ECLI:NL:RBGEL:2024:956

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/05/431110 / KZ ZA 24-9
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een auto door ex-echtgenote in kort geding na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde [naam 1], de ex-echtgenote van [naam 2], in kort geding de terugbezorging van een Volkswagen Golf die door de Stichting ROC.nl aan haar was verkocht voor één euro. De auto was door de Stichting bij [naam 1] weggehaald, en [naam 1] stelde dat zij de enige gebruiker van de auto was sinds de aankoop in 2018. De rechtszaak volgde op een langdurige echtscheidingsprocedure die in 2019 was gestart. De rechtbank Almelo had eerder geoordeeld dat de auto geen onderdeel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap, maar de voorzieningenrechter in deze kort geding procedure oordeelde dat de auto wel degelijk aan [naam 1] toebehoorde op basis van de koopovereenkomst en het feit dat zij de auto sinds 2018 in gebruik had. De vordering tot terugbezorging van de auto werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval de Stichting niet aan de veroordeling voldeed. Daarnaast vorderde [naam 1] een voorschot van €250.000 op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, wat werd afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat haar aandeel in de gemeenschap deze waarde had. De rechtbank oordeelde dat de Stichting de auto binnen 2x24 uur moest teruggeven aan [naam 1], met een dwangsom van €50 per dag voor elke dag dat dit niet gebeurde. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/431110 / KZ ZA 24-9
Vonnis in kort geding van 26 februari 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
tegen

1.[naam 2] ,

te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
2.
STICHTING ROC.NL,
te Deventer,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna apart te noemen: [naam 2] en de Stichting,
hierna samen te noemen: [naam 2 en de Stichting] ,
advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties 1 tot en met 17 aan de zijde van [naam 2 en de Stichting] en een voorwaardelijke eis in reconventie aan de zijde van de Stichting
- de akte overlegging producties en vermindering van eis aan de zijde van [naam 1]
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2024
- de pleitnota van [naam 1]
- de pleitnota van [naam 2 en de Stichting]
- de tweede vermindering van eis aan de zijde van [naam 1]

2.De feiten

2.1.
[naam 1] en [naam 2] zijn op 27 september 2003 met elkaar gehuwd. De echtscheiding is ingeschreven op 20 december 2021. [naam 1] en [naam 2] zijn ouders van de minderjarige kinderen [kind 1] (geboren: [geboortedatum 1] ) en [kind 2] (geboren: [geboortedatum 2] ).
2.2.
Sinds 5 december 2019 is tussen partijen een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: rechtbank Almelo). De rechtbank Almelo heeft vier tussenbeschikkingen gewezen, er is nog geen eindvonnis gewezen.
2.3.
In de tussenbeschikking van 17 november 2022 is geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat om deze reden sprake is van gemeenschap van goederen. Verder blijkt uit de tussenbeschikking dat tussen [naam 1] en [naam 2] vast staat dat tot de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval behoren:
Activa
de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 1] ;
de inboedel;
de bankrekeningen;
e Bentley;
de woning in Nigeria;
de auto in Nigeria;
de aandelen in [holding] (hierna: de Holding);
Passiva
de hypothecaire lening bij de Lloyds Bank;
de rekeningcourant schuld aan [holding] ;
het doorlopend krediet;
[naam 1] en [naam 2] verschilden onder andere, voor zover in deze zaak van belang, van mening over de vraag of de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Ook hadden zij discussie over de waarde van de Holding en de echtelijke woning. Ten aanzien van de waarde van de Holding en de echtelijke woning heeft de rechtbank Almelo overwogen dat zij voornemens is om een deskundige in te schakelen. Ten aanzien van de Volkswagen Golf heeft de Rechtbank Almelo het volgende overwogen:

5.54. De vrouw[voorzieningenrechter: [naam 1] ]
stelt dat tot de huwelijksgoederengemeenschap een Volkswagen Golf behoort. Zij heeft een koopovereenkomst overgelegd waaruit volgt dat Stichting ROC.nl een Volkswagen Golf aan de vrouw heeft verkocht voor € 1,-.
5.55
De man stelt niet bekend te zijn met deze overeenkomst. De overeenkomst is volgens de man niet uitgevoerd. De Volkswagen Golf staat op naam van de Stichting.
