ECLI:NL:RBGEL:2024:9576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
05.148018.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor openlijke geweldpleging en diefstal in vereniging met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 31 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en diefstal in vereniging. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 44 uur voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De zaak betrof een incident op 21 februari 2024, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte twee fietsen van een viaduct op de snelweg A28 gooide, wat leidde tot schade aan vier voertuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het gooien van de tweede fiets, terwijl de eerste fiets niet met zekerheid aan hen kon worden toegeschreven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen konden worden.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd en positieve ontwikkelingen in zijn leven had doorgemaakt. De officier van justitie had een werkstraf geëist, en de rechtbank volgde deze eis, met inachtneming van de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële schade en smartengeld, die de verdachte moest vergoeden. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor een deel van de schade aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/148018-24
Datum uitspraak : 31 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. W.E. van Veldhuizen, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte (hierna: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, openlijk,
te weten op/aan de Rijksweg A28, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten
  • [slachtoffer 1] ,
  • [slachtoffer 2] ,
  • [slachtoffer 3] , en/of
  • [slachtoffer 4]
en/of een of meerdere goederen, te weten
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan
[slachtoffer 4]
door al dan niet in het donker
  • een of meerdere fietsen, althans harde/zware voorwerpen, vanaf een viaduct, althans een hoger gelegen plaats, op en/of naar de snelweg te gooien/en of te laten vallen, in elk geval op het wegdek van de Rijksweg A28 te doen belanden, en/of
  • (waardoor) die fietsen, althans harde/zware voorwerpen, op het wegdek terecht zijn gekomen, en/of
  • (waardoor) voornoemde voertuigen tegen en/of over die fiets(en), althans harde/zware voorwerpen en/of delen daarvan is/zijn gereden, terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4]
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
FEIT 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] geen betrokkenheid heeft gehad bij het gooien van de eerste (rode) fiets. Bij het gooien van de tweede (grijze Gazelle) fiets heeft verdachte alleen een klein duwtje gegeven. De raadsvrouw heeft gesteld dat [verdachte] geen voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. Zij heeft de rechtbank gevraagd [verdachte] vrij te spreken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat een bewezenverklaring van het tenlastegelegde ten aanzien van de tweede fiets zou kunnen volgen, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde vernieling.
De beoordeling door de rechtbank
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 1] rond 23:15 uur in zijn Citroën type C5 break met kenteken [kenteken 1] op de snelweg A28 richting Amersfoort. Ter hoogte van [plaats] zag hij dat er iets op de weg lag. Hij kon niet meer uitwijken en reed over een voorwerp heen. [slachtoffer 1] stuurde richting de vluchtstrook en reed daarbij opnieuw over een voorwerp heen. [slachtoffer 1] parkeerde zijn auto op de vluchtstrook. Hij zag dat zijn linker voorband lek was en dat zijn rechter achterportier beschadigd was. [2]
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 2] rond 23:20 uur met zijn BMW met kenteken [kenteken 2] op de A28 in de richting van Utrecht ter hoogte van [plaats] . Toen [slachtoffer 2] van rijstrook wisselde, hoorde hij een klap. Hij voelde dat zijn auto over iets heen reed ter hoogte van het viaduct. [slachtoffer 2] zag dat er verschillende lampjes gingen branden op zijn dashboard. Hij heeft toen zijn auto direct op de vluchtstrook geparkeerd. [slachtoffer 2] heeft foto’s gemaakt van de schade aan zijn auto. [3]
Op woensdag 21 februari 2024 reed aangever [slachtoffer 3] rond 23:15 uur met zijn Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] op de A28 richting Amersfoort. Ter hoogte van [plaats] reed [slachtoffer 3] van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook om een ander voertuig in te halen. Ongeveer 10 meter na het viaduct zag [slachtoffer 3] iets op de linker rijbaan liggen. Hij kon niet uitwijken. Toen hij bijna over het voorwerp heen reed, zag [slachtoffer 3] dat het een fiets was. Hij kon niet anders dan over de fiets heen rijden. Daarna stopte hij op de vluchtstrook. De auto had de volgende schade: de rechterband voor was lek, de bumper rechts was bekrast en zat los, het rechter gedeelte van de kentekenplaat zat los en er zat een scheur in de bodemplaat. [4]
