ECLI:NL:RBGEL:2024:9577

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
05.148014.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor openlijke geweldpleging en diefstal in vereniging met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 31 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die samen met een medeverdachte op 21 februari 2024 op de Rijksweg A28 in Nederland openlijk geweld heeft gepleegd en een fiets heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte twee fietsen van een viaduct hebben gegooid, wat heeft geleid tot schade aan meerdere voertuigen die over de fietsen heen reden. De verdachte is veroordeeld tot 7 dagen voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast is hem een werkstraf van 50 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte schadevergoeding moet betalen aan drie benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €625,49 aan [slachtoffer 1] voor materiële schade, €250,- aan [slachtoffer 2] voor smartengeld, en €186,50 aan [slachtoffer 5] voor materiële schade. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte, waarbij de verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke straf die de duur van het voorarrest niet overschrijdt. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkeling en de adviezen van deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/148014-24
Datum uitspraak : 31 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [plaats] ,
raadsvrouw: mr. A. Foppen, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte (hierna: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, openlijk,
te weten op/aan de Rijksweg A28, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten
  • [slachtoffer 1] ,
  • [slachtoffer 2] ,
  • [slachtoffer 3] , en/of
  • [slachtoffer 4]
en/of een of meerdere goederen, te weten
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan
[slachtoffer 4]
door al dan niet in het donker
  • een of meerdere fietsen, althans harde/zware voorwerpen, vanaf een viaduct, althans een hogergeleden plaats, op en/of naar de snelweg te gooien/en of te laten vallen, in elk geval op het wegdek van de Rijksweg A28 te doen belanden, en/of
  • (waardoor) die fietsen, althans harde/zware voorwerpen, op het wegdek terecht zijn gekomen, en/of
  • (waardoor) voornoemde voertuigen tegen en/of over die fiets(en), althans harde/zware voorwerpen en/of delen daarvan is/zijn gereden, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4]
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
FEIT 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd. Wel heeft [verdachte] zelf tijdens de terechtzitting kenbaar gemaakt dat hij niets te maken had met het gooien van de eerste fiets en dat hij dit alleen maar heeft gefilmd.
De beoordeling door de rechtbank
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 1] rond 23:15 uur in zijn Citroën type C5 break met kenteken [kenteken 1] op de snelweg A28 richting Amersfoort. Ter hoogte van [plaats] zag hij dat er iets op de weg lag. Hij kon niet meer uitwijken en reed over een voorwerp heen. [slachtoffer 1] stuurde richting de vluchtstrook en reed daarbij opnieuw over een voorwerp heen. [slachtoffer 1] parkeerde zijn auto op de vluchtstrook. Hij zag dat zijn linker voorband lek was en dat zijn rechter achterportier beschadigd was. [2]
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 2] rond 23:20 uur met zijn BMW met kenteken [kenteken 2] op de A28 in de richting van Utrecht ter hoogte van [plaats] . Toen [slachtoffer 2] van rijstrook wisselde, hoorde hij een klap. Hij voelde dat zijn auto over iets heen reed ter hoogte van het viaduct. [slachtoffer 2] zag dat er verschillende lampjes gingen branden op zijn dashboard. Hij heeft toen zijn auto direct op de vluchtstrook geparkeerd. [slachtoffer 2] heeft foto’s gemaakt van de schade aan zijn auto. [3]
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 3] rond 23:15 uur met zijn Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] op de A28 richting Amersfoort. Ter hoogte van [plaats] reed [slachtoffer 3] van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook om een ander voertuig in te halen. Ongeveer 10 meter na het viaduct zag [slachtoffer 3] iets op de linker rijbaan liggen. Hij kon niet uitwijken. Toen hij bijna over het voorwerp heen reed, zag [slachtoffer 3] dat het een fiets was. Hij kon niet anders dan over de fiets heen rijden. Daarna stopte hij op de vluchtstrook. De auto had de volgende schade: de rechterband voor was lek, de bumper rechts was bekrast en zat los, het rechter gedeelte van de kentekenplaat zat los en er zat een scheur in de bodemplaat. [4]
