In deze zaak, die op 20 december 2024 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de moeder een kort geding aangespannen tegen de vader met als doel vervangende toestemming te verkrijgen voor een vakantie met hun minderjarige kind naar Algerije. De moeder had aanvankelijk verzocht om toestemming voor de periode van 18 december 2024 tot en met 2 januari 2025, maar trok deze vordering tijdens de mondelinge behandeling in. De vader had een week voor de zitting zijn toestemming gegeven, waardoor de moeder haar vordering niet meer kon handhaven. De moeder handhaafde echter haar vordering tot proceskostenveroordeling van de vader, omdat zij meende dat de vader verantwoordelijk was voor de kosten die zij had gemaakt door de procedure te moeten aanspannen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de moeder haar vordering tot vervangende toestemming had ingetrokken en dat de vader tijdig toestemming had verleend. De rechter oordeelde dat, hoewel het vervelend was voor de moeder dat zij meerdere keren een kort geding moest aanspannen, de proceskosten in dit geval niet voor rekening van de vader dienden te komen. De voorzieningenrechter benadrukte dat in familiezaken doorgaans de proceskosten worden gecompenseerd, en dat de vader niet verweten kon worden voor het feit dat de moeder griffierecht verschuldigd was, aangezien hij zijn toestemming had verleend voor de mondelinge behandeling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter beslist dat iedere partij zijn eigen kosten draagt en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.A.M. Kools-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. L. Weijsters.