Op woensdag 21 februari 2024 rond 23:15 uur reed aangever [slachtoffer 4] uur met zijn Mercedes CLA met kenteken [kenteken 4] op de linker rijbaan van de A28 richting Zwolle. Opeens zag hij 3 tot 4 meter voor zich een fiets op de linker rijbaan liggen, op ongeveer een meter voor het viaduct. [slachtoffer 4] kon niet uitwijken of remmen. Hij kon niet anders dan over de fiets heen rijden. [5]
Op woensdag 21 februari 2024 om 23:28 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding over de snelweg A28, ter hoogte van het viaduct Deventerweg in [plaats] . Hier zouden meerdere voertuigen over een fiets gereden zijn. De verbalisanten reden naar het incident via de A28, komend uit de richting van Ermelo en rijdend in de richting van Nunspeet. Ter hoogte van het viaduct zagen verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 1] meerdere fietsonderdelen over rijstrook 1 en 2 verspreid liggen. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde van een andere gekoppelde eenheid dat er aan de andere zijde van de A28 ook meerdere fietsonderdelen op rijstrook 1 en 2 verspreid lagen. De verbalisanten hebben de fietsonderdelen later die nacht verzameld en hiervan foto’s gemaakt. [6]
Op donderdag 28 februari 2024 werd aan verbalisant [verbalisant 3] gevraagd om op Instagram een bericht te plaatsen over de fietsen die vermoedelijk van het viaduct aan de Deventerweg op de Rijksweg A28 waren gegooid. Verbalisant [verbalisant 3] zag op de foto’s dat het ging om een donkere Gazelle fiets en om een paarskleurige fiets. [7]
Tussenconclusie
Op basis van de voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 21 februari 2024 rond 23:15 uur (in het donker) in [plaats] twee fietsen op het wegdek van de snelweg A28 zijn terecht gekomen. Hierdoor zijn meerdere auto’s beschadigd en twee fietsen vernield. De vraag is welke betrokkenheid [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hierbij hebben gehad.
[verdachte] heeft hierover verklaard dat hij op 21 februari 2024 tussen 23:00 en 23:30 uur met [medeverdachte] op het viaduct bij de A28 was. Toen ze boven stonden, zei [medeverdachte] dat [verdachte] zijn fiets moest geven. [verdachte] gaf de fiets aan [medeverdachte] en liep verder. Toen hij achter zich keek, hoorde hij iets op de snelweg vallen. [medeverdachte] had de fiets op de snelweg gegooid. Toen ze weg liepen en ongeveer op de weg bij de paarden waren, hoorden ze een knal. Er was een auto op de fiets gereden. [verdachte] wilde naar huis lopen, maar [medeverdachte] zei dat hij nog een fiets van het viaduct wilde gooien. [verdachte] wist niet wat hij moest doen. Hij kon niet helder nadenken. Hij liep met [medeverdachte] naar [vereniging] . Daar heeft [medeverdachte] de tweede fiets gepakt. [verdachte] heeft [medeverdachte] een stukje geholpen met het tillen van de tweede fiets. Bij het viaduct zei [medeverdachte] dat [verdachte] de fiets een duwtje moest geven. [verdachte] gaf de fiets een duwtje en [medeverdachte] gooide de fiets naar beneden. De fiets viel op de vangrail. [medeverdachte] liep naar beneden en legde de fiets op de rijbaan. Vrij snel daarna hoorde [verdachte] een auto tegen de fiets botsen. [8]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 21 februari 2024 samen met [verdachte] was. Op de terugweg van de Burger King naar huis kwamen ze op het viaduct over de A28. [verdachte] kwam op het idee om de fiets van [medeverdachte] van het viaduct te gooien. [medeverdachte] zei dat het geen goed idee was, maar [verdachte] was niet voor rede vatbaar. [medeverdachte] nam afstand. [verdachte] gooide de fiets over het hek. Daarna hoorde [medeverdachte] dat er een auto op de fiets klapte. De tweede fiets hebben [verdachte] en [medeverdachte] samen over het hek gegooid. Deze fiets kwam op de vangrail terecht. [medeverdachte] is naar beneden gegaan en heeft de fiets op de rijbaan gelegd zodat er mogelijk een botsing kwam. Toen [medeverdachte] nog beneden stond, reed er een auto tegen de fiets aan. [9]
Op basis van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] kan de rechtbank vaststellen dat er twee fietsen van het viaduct op het wegdek van de A28 zijn gegooid. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen wie de eerste fiets van het viaduct op het wegdek van de A28 heeft gegooid. Ook uit de andere bewijsmiddelen volgt niet wie van de twee jongens de eerste fiets op het wegdek van de A28 heeft gegooid. Wel stelt de rechtbank op basis van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] vast dat zij beiden betrokken waren bij het gooien van de tweede (grijze Gazelle) fiets. Uit hun verklaringen over het eerdere verloop van de avond blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien dat zij die avond samen optrokken. Ze spraken af bij [medeverdachte] thuis, gingen samen naar de Burger King en aten hun ijsje op bij het tankstation. [10] Ook uit de beschikbare camerabeelden ontstaat de indruk dat [verdachte] en [medeverdachte] die avond met elkaar optrokken en het samen gezellig hadden. [11]
Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat zij op 21 februari 2024 rond 23:15 uur op de Deventerweg over het viaduct van de A28 reed en dat zij twee jongens zag staan. De jongens hingen over de reling van het viaduct en keken naar de snelweg A28. Terwijl [getuige] de jongens passeerde, leek het alsof zij haar continu de rug toekeerden. [12]
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] op 21 februari 2024 in de avond samen zijn opgetrokken. Ze zijn samen verantwoordelijk voor het gooien van de tweede fiets (grijze Gazelle) van het viaduct op het wegdek van de A28. Vast staat dat [verdachte] en [medeverdachte] ook allebei aanwezig waren toen de eerste fiets van het viaduct werd gegooid. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van duidelijkheid over de vraag wie de eerste fiets van het viaduct heeft gegooid niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
FEIT 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] bij het wegnemen van de fiets alleen in het begin behulpzaam is geweest en dat hij geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. De raadsvrouw heeft gesteld dat de rol van [verdachte] valt te duiden als medeplichtigheid, en niet als medeplegen. Zij heeft de rechtbank verzocht [verdachte] vrij te spreken van de ten laste gelegde diefstal in vereniging.
Beoordeling door de rechtbank
Op woensdag 21 februari 2024 rond 18.00 uur ging aangever [slachtoffer 5] naar [vereniging] aan de [adres 2] in [plaats] . Hij parkeerde zijn fiets naast de voordeur, sloot de fiets af en ging naar binnen. Om ongeveer 0.00 uur heeft aangever het gebouw verlaten om naar huis te gaan. Hij merkte dat zijn fiets weg was. [13]
Op de camerabeelden is te zien dat twee personen richting het gebouw lopen, dat zij daar stilstaan bij een fiets, dat zij naar de ingang van het gebouw lopen, weer naar de fiets lopen en dat een persoon de fiets aan de achterkant optilt en de andere persoon de fiets aan de voorkant vasthoudt. Vervolgens lopen zij weg in de richting van het viaduct over de A28. [14]
Tijdens de terechtzitting heeft [verdachte] bekend dat hij [medeverdachte] heeft geholpen bij het wegnemen van de fiets van aangever [slachtoffer 5] bij [vereniging] in [plaats] , door de achterkant van de fiets op te tillen en mee te lopen met [medeverdachte] . [15] De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] een geringe rol heeft gehad bij het wegnemen van de fiets, dat hij geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had en dat zijn rol te duiden is als medeplichtigheid en niet als medeplegen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op basis van de verklaring van [verdachte] en de beschikbare camerabeelden stelt de rechtbank vast dat [verdachte] samen met [medeverdachte] naar [vereniging] is gegaan. Toen zij daar aankwamen hebben zij samen gekeken of de kust veilig was door naar binnen te kijken. Daarna hebben zij de fiets meegenomen, waarbij [medeverdachte] het stuur vasthad en [verdachte] de achterkant van de fiets heeft opgetild. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking bij het wegnemen van de fiets. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
1,
primair
hij op
of omstreeks21 februari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,openlijk,
te weten
op/aan de Rijksweg A28, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een of meerdere personen, te weten
  • [slachtoffer 1] ,
  • [slachtoffer 2] ,
  • [slachtoffer 3] , en/of
  • [slachtoffer 4]
en/of een ofmeerdere goederen, te weten
  • een Citroen type C5 break, gekentekend [kenteken 1] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] ,
  • een BMW, gekentekend [kenteken 2] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2] ,
  • een Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 3] , geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] , en/of
  • een Mercedes CLA, gekentekend [kenteken 4] , geheel of ten dele toebehorend aan
[slachtoffer 4]
door
al dan nietin het donker
  • een ofmeerdere fietsen,
    althans harde/zware voorwerpen,vanaf een viaduct,
    althans een hoger gelegen plaats,op en/of naar de snelweg te gooien/en of te laten vallen, in elk geval op het wegdek van de Rijksweg A28 te doen belanden, en
    /of
  • (waardoor) die fietsen,
  • (waardoor) voornoemde voertuigen tegen en/of over die fiets
2.