5.56.
De rechtbank is op dit onderdeel onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen. Van de zijde van de vrouw dient nadere informatie te worden verkregen over de eigendom van de Volkswagen Golf door bijvoorbeeld het overleggen van een uittreksel uit het RDW.
2.4.
Bij tussenbeschikking van 15 augustus 2023 is bepaald dat als peildatum voor de waardering van de Holding heeft te gelden 6 december 2019, waarbij kan worden aangesloten bij de dichtstbijzijnde peildatum 31 december 2019. Verder zijn de te stellen vragen aan de deskundige door de rechtbank Almelo nader gespecificeerd. Ten aanzien van de Volkswagen Golf is het volgende beslist:
“5.31. De vrouw heeft een brief van de RDW overgelegd waaruit blijkt dat de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op naam staat van de Stichting ROC.nl. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de auto geen bestanddeel van de gemeenschap van goederen is en deze niet aan een van partijen kan worden toegedeeld. Het aanvullend verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de eigendomspapieren aan haar dient te overhandigen dient dan ook afgewezen te worden.
2.5.
De auto is op de nacht van 15 op 16 juli 2023 door de Stichting bij [naam 1] weggehaald. In de auto bevonden zich persoonlijke eigendommen van [naam 1] .
2.6.
[naam 1] en [naam 2 en de Stichting] hebben beide een koopovereenkomst in het geding gebracht waarin de Stichting de auto aan [naam 1] verkoopt voor één euro. De versies zijn nagenoeg identiek; bij de versie van [naam 1] staat als datum 13 augustus 2023 terwijl bij de versie van [naam 2 en de Stichting] alleen 13 augustus staat zonder jaartal.
2.7.
Op 29 november 2023 heeft [naam 2] een akte uitlating tevens wijziging verzoek ingediend in de echtscheidingsprocedure. Daarin heeft [naam 2] medegedeeld dat hij niet langer vordert dat de woning aan hem wordt toegedeeld, maar dat hij wenst dat de woning verkocht zal worden. Tevens vordert [naam 2 en de Stichting] dat [naam 1] verplicht wordt om mee te werken aan de verkoop van de woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam 1] vordert, na verminderingen van eis, - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I Stichting ROC.NL en/of [naam 2] veroordeelt om, binnen 2x24 uur na dit vonnis, de VW Golf [kenteken] aan [naam 1] terug te bezorgen, met de Iphone 13 die in de auto aanwezig was bij het wegnemen, met alle sleutels van de auto én overschrijvingspapieren (RDW code etc.);
II Stichting ROC.NL en/of [naam 2] veroordeelt om, binnen 2x24 uur na dit vonnis, de naam of namen en te noemen van de persoon of personen met NAW gegevens die de VW Golf heeft weggehaald bij [naam 1] , aan de raadsman van [naam 1] te doen toekomen;
III Stichting ROC.NL en/of [naam 2] veroordeelt om, binnen 2x24 uur na dit vonnis, aan [naam 1] te vergoeden een schadevergoeding van € 50,00 per dag of dagdeel, voor iedere dag dat de VW Golf niet in bezit was van [naam 1] , tot het moment van teruggave aan [naam 1] ;
IV [naam 2] veroordeelt om aan [naam 1] te betalen, bij wijze van voorschot op de boedelverdeling, een bedrag van € 250.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
V vooraanstaande op straffe van een dwangsom van € 250,- per evenement en per dag of dagdeel, tot een maximum van € 500.000,00;
VI met veroordeling van [naam 2 en de Stichting] in de proceskosten.
3.2.