Op woensdag 21 februari 2024 rond 23:15 uur reed aangever [slachtoffer 4] uur met zijn Mercedes CLA met kenteken [kenteken 4] op de linker rijbaan van de A28 richting Zwolle. Opeens zag hij 3 tot 4 meter voor zich een fiets op de linker rijbaan liggen, op ongeveer een meter voor het viaduct. [slachtoffer 4] kon niet uitwijken of remmen. Hij kon niet anders dan over de fiets heen rijden. [5]
Op woensdag 21 februari 2024 om 23:28 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding over de snelweg A28, ter hoogte van het viaduct [adres 2] in [plaats] . Hier zouden meerdere voertuigen over een fiets gereden zijn. De verbalisanten reden naar het incident via de A28, komend uit de richting van Ermelo en rijdend in de richting van Nunspeet. Ter hoogte van het viaduct zagen verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 1] meerdere fietsonderdelen over rijstrook 1 en 2 verspreid liggen. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde van een andere gekoppelde eenheid dat er aan de andere zijde van de A28 ook meerdere fietsonderdelen op rijstrook 1 en 2 verspreid lagen. De verbalisanten hebben de fietsonderdelen later die nacht verzameld en hiervan foto’s gemaakt. [6]
Op donderdag 28 februari 2024 werd aan verbalisant [verbalisant 3] gevraagd om op Instagram een bericht te plaatsen over de fietsen die vermoedelijk van het viaduct aan de [adres 2] op de Rijksweg A28 waren gegooid. Verbalisant [verbalisant 3] zag op de foto’s dat het ging om een donkere Gazelle fiets en om een paarskleurige fiets. [7]
Tussenconclusie
Op basis van de voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 21 februari 2024 rond 23:15 uur (in het donker) in [plaats] twee fietsen op het wegdek van de snelweg A28 zijn terecht gekomen. Hierdoor zijn meerdere auto’s beschadigd en twee fietsen vernield. De vraag is welke betrokkenheid [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hierbij hebben gehad.
[medeverdachte] heeft hierover verklaard dat hij op 21 februari 2024 tussen 23:00 en 23:30 uur met [verdachte] op het viaduct bij de A28 was. Toen ze boven stonden, zei [verdachte] dat [medeverdachte] zijn fiets moest geven. [medeverdachte] gaf de fiets aan [verdachte] en liep verder. Toen hij achter zich keek, hoorde hij iets op de snelweg vallen. [verdachte] had de fiets op de snelweg gegooid. Toen ze weg liepen en ongeveer op de weg bij de paarden waren, hoorden ze een knal. Er was een auto op de fiets gereden. [medeverdachte] wilde naar huis lopen, maar [verdachte] zei dat hij nog een fiets van het viaduct wilde gooien. [medeverdachte] wist niet wat hij moest doen. Hij kon niet helder nadenken. Hij liep met [verdachte] naar [vereniging] . Daar heeft [verdachte] de tweede fiets gepakt. [medeverdachte] heeft [verdachte] een stukje geholpen met het tillen van de tweede fiets. Bij het viaduct zei [verdachte] dat [medeverdachte] de fiets een duwtje moest geven. [medeverdachte] gaf de fiets een duwtje en [verdachte] gooide de fiets naar beneden. De fiets viel op de vangrail. [verdachte] liep naar beneden en legde de fiets op de rijbaan. Vrij snel daarna hoorde [medeverdachte] een auto tegen de fiets botsen. [8]
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 21 februari 2024 samen met [medeverdachte] was. Op de terugweg van de Burger King naar huis kwamen ze op het viaduct over de A28. [medeverdachte] kwam op het idee om de fiets die zij bij zich hadden van het viaduct te gooien. [medeverdachte] gooide de fiets over het hek. [verdachte] filmde het. Daarna hoorde [verdachte] dat er een auto op de fiets klapte. De tweede fiets hebben [medeverdachte] en [verdachte] samen over het hek gegooid. Deze fiets kwam op de vangrail terecht. [verdachte] is naar beneden gegaan en heeft de fiets op de rijbaan gelegd zodat er mogelijk een botsing kwam. Toen [verdachte] nog beneden stond, reed er een auto tegen de fiets aan. [9]
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] kan de rechtbank vaststellen dat er twee fietsen van het viaduct op (het wegdek van) de A28 zijn gegooid. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen wie de eerste fiets van het viaduct op het wegdek van de A28 heeft gegooid. Ook uit de andere bewijsmiddelen volgt niet wie van de twee jongens de eerste fiets op het wegdek van de A28 heeft gegooid. Wel stelt de rechtbank op basis van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] vast dat zij beiden betrokken waren bij het gooien van de tweede (grijze Gazelle) fiets. Uit hun verklaringen over het eerdere verloop van de avond blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat zij die avond samen optrokken. Ze spraken af bij [verdachte] thuis, gingen samen naar de Burger King en aten hun ijsje op bij het tankstation. [10] Ook uit de beschikbare camerabeelden ontstaat de indruk dat [medeverdachte] en [verdachte] die avond met elkaar optrokken en het samen gezellig hadden. [11]
Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat zij op 21 februari 2024 rond 23:15 uur op de [adres 2] over het viaduct van de A28 reed en dat zij twee jongens zag staan. De jongens hingen over de reling van het viaduct en keken naar de snelweg A28. Terwijl [getuige] de jongens passeerde, leek het alsof zij haar continu de rug toekeerden. [12]
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] op 21 februari 2024 in de avond samen zijn opgetrokken. Ze zijn samen verantwoordelijk voor het gooien van de tweede fiets (grijze Gazelle) van het viaduct op het wegdek van de A28. Vast staat dat [medeverdachte] en [verdachte] ook allebei aanwezig waren toen de eerste fiets door een van hen van het viaduct werd gegooid. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van duidelijkheid over de vraag wie daadwerkelijk de eerste fiets van het viaduct heeft gegooid niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
FEIT 2
[verdachte] heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 38;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 79 en 80;
  • de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 december 2024.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
1,
primair
hij op
of omstreeks21 februari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,openlijk,
te weten
op/aan de Rijksweg A28, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een of meerdere personen, te weten
  • [slachtoffer 1] ,
  • [slachtoffer 2] ,
  • [slachtoffer 3] , en/of
  • [slachtoffer 4]
en/of een ofmeerdere goederen, te weten
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan
[slachtoffer 4]
door
al dan nietin het donker
  • een ofmeerdere fietsen,
    althans harde/zware voorwerpen,vanaf een viaduct,
    althans een hogergeleden plaats,op en/of naar de snelweg te gooien/en of te laten vallen, in elk geval op het wegdek van de Rijksweg A28 te doen belanden, en
    /of
  • (waardoor) die fietsen,
  • (waardoor) voornoemde voertuigen tegen en/of over die fiets
2.
hij op
of omstreeks21 februari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
een fiets (merk Gazelle),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5]
,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt;
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van [verdachte] geheel uitsluiten. [verdachte] is strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 32 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van 2 jaar met de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd en door de jeugdreclassering aangevuld. De tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet van de jeugddetentie worden afgetrokken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] zich goed heeft ontwikkeld sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij kan zich vinden in de adviezen voor wat betreft de voorwaarden en de strafmodaliteit. [verdachte] ervaart het meest een stok achter de deur bij oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd bij het bepalen van de straf rekening te houden met de positief afgeronde mediation. Zij heeft de rechtbank gevraagd te volstaan met een onvoorwaardelijke straf die de duur van het voorarrest niet overschrijdt. Ten aanzien van de strafmodaliteit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en met de inhoud van de volgende stukken:
  • de rapportage Pro Justitia van 23 augustus 2024 van mevrouw M.H.H. Korsten, orthopedagoog generalist;
  • het uittreksel justitiële documentatie van 12 november 2024 (het strafblad),
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 december 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hierbij zijn twee fietsen van een viaduct gegooid en op de A28 terecht gekomen. In elk geval één van de fietsen die op de A28 werd gegooid, werd van tevoren door [verdachte] en [medeverdachte] gestolen in [plaats] . Door het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] is schade ontstaan aan auto’s die tegen of over de fietsen zijn gereden. Bovendien zijn de fietsen vernield. Uit het dossier en ook tijdens de behandeling op de zitting is duidelijk gebleken dat de bestuurders van de auto’s die met de fietsen in botsing zijn gekomen enorm geschrokken zijn en dat wat er is gebeurd veel impact op hen heeft gehad. De rechtbank spreekt van geluk dat het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] niet heeft geleid tot lichamelijk letsel of zelfs tot dodelijke gevolgen.
Het advies van de deskundige
Verdachte is onderzocht door een psycholoog. Deze deskundige heeft het volgende gerapporteerd.
