ECLI:NL:RBGEL:2024:9561

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
AWB 23-3798
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onvolledige aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een trekkershut

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 13 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe beoordeeld. Eiseres had op 27 september 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een trekkershut aan/bij een specifieke locatie in Epe. Het college heeft deze aanvraag op 6 juni 2023 buiten behandeling gelaten, omdat eiseres niet had voldaan aan de indieningsvereisten zoals neergelegd in de Regeling omgevingsrecht (Mor). Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 4 november 2024 de zaak behandeld. Eiseres, bijgestaan door haar zoon, heeft haar standpunten toegelicht, terwijl de gemachtigden van het college aanwezig waren om hun standpunt te verdedigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres niet de benodigde aanvullende stukken had ingediend. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien de aanvraag onvolledig was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet inhoudelijk heeft beslist over de vergunningplicht van het bouwplan, omdat de aanvraag niet compleet was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3798

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats 1], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 7 december 2022 waarin het college heeft besloten om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een trekkershut aan/bij de [locatie] te [plaats 2] niet in behandeling te nemen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven. Eiseres is het hier niet mee eens en is tegen dit besluit in beroep gekomen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar zoon en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een trekkershut aan/bij de [locatie] te [plaats 2] (hierna: een trekkershut) niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 16 juli 2020 heeft eiseres het college gevraagd of voor het plaatsen van een trekkershut een omgevingsvergunning is vereist. Op 18 november 2020 heeft het college aan eiseres schriftelijk meegedeeld dat het project in strijd is met artikel 3.2.2. van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Epe’ (hierna: het bestemmingsplan) omdat buiten het bouwblok wordt gebouwd. Bovendien is het gebruik van de grond volgens het college in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. [1] Het college is niet bereid af te wijken van deze regels. Op 27 september 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een trekkershut. Op 18 oktober 2022 heeft het college eiseres geïnformeerd dat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten zoals neergelegd in de Regeling omgevingsrecht (Mor). Het college heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog de juiste stukken aan te leveren. Omdat het college geen aanvullende stukken heeft ontvangen van eiseres, heeft hij de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten. [2]
Heeft het college de aanvraag terecht buiten behandeling gelaten?
5. Eiseres voert aan dat het college de aanvraag niet buiten behandeling heeft kunnen laten, omdat ten onrechte om nadere stukken is gevraagd. Het verzoeken om nadere stukken is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het fair play beginsel. Tot slot kon het college in het vooroverleg ook zonder concreet bouwplan zien dat een beroep wordt gedaan op artikel 3 lid 2 van bijlage II van het Bor. Het indienen van nadere stukken is dan ook niet noodzakelijk.
5.1.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid onder a en c van de Awb kan een bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of als als onvoldoende gegevens of stukken worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb ziet dit artikel op een onvolledige aanvraag. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft gelaten, omdat voldaan is aan de voorwaarden in artikel 4:5 van de Awb. Ten eerste is niet in geschil dat het college bevoegd is op grond van hoofdstuk 2 en artikel 3.2 van het Mor de in de brief van 18 oktober 2022 genoemde aanvullende stukken op te vragen bij eiseres. Uit deze brief volgt ook dat de gevraagde stukken nodig zijn om te kunnen beoordelen of kan worden afgeweken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a, sub 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tot slot staat vast dat eiseres deze gegevens niet heeft aangeleverd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college ook inhoudelijk beslist over de vergunningplicht?
6. Eiseres voert aan dat het college heeft miskend dat het haar ook gaat over de vergunningplicht van haar bouwplan. De omvang van het geding strekt zich op grond van artikel 7:11 van de Awb, volgens eiseres, namelijk uit over het gehele besluit, en betreft dus ook het onderdeel van de vergunningplicht van het bouwplan. Voorts voert eiseres aan dat in de beslissing op bezwaar is opgenomen dat het bouwplan vergunningplichtig is. Tegen dit oordeel kan dus in beroep worden opgekomen.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het primaire besluit van 7 december 2022 niets wordt gesteld over de vergunningplicht van het bouwplan. Het college is niet zo ver gekomen om hier een beslissing over te nemen omdat de aanvraag niet compleet was. Dit is dan ook terecht geen onderdeel geweest van de heroverweging door het college. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat in de beslissing op bezwaar van 6 juni 2023 weliswaar staat dat het bouwplan vergunningplichtig is, maar dit betreft geen standpunt na heroverweging van het primaire besluit, maar een beantwoording van vragen van eiseres. Die vragen zijn beantwoord door verwijzing naar de brief van 18 november 2020 in reactie op een vraag van eiseres. Deze verwijzing maakt dan ook geen onderdeel uit van het besluit, waartegen in beroep is opgekomen.
6.2.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De door eiseres hiertegen aangevoerde argumenten, te weten dat er geen strijd is met art. 3.5.1. sub a lid 1 van de planregels en dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘kleinschalig kamperen’ uit art. 3.5.1. ziet op vergunningplichtige activiteiten, worden daarom niet besproken.
Heeft het college terecht bij eiseres legeskosten gevorderd?
7. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte legeskosten heeft moeten betalen.
7.1.
De leges zijn vermeld in het besluit, maar met een aanslagbiljet geheven door de heffingsambtenaar. Zoals ook vermeld in het besluit van 7 december 2022 had eiseres naar aanleiding van dit aanslagbiljet bij de heffingsambtenaar bezwaar in kunnen dienen. Het college is niet bevoegd tot heffing en ook niet tot beslissing op bezwaren over de leges. De rechtbank gaat daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgrond in.

Conclusie en gevolgen

8. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dit betekent dat het college de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gelaten en dat de leges terecht zijn gevorderd bij eiseres. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de AbRvS van 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1640, heeft het begrip "gebruiken" niet alleen betrekking op het gebruik van gronden of bouwwerken, maar ook op het bouwen en slopen van bouwwerken in strijd met planologische regelgeving, in het bijzonder het bestemmingsplan.
2.In dit artikel staat dat het college kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3.Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 91-93.