[naam 1] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [naam 1] heeft de auto van de Stichting gekocht op 13 augustus 2023 voor één euro. De auto is al sinds de aanschaf in 2018 door de Stichting privé gebruikt door [naam 1] . [naam 1] was altijd de enige gebruiker van de auto. Het was de bedoeling van partijen om de auto op naam van [naam 1] te zetten, daarom was ook de koopovereenkomst getekend. [naam 1] is de Nederlandse taal niet machtig en [naam 2] regelde altijd alle financiën en administratie. Zij was niet bij machte om de auto zelf op haar naam te zetten. De Stichting dient daarom de auto inclusief toebehoren en overschrijvingspapieren aan [naam 1] terug te bezorgen. De auto is onrechtmatig bij haar weggenomen en daarom heeft [naam 1] eveneens recht op schadevergoeding. [naam 1] heeft ter zitting een doos met eigendommen van [naam 2] gekregen die in de auto aanwezig waren, maar daarin ontbreekt nog een Iphone 13. Verder vordert [naam 1] een voorschot op de verdeling. De echtscheidingsprocedure loopt inmiddels meer dan vier jaar. [naam 1] heeft geen opleiding waardoor zij onvoldoende mogelijkheden heeft om een redelijk inkomen te verwerven. [naam 1] heeft een voorschot op de verdeling nodig om in nieuwe woonruimte te kunnen voorzien. In de huwelijksgemeenschap zit meer dan voldoende voor het voorschot. De woning heeft enkele tonnen overwaarde. Verder heeft de Holding in 2018 de onderneming van de moeder van [naam 2] gekocht voor een bedrag van 1,2 miljoen. Het is onwaarschijnlijk dat de aandelen van de Holding een jaar later op een veel lager bedrag worden gewaardeerd. Op grond van voorgaande komt [naam 1] aanmerkelijke bedragen toe en is het gevraagde voorschot slechts een klein onderdeel daarvan.
3.3.
[naam 2 en de Stichting] voert verweer. [naam 2 en de Stichting] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[naam 2 en de Stichting] voert het volgende aan. Met betrekking tot de auto geldt dat [naam 1] jegens [naam 2] niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van de Stichting geldt dat de Stichting de auto in 2018 heeft gekocht voor een bedrag van € 23.000,00. De koopovereenkomst die [naam 1] in het geding heeft gebracht dateert niet van 2023. Dat blijkt uit de kilometerstand van de auto en het feit dat [naam 1] de koopovereenkomst in 2021 ook al in het geding heeft gebracht in de echtscheidingsprocedure, maar toen zonder jaartal. De auto is altijd eigendom gebleven van de Stichting en de Stichting heeft altijd alle kosten betaald. De Stichting betwist de overeenkomst en deze is ook niet reëel gezien de aanschafprijs. Er was geen sprake van een geldige overeenkomst. Mocht wel sprake zijn van een geldige overeenkomst dan is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [naam 1] een beroep doet op de overeenkomst. Verder zou een vordering tot levering ook zijn verjaard, aangezien de overeenkomst dateert van 13 augustus 2018. Indien de auto wel geleverd moet worden, beroept de Stichting zich op haar opschortingsrecht. [naam 1] dient dan eerst alle kosten van de auto te betalen aan de Stichting. Daarbij heeft [naam 1] inmiddels de beschikking over een andere auto waardoor elk spoedeisend belang ontbreekt. Voor het bekendmaken van de namen van de personen die de auto hebben weggehaald is geen enkele grondslag gegeven door [naam 1] . Ten slotte geldt ten aanzien van de schadevergoeding dat [naam 1] deze niet heeft onderbouwd.
3.5.
[naam 2] betwist dat de aandelen van de Holding een aanzienlijke waarde hebben. Uit de jaarrekening van 2019 blijkt een eigen vermogen van de Holding van € 28.762,00 per 31 december 2019. Daarnaast loopt er nog een procedure waarbij de moeder van [naam 2] en één van haar vennootschappen een aanzienlijk bedrag vordert van de Holding en/of [naam 2] in privé. In kort geding heeft de Holding daarom reeds een voorschot van € 100.000,00 moeten betalen. Er is inmiddels ook een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Tot en met januari 2024 is in de bodemprocedure een bedrag gevorderd van € 336.000,00. Daarnaast is er een schuld in rekening-courant aan de Holding van € 234.529,00 van [naam 2] die in de gemeenschap valt. [naam 2] heeft een overzicht van de activa en passiva overgelegd waaruit blijkt dat de huwelijksgoederengemeenschap sluit op een actief van € 9.057,39. In de woning zit overwaarde, maar dat wordt pas liquide als de woning verkocht wordt. Er zijn geen liquide middelen in de gemeenschap. In de berekening van de alimentatie door de rechtbank Almelo is ook geoordeeld dat [naam 2] geen geld kan opnemen uit de Holding. Verder heeft [naam 1] geen spoedeisend belang bij haar vordering; ze heeft al sinds 2019 de mogelijkheid gehad om een andere woning te zoeken. Ten slotte is er een groot restitutierisico. [naam 1] heeft een laag inkomen, geen vermogen en procedeert op toevoeging.
in voorwaardelijke reconventie
3.6.