Bij betrokkene is er sprake van een neurobiologische stoornis in de vorm van ADHD overwegend onoplettende type en een norm overschrijdend gedragsstoornis bij een nog niet geïnternaliseerde gewetensfunctie. (Mede) als gevolg van die pathologie is er sprake van (forse) zelfbepaling bij een beperkte zelfsturing, -inhibitie en dito mentaliserend vermogen. Bezien vanuit eerdere (mate van) zelfbepalende gedragingen in de vorm van langdurig weglopen, blowgedrag, thrill seeking en ongeoorloofd schoolverzuim en zijn soms agerende houding richting autoriteit dreigt - zonder de juiste kadering en interventie- een verdere scheefgroei richting een bedreigde persoonlijkheid met antisociale trekken.
De beschreven pathologie was (ten dele) vroegkinderlijk aanwezig en belemmert [verdachte] in toenemende mate, ook tijdens het plegen van het ten laste gelegde. [verdachte] werd hierdoor ook beïnvloed in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert de rechtbank om [verdachte] de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit de aanwezige psychopathologie zijn de vermijdende coping, zijn beperkte zelfregulatie en -inhibitie, een nog niet geïnternaliseerde gewetensfunctie en zijn nog beperkte mentaliserend vermogen factoren die de recidivekans op antisociaal gedrag verhogen. De recidivekans wordt - bij het wegvallen van een duidelijk kader en zonder de geïndiceerde interventies - op hoog ingeschat.
Momenteel verblijft [verdachte] in een Fasehuis, [verblijfplaats] . Vanuit het oogpunt van zijn leeftijd, de ontwikkelwens naar meer autonomie, zijn behoefte op zichzelf te zijn en het relatieve ‘first offender' zijn is continuering hiervan passend en voorliggend. In combinatie met het ritme dat hij nu heeft (door dagbesteding) verdient dit een kans, ondanks de zorg dat [verdachte] toenemende ruimte zoekt binnen huidige regels. Geadviseerd wordt genoemde (ambulante) behandeling evenals zijn verblijf bij [verblijfplaats] en het hebben van dagbesteding als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel op te nemen. Met een intensief jeugdreclasseringstoezicht lijkt een voorwaardelijk strafdeel voor [verdachte] voldoende stok achter de deur te vormen omdat ‘terug naar binnen’ voor hem een schrikbeeld vormt. Dit vormt het best denkbare alternatief.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Sinds [verdachte] bij [verblijfplaats] woont en schorsende voorwaarden heeft met toezicht van de jeugdreclassering, zet hij positieve stappen. Het lijkt erop alsof de stok achter de deur die de schorsende voorwaarden geven, een positief effect heeft op de stappen die [verdachte] heeft gezet. [verdachte] geeft zelf aan de begeleiding en de stok achter de deur nodig te hebben om op het rechte pad te blijven. Ondanks de positieve stappen, is de situatie nog kwetsbaar en heeft [verdachte] nog veel te leren richting zijn zelfstandigheid. Voornamelijk binnen het domein geestelijke gezondheid komen er veel zorgen naar voren en is het belangrijk dat [verdachte] behandeling krijgt. [verdachte] staat hiervoor aangemeld en wil hieraan meewerken omdat het een voorwaarde is, niet omdat hij dit zelf denkt nodig te hebben.
De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie omdat het dit als een stok achter de deur zal dienen voor [verdachte] . [verdachte] , zijn ouders en de jeugdreclasseerder staan hier achter. [verdachte] heeft veel motivatie om ervoor te zorgen dat hij niet terug zal gaan naar de JJI. De bijzondere voorwaarden zorgen voor kaders die [verdachte] lijkt nodig te hebben, als het gaat om dagbesteding, drugs- en alcoholgebruik en het meewerken met hulpverlening. [verdachte] geeft zelf aan dat de voorwaarden gericht op drugs- en alcoholgebruik en de omgang met antisociale vrienden ervoor zorgen dat hij hiervan wegblijft omdat hij hier (nog) geen intrinsieke motivatie voor heeft. De begeleiding van de jeugdreclassering is voor [verdachte] belangrijk omdat hij de jeugdreclasseerder in vertrouwen neemt. Hij kan met hem bespreken waar hij tegenaan loopt. Daarnaast kan de jeugdreclasseerder [verdachte] ondersteunen in het vinden van een baan, het contact tussen [verdachte] en zijn ouders en de hulpverlening inzetten die nodig is voor [verdachte] .