hij op
of omstreeks21 februari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
een fiets (merk Gazelle),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5]
,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt;
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van [verdachte] geheel uitsluiten. [verdachte] is strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 44 uur voorwaardelijk. De tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet daarvan worden afgetrokken.
De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van één jaar onder de algemene voorwaarde dat [verdachte] voor het einde van de proeftijd niet opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat [verdachte] een first offender is. De tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (18 dagen) hebben [verdachte] geraakt. [verdachte] heeft zich sinds 16 mei 2024 goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en was hiervoor ook intrinsiek gemotiveerd. [verdachte] heeft zich na zijn aanhouding positief ontwikkeld. Hij werkt serieus aan school, heeft een duidelijk toekomstperspectief voor ogen en heeft geen contact meer met antisociale jongeren. [verdachte] heeft goede hobby’s, zoals voetbal en vissen. Hij volgt therapie op vrijwillige basis en wil dit ook voortzetten.
De kans op herhaling wordt ingeschat als zeer laag. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging op de voet van artikel 51h lid 2 Sv rekening te houden met de positieve uitkomst van de mediation. Ze heeft de rechtbank primair verzocht om bij een bewezenverklaring te komen tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsvrouw een onvoorwaardelijke taakstraf bepleit, die correspondeert met de 18 dagen (36 uur) voorarrest die [verdachte] al heeft uitgezeten. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om naast de 36 uur onvoorwaardelijke werkstraf een (deels) voorwaardelijke taakstraf met een korte proeftijd van één jaar.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 12 november 2024 (het strafblad),
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 november 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hierbij zijn twee fietsen van een viaduct gegooid en op de A28 terecht gekomen. In elk geval één van de fietsen die op de A28 werd gegooid, werd van tevoren door [verdachte] en [medeverdachte] gestolen in [plaats] . Door het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] is schade ontstaan aan vier auto’s die tegen of over de fietsen zijn gereden. Bovendien zijn de fietsen vernield. Uit het dossier en ook tijdens de behandeling op de zitting is duidelijk gebleken dat de bestuurders van de auto’s die met de fietsen in botsing zijn gekomen enorm geschrokken zijn en dat wat er is gebeurd veel impact op hen heeft gehad. De rechtbank spreekt van geluk dat het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] niet heeft geleid tot lichamelijk letsel of zelfs tot dodelijke gevolgen.
Tijdens de zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat [verdachte] veel spijt heeft van wat er is gebeurd en dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Zo heeft [verdachte] deelgenomen aan mediation met enkele slachtoffers, waarbij hij het verhaal van de slachtoffers heeft gehoord en ook zijn kant van het verhaal heeft verteld. [verdachte] heeft aangegeven de schade te willen vergoeden waarvoor hij verantwoordelijk is.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Er zijn veel beschermende factoren die de kans op herhaling verkleinen. De moeder en bonusvader van [verdachte] zijn zeer betrokken en pedagogisch vaardig. Op school en stage gaat het goed en [verdachte] heeft inmiddels alleen maar prosociale contacten.
Een risicofactor die de kans op herhaling vergroot is dat [verdachte] veel heeft te verwerken. Hij moet goed leren omgaan met spanningsvolle situaties, het uiten van zijn emoties, het aanleren van voldoende gedragsalternatieven en het vergroten van zelfreflectie. [verdachte] heeft hiervoor behandeling waar hij baat bij heeft. Deze behandeling was al ingezet voordat
[verdachte] werd verdacht van de onderhavige strafbare feiten.