De Stichting vordert -samengevat-, in geval de voorzieningenrechter mocht oordelen dat de auto is verkocht aan [naam 1] en de Stichting deze dient af te geven en te leveren aan [naam 1] , een voorschot op betaling door [naam 1] aan de Stichting van de door de Stichting voor deze auto betaalde wegenbelasting, verzekeringspremies en onderhoudskosten van in totaal € 13.595,59 met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.
3.7.
De Stichting legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De Stichting heeft voornoemde kosten zonder titel voor [naam 1] betaald. [naam 1] dient deze kosten terug te betalen.
3.8.
[naam 1] voert verweer. [naam 1] concludeert tot afwijzing van de vordering. [naam 1] voert het volgende aan. Tussen [naam 1] en [naam 2] was sprake van een mondelinge afspraak dat kosten niet door [naam 1] betaald zouden worden. [naam 1] heeft geen zicht op de administratie of de financiën, zij weet niet hoe de geldstromen liepen en hoe de auto betaald werd. [naam 1] wilde wel dat de auto op haar naam zou komen en daarom is destijds de koopovereenkomst gesloten. [naam 1] kan de kosten ook niet betalen als zij geen voorschot uit de verdeling krijgt.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gezien de samenhang tussen de vordering in conventie en de voorwaardelijke vordering in reconventie worden deze gelijktijdig behandeld.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [naam 1] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
de auto
spoedeisend belang
4.4.
[naam 1] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vordering. [naam 1] had de auto al sinds 2018 in gebruik en tussen partijen was discussie over de eigendom van de auto maar de Stichting heeft de auto vervolgens zonder rechterlijke tussenkomst meegenomen. Uitgaande van het standpunt van [naam 1] dat de auto aan haar toebehoort, kan van haar niet verwacht worden dat zij een bodemprocedure afwacht. Ten slotte betwist [naam 1] dat zij een nieuwe auto heeft, zij had er alleen één tijdelijk te leen.
eigendom van de auto
4.5.
Partijen hebben beide onjuist c.q. onvolledig verklaard over de koopovereenkomst van de auto. Volgens [naam 1] was de koopovereenkomst in 2023 gesloten, zij heeft kennelijk de koopovereenkomst daarop ook aangepast. [naam 2] betwistte de koopovereenkomst namens de Stichting in zijn geheel. Uiteindelijk is ter zitting gebleken dat [naam 2] de overeenkomst wel degelijk namens de Stichting heeft opgesteld, alleen niet in 2023 maar waarschijnlijk in 2018. Ook [naam 2] heeft dus een onjuiste weergave van de feiten gegeven. Omdat partijen daarmee over en weer artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hebben geschonden, verbindt de rechter daaraan geen verdere gevolgtrekkingen. Er wordt voor de inhoudelijke beoordeling uitgegaan van het uiteindelijk tussen partijen niet meer ter discussie staande uitgangspunt dat op of omstreeks 13 augustus 2018 de koopovereenkomst tussen [naam 1] en de Stichting is opgesteld.
4.6.
Volgens de Stichting hebben partijen vervolgens nooit uitvoering gegeven aan de overeenkomst en kan levering niet meer gevorderd worden omdat de overeenkomst is verjaard. De stelling dat niet geleverd is, is door de Stichting gebaseerd op het feit dat de auto nooit op naam van [naam 1] is gezet. Voor levering van een auto is het echter niet noodzakelijk dat de auto op naam van de verkrijgende partij komt te staan. Op grond van artikel 3:90 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vindt levering plaats door het verschaffen van het bezit aan de verkrijger door de vervreemder. De auto is in 2018 onbetwist door de Stichting exclusief aan [naam 1] in gebruik gegeven en daarmee is zij bezitter geworden. Dat was immers de intentie van de Stichting uitgaande van de koopovereenkomst. Het feit dat de Stichting de kosten is blijven betalen, doet daar niet aan af. Deze betalingen zijn, zie hierna, gebaseerd op een (stilzwijgende) afspraak tussen [naam 1] en [naam 2] .