De jeugdreclasseerder heeft tijdens de terechtzitting verteld dat hij achter het advies van de deskundige en de Raad staat. Hij heeft de rechtbank gevraagd om, in aanvulling op de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, het verblijf bij het fasehuis [verblijfplaats] als voorwaarde op te nemen. Dit is van belang omdat [verdachte] op [geboortedag] 2025 meerderjarig wordt, waardoor de machtiging tot uithuisplaatsing voor zijn verblijf in het fasehuis eindigt. De jeugdreclassering vindt het in het belang van [verdachte] dat hij ook na ingang van zijn meerderjarigheid bij [verblijfplaats] blijft wonen.
Alles afwegende legt de rechtbank aan [verdachte] een werkstraf van 50 uur op, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een dag voorlopige hechtenis staat daarbij gelijk aan twee uur werkstraf. De rechtbank merkt op dat [verdachte] 25 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank [verdachte] een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op van 7 dagen, met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd verbindt de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en aangevuld door de jeugdreclassering. De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.250,97 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar [verdachte] verantwoordelijk te houden voor de betaling van de helft van het schadebedrag. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij het uitspreken van de hoofdelijkheid, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor de helft van het schadebedrag.
De raadsvrouw heeft er verder op gewezen dat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] twee vorderingen in het dossier zijn gevoegd, met daarbij schadecalculaties die enigszins van elkaar verschillen. De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij ervan uitgaat dat de laatste calculatie juist is. Zij heeft de rechtbank verzocht uit te gaan van deze calculatie.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van het schadebedrag, te weten een bedrag van € 625,49. De rechtbank wijst voornoemd bedrag toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 8 oktober 2024 (datum indiening vordering).
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar [verdachte] verantwoordelijk te houden voor de betaling van de helft van het schadebedrag. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij het uitspreken van de hoofdelijkheid, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor de helft van het schadebedrag.
De beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 500,- toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van dit bedrag. De rechtbank wijst daarom in deze zaak een bedrag van € 250,- aan smartengeld toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 februari 2024.
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in verband met het onder 2 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 373,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar [verdachte] verantwoordelijk te houden voor de betaling van de helft van het schadebedrag. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij het uitspreken van de hoofdelijkheid, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor de helft van het schadebedrag.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van het schadebedrag, te weten een bedrag van € 186,50. De rechtbank wijst voornoemd bedrag toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 februari 2024.
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart [verdachte] hiervoor strafbaar;
 veroordeelt [verdachte] wegens het bewezenverklaarde tot:
A.
een jeugddetentie voor de duur van 7 dagen;
bepaalt dat van die jeugddetentie 7 (zeven) dagen niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaar onder de
algemene voorwaardedat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als
bijzondere voorwaardendat [verdachte] gedurende de proeftijd:
1. een zinvolle dagbesteding heeft;
2. geen alcohol of verdovende middelen gebruikt, en meewerkt met eventuele urinecontroles, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
3. meewerkt met passende hulpverlening of behandeling, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
4. verblijft bij [verblijfplaats] , of een andere (soortgelijke) instelling indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
geeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering in [plaats] , de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden,
onder de voorwaarden dat [verdachte]:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering in [plaats] , waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen,
een taakstraf, te weten
een werkstraf van 50 (vijftig) uur, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen;
 beveelt dat de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de werkstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 625,49 (zeshonderdvijfentwintig euro en negenenveertig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 625,49 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2]van een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 250,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan
de benadeelde partij [slachtoffer 5], van een bedrag van € 186,50 (honderdzesentachtig euro en vijftig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag te betalen van € 186,50 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (kinderrechter en voorzitter), mr. I.D. Jacobs en
mr. E.J. Davids, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2024.
De griffier en mr. D.S.M. Bak zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Veluwe West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024085223, gesloten op 1 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 50, 55 t/m 57 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 58.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 44 en 47 t/m 49.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 69 en 70
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 72.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 18 t/m 23.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
8.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , p. 184, 185 en 187 en de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 december 2024.
9.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 223 t/m 225 en de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 december 2024.
10.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , p. 183 en het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 222.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 79 en 80 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 94.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 75.