Over een in pedagogisch opzicht passende strafafdoening overweegt de Raad dat [verdachte] verantwoordelijkheid neemt voor het (delict)gedrag. Hij heeft deelgenomen aan mediation en hij is bereid zijn aandeel in de schade te vergoeden. [verdachte] gaat naar alle gesprekken met zijn behandelaar en hij houdt zich aan de bijzondere voorwaarden zoals eerder opgesteld door de rechtbank. Er is sprake van een goede samenwerking met de betrokken jeugdreclasseerder. De Raad is zich ervan bewust dat [verdachte] wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit waarbij ernstig gewonden of zelfs doden hadden kunnen vallen. De Raad vindt (een deels voorwaardelijke) jeugddetentie in pedagogisch opzicht echter niet passend. Een leerstraf en/of de inzet van jeugdreclassering vindt de Raad in pedagogisch opzicht ook niet passend. Er zijn geen contra-indicaties voor een werkstraf. De Raad ziet echter geen pedagogische meerwaarde voor het uitvoeren van een werkstraf. De Raad vindt het echter wel belangrijk dat [verdachte] zich ervan bewust blijft dat hij, in het geval hij schuldig wordt verklaard, een belangrijke grens heeft overschreden. Om die reden is een deels voorwaardelijke werkstraf wel passend. Dit is te meer het geval omdat [verdachte] al meerdere consequenties van zijn handelen heeft ervaren (zoals voorarrest, mediation etc.). Om deze reden komt de Raad tot het advies om [verdachte] , mocht hij schuldig bevonden worden, een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de duur van het voorarrest. De voorwaardelijke werkstraf met proeftijd kan [verdachte] helpen om zich te blijven realiseren hoe belangrijk het is om goed om te gaan met spanningsvolle situaties en 'nee' te zeggen tegen antisociale anderen.
De jeugdreclasseerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat het goed gaat met [verdachte] . Zij staat achter het advies van de Raad.
Alles afwegende legt de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, aan [verdachte] een werkstraf van 80 uur op, waarvan 44 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Aan de proeftijd verbindt de rechtbank de algemene voorwaarde dat [verdachte] voor het einde van de proeftijd niet opnieuw een strafbaar feit pleegt.
De tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf worden afgetrokken. Een dag voorlopige hechtenis staat gelijk aan twee uur werkstraf. De rechtbank heft het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.250,97 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar een aansprakelijkheidsverdeling te bepalen van 10% voor [verdachte] en 90% voor [medeverdachte] .
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van het schadebedrag, te weten een bedrag van € 625,49. De rechtbank wijst voornoemd bedrag toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 8 oktober 2024 (datum indiening vordering).
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar een aansprakelijkheidsverdeling te bepalen van 10% voor [verdachte] en 90% voor [medeverdachte] .
De beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 500,- toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van dit bedrag. De rechtbank wijst daarom in deze zaak een bedrag van € 250,- aan smartengeld toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 februari 2024.
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in verband met het onder 2 ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 373,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het te vergoeden schadebedrag niet hoofdelijk op te leggen, maar [verdachte] aansprakelijk te houden voor de helft van het bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht niet de hoofdelijkheid uit te spreken, maar een aansprakelijkheidsverdeling te bepalen van 20% voor [verdachte] en 80% voor [medeverdachte] . Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel geen gijzeling te verbinden aan een eventuele oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en dat [verdachte] aansprakelijk kan worden gehouden voor de helft van het schadebedrag, te weten een bedrag van € 186,50. De rechtbank wijst voornoemd bedrag toe.
[verdachte] is wettelijke rente verschuldigd vanaf 21 februari 2024.
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van [verdachte] wordt geen gijzeling opgelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart [verdachte] hiervoor strafbaar;
 veroordeelt [verdachte] wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 80 (tachtig) uur, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
bepaalt dat van die werkstraf 44 uur niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 1 (één) jaar onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de werkstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, twee uren in mindering worden gebracht;
 heft het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 625,49 (zeshonderdvijfentwintig euro en negenenveertig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 625,49 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2]van een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 250,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt [verdachte] ten aanzien van feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer 5], van een bedrag van € 186,50 (honderdzesentachtig euro en vijftig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt [verdachte] in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan [verdachte] de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag te betalen van € 186,50 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 (nul) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (kinderrechter en voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. E.J. Davids, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2024.
De griffier en mr. D.S.M. Bak zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Veluwe West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024085223, gesloten op 1 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 50, 55 t/m 57 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 58.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 44 en 47 t/m 49.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 69 en 70
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 72.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 18 t/m 23.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
8.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 184, 185 en 187 en de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 december 2024.
9.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , p. 223 t/m 225.
10.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 183 en het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , p. 222.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 79 en 80 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 94.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 75.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 38.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p.
15.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 december 2024.