4.7.
Het verweer van de Stichting ten aanzien van de geldigheid van de koopovereenkomst wordt verworpen. Partijen zijn vrij om contractueel een koopovereenkomst te sluiten die zakelijk onvoordelig is. [naam 1] hoefde dus uit de koopprijs niet af te leiden dat de koopovereenkomst niet geldig was. Daarbij heeft zowel ten aanzien van de verkoop van de auto als ten aanzien van de kosten die de Stichting heeft betaald voor de auto het volgende te gelden.
4.8.
Ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst van de auto en de start van de betalingen voor de auto door de Stichting waren partijen nog gehuwd. [naam 1] had onbetwist geen enkel inzicht in de administratie en de financiën van partijen. De voorzieningenrechter acht het daarom voldoende aannemelijk dat [naam 1] verder geen zicht had op hoe de juridische en financiële constructie achter het verkrijgen en gebruiken van de auto verliep, maar dat op initiatief van [naam 2] , zowel in privé als bestuurder van de Stichting, de juridische aanschaf en geldstromen via de Stichting liepen. Mede op grond hiervan is het aannemelijk dat de Stichting met [naam 2] als bestuurder een morele -en geen zakelijke- verplichting nakwam binnen het huwelijk van [naam 1] en [naam 2] . Er was ook geen enkele discussie over het gebruik en de kosten van de auto totdat de verhoudingen tussen partijen zijn gebrouilleerd in de echtscheidingsprocedure. Nergens blijkt uit dat partijen op enig moment de bedoeling hebben gehad dat [naam 1] de kosten terug moest betalen. De Stichting laat de terugbetalingsverplichting verder afhangen van het oordeel of zij eigenaar is van de auto.
Dat impliceert dat partijen wel degelijk de -al dan niet stilzwijgende- afspraak hadden dat de Stichting de kosten zou betalen, maar dat de Stichting er vanuit ging dat zij de eigenaar was. Dit betekent echter niet dat als wordt geoordeeld dat de Stichting geen eigenaar is, dit één op één inhoudt dat de betalingen door de Stichting onverschuldigd zijn geweest. Hoewel het in een zakelijke transactie niet waarschijnlijk is dat een rechtspersoon zonder tegenprestatie de kosten draagt voor een auto waarvan zij niet de eigenaar is, acht de voorzieningenrechter dat gezien voornoemde feitelijke gang van zaken in dit geval niet onaannemelijk.
4.9.
Voorgaande in acht genomen wordt de vordering om de Stichting te veroordelen de auto met toebehoren en overschrijvingspapieren aan [naam 1] terug te bezorgen, toegewezen. De termijn wordt bepaald vanaf de betekening van dit vonnis omdat de Stichting in verband met de te verbeuren dwangsommen voldoende zekerheid moet hebben wanneer de termijn ingaat. Ten aanzien van [naam 2] wordt de vordering afgewezen omdat tussen partijen vast staat dat hij niet de bezitter is van de auto. Omdat onvoldoende aannemelijk is dat [naam 1] een betalingsverplichting heeft jegens de Stichting worden het beroep op opschorting en de vordering in reconventie afgewezen.
4.10.
Het feit dat de rechtbank Almelo bij beschikking van 15 augustus 2023 heeft beslist dat de auto geen onderdeel is van de gemeenschap doet aan het voorgaande niet af. In die procedure heeft [naam 2] aangevoerd dat hij niet bekend was met de koopovereenkomst, wat een onjuiste verklaring was, en op basis daarvan heeft de rechtbank Almelo een oordeel gevormd. De discussie is niet gevoerd op basis van het juiste uitgangspunt dat de overeenkomst wel degelijk is gesloten maar in 2018. Bovendien was de Stichting geen partij bij deze procedure waardoor zij aan beginsel geen rechten kan ontlenen aan hetgeen geoordeeld in de procedure tussen [naam 1] en [naam 2] .
Iphone 13
4.11.
