lekkage veroorzaken. Daarnaast is het riet minder veerkrachtig, craquelé en harder dan voorheen en is de rietstengel makkelijker plat te drukken, waardoor de stengel sneller beschadigt.
4.5.
[gedaagde] betwist niet dat het riet aan de zuidzijde van het dak van de woning van [eisers] (licht) opkrult. Wel betwist zij dat dit een gebrek oplevert waardoor zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daartoe voert zij aan dat algemeen bekend is dat ook kunstriet niet tegen alle weersinvloeden is bestemd, dat riet altijd zal verkleuren en door temperatuurverschillen altijd zal gaan ‘werken’. Het is niet haalbaar een dak hiertegen volledig te beschermen. Dat het riet opkrult maakt niet dat het niet meer als gedegen dakmateriaal kan functioneren. Dit veroorzaakt op geen enkele wijze schade in de zin van wateroverlast, lekkage, tocht of iets dergelijks. Er is dan ook enkel sprake van een optische vervorming, aldus [gedaagde] .
4.6.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat de gestelde gebrekkigheid van het rieten dak niet is gelegen in de wijze waarop het rieten dak door [gedaagde] is gelegd.
De stellingen van [eiser sub 2] komen erop neer dat het gebruikte materiaal, het kunstriet [bedrijf 2] , niet beantwoordt aan de overeenkomst tussen partijen en dat dit niet alleen geldt voor het oorspronkelijk aangebrachte riet maar ook voor het in 2017 aangebrachte vervangende riet. Verder is van belang dat, zoals tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd namens [eiser sub 2] is bevestigd, de oorspronkelijke overeenkomst van aanneming met [gedaagde] (en niet een eventueel in het kader van de vervanging van het riet in 2017 tot stand gekomen nieuwe overeenkomst) de grondslag vormt van de vordering van [eiser sub 2] .
4.7.
Gezien de gemotiveerde betwisting van de gebrekkigheid van het riet door
[gedaagde] had het op de weg van [eiser sub 2] gelegen om haar stelling dat het riet aan de zuidkant van het dak vanwege de door haar geschetste verschijnselen niet aan de overeenkomst beantwoordt nader toe te lichten en onderbouwen, bijvoorbeeld door het stellen van feiten of het overleggen van een deskundigenrapport waaruit volgt dat het riet als gevolg van het opkrullen niet meer behoorlijk functioneert als dakbedekking. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft op de zitting enkel herhaald dat het riet ‘meer craquelé’ is geworden en niet meer de veerkracht heeft die het had en dat zij vreest voor toekomstige lekkages wanneer water als gevolg van het opkrullen eerder dan pas aan het einde van de (kunst)rietstengels afloopt. Daaruit volgt echter nog niet zondermeer dat het riet aan de zuidkant niet aan de overeenkomst beantwoordt, in die zin dat dat riet niet de eigenschappen bezit die het na een periode van 6 jaar mag worden verwacht te hebben. Dat het opkrullen van het riet (na de vervanging in 2017) op enig moment daadwerkelijk heeft geleid tot lekkage is gesteld noch gebleken. Voor zover [eiser sub 2] heeft bedoeld dat het riet aan de zuidzijde niet aan de met [gedaagde] gesloten overeenkomst beantwoordt, omdat zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten dat het toegepaste kunstriet onder invloed van de zon niet zou opkrullen, niet “meer cracquelé” en niet minder veerkrachtig zou worden, heeft zij evenmin de feiten aangevoerd waaruit dit kan worden afgeleid. Zij heeft in dat verband alleen gesteld dat zij bij de offerte-aanvraag heeft aangegeven dat de zuidkant van de woning erg heet kon worden en dat daarmee klaarblijkelijk geen rekening is gehouden. Nog daargelaten dat [gedaagde] heeft betwist dat [eiser sub 2] haar hier bij het aangaan van de overeenkomst op heeft gewezen en dat het überhaupt mogelijk is om riet volledig tegen hitte te beschermen, heeft [eiser sub 2] niet toegelicht waarom zij, enkel en alleen op basis van deze eenzijdig door haar gedane mededeling over hitte, specifiek zou mogen verwachten dat het riet aan de zuidkant niet de door haar geschetste verschijnselen zou gaan vertonen.
4.8.
Weliswaar is, zoals door [eiser sub 2] is aangevoerd, in de brief van 12 oktober 2017 van [gedaagde] aan “ [bedrijf 2] ” op verzoek van [eiser sub 2] wel expliciet opgenomen ‘dat het nieuwe [bedrijf 2] van een andere kwaliteit is en hitte aan kan zonder op te krullen’ (zie hiervoor onder 2.9), maar uit de betreffende brief blijkt niet dat [gedaagde] dit zelf aan [eiser sub 2] heeft toegezegd. [gedaagde] heeft de betreffende brief immers uit eigen naam aan ‘ [bedrijf 2] ’ verstuurd. Bovendien heeft [eiser sub 2] ter zitting zelf bevestigd [1] dat het in de betreffende brief gaat om afspraken die gemaakt zijn tussen [bedrijf 2] en [gedaagde] , en dus niet om afspraken die zijn gemaakt tussen [eiser sub 2] en [gedaagde] . Dit betekent dat [eiser sub 2] zich jegens [gedaagde] niet op nakoming van de afspraken uit de brief van 12 oktober 2017 kan beroepen. Voor zover [eiser sub 2] heeft bedoeld te stellen dat uit de brief van 12 oktober 2017 kan worden afgeleid wat zij op grond van de (oorspronkelijke) overeenkomst van aanneming met [gedaagde] mocht verwachten met betrekking tot de hittebestendigheid en het niet opkrullen van het riet, kan zij daarin niet worden gevolgd. Uit het enkele feit dat [gedaagde] bij het vastleggen van de afspraken met “ [bedrijf 2] ” [eiser sub 2] ter wille heeft willen zijn wat betreft de formulering van de vastlegging van die afspraken met “ [bedrijf 2] ”, volgt namelijk nog niet dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst van aanneming bij [eiser sub 2] de redelijke verwachting heeft gewekt dat het toe te passen kunstriet niet zou opkrullen onder invloed van hitte.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser sub 2] , gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , geen feiten heeft gesteld waaruit, indien ze zouden komen vast te staan, volgt dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] . Daardoor wordt aan (verdere) bewijslevering niet toegekomen.
4.10.
Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de met [eiser sub 2] gesloten overeenkomst, ontvalt de grondslag aan de vorderingen van [eiser sub 2] . Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd, kan daarmee verder als niet meer relevant onbesproken blijven.
Proceskosten
4.11.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
18 december 2024.
943 / 1787

Voetnoten

1.In randnummer 2.4 van de spreekaantekeningen van mr. Jacometti.