De vordering ten aanzien van de Iphone 13 wordt afgewezen. De Stichting heeft betwist dat de telefoon aanwezig was in de auto en in het kader van dit kort geding is het daarom onvoldoende aannemelijk dat de Stichting de Iphone heeft meegenomen.
afgifte persoonsgegevens
4.12.
De vordering onder II. wordt afgewezen. De Stichting heeft niet betwist dat de auto door haar is weggenomen. De gedragingen van de personen die dit feitelijk hebben uitgevoerd worden daarom in beginsel aan de Stichting toegerekend. [naam 1] heeft niet toegelicht wat haar belang is bij het weten van de naam of namen van deze personen.
schadevergoeding
4.13.
De vordering tot betaling van schadevergoeding onder III wordt eveneens afgewezen. [naam 1] heeft haar schade onvoldoende onderbouwd. [naam 1] heeft enkel gesteld wat het kost om een auto te huren. [naam 1] heeft niet gesteld zij ook daadwerkelijk een auto heeft gehuurd. De immateriële schadevergoeding is in het geheel niet onderbouwd en de voorzieningenrechter acht het überhaupt onwaarschijnlijk dat [naam 1] in een bodemprocedure immateriële schade vergoed zou krijgen voor het wegnemen van een auto.
dwangsommen
4.14.
De dwangsommen worden beperkt zoals vermeld in het dictum.
voorschot verdeling
spoedeisend belang
4.15.
[naam 1] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij weinig inkomen heeft, dat zij waarschijnlijk op niet al te lange termijn haar woning moet verlaten en dat er nog geen zicht is op een eindvonnis in de bodemprocedure. [naam 1] heeft daarom voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
4.16.
De vordering tot betaling van een voorschot van € 250.000,00 op de verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt afgewezen. [naam 1] legt met name haar stelling dat de Holding in 2018 een onderneming heeft gekocht die 1,2 miljoen waard was en de overwaarde van de woning ten grondslag aan haar standpunt dat er voldoende zekerheid is over de waarde van haar aandeel in de huwelijksgemeenschap om haar het verschot van € 250.000,00 toe te kunnen wijzen.
4.17.
Ten aanzien van de woning heeft echter te gelden dat [naam 2] de woning niet langer meer toegedeeld wenst te krijgen waardoor het ook niet meer aannemelijk is dat [naam 1] op die grond een overbedelingsvordering krijgt op [naam 2] . [naam 1] heeft weliswaar recht op de helft van de overwaarde, maar dat komt pas vrij op het moment van verkoop van de woning en verdeling van de huwelijksgemeenschap. Er is geen grondslag om [naam 2] te verplichten dit bedrag aan [naam 1] voor te schieten.
4.18.
Ten aanzien van de Holding geldt dat het feit dat de Holding een jaar voor peildatum waardering een onderneming heeft gekocht met een waarde van 1,2 miljoen, onvoldoende onderbouwing is voor de aanname dat de Holding daarom ten minste voldoende waard is om [naam 1] een voorschot van € 250.000,00 toe te kennen. In een jaar kan er veel gebeuren dat de waarde van een vennootschap beinvloedt. Bovendien is voor het waarderen van de onderneming tegen de peildatum een deskundige benoemd, waarmee reeds is gegeven dat niet kan worden uitgegaan van de koopsom van de onderneming destijds. Daarbij komt dat er in ieder geval diverse rechtszaken lopen/hebben gelopen over verplichtingen die de Holding en/of [naam 2] tegenover zijn moeder c.q. een onderneming van zijn moeder zouden hebben. Hierbij is de Holding in kort geding al in het ongelijk gesteld en verplicht om € 100.000,00 te betalen. Het gaat om een doorlopende maandelijkse verplichting van de Holding. Het is zeer waarschijnlijk dat deze verplichting, althans in ieder geval de lopende rechtszaken, waardedrukkend zal werken waardoor in ieder geval niet uitgegaan kan worden van de waarde van de aangekochte onderneming. Samengevat is het onvoldoende aannemelijk geworden dat het aandeel in de huwelijksgemeenschap van [naam 1] ten minste € 250.000,00 is, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [naam 1] en de Stichting gedeeltelijk ongelijk krijgen en vanwege de relatie tussen [naam 1] en [naam 2] , zullen de proceskosten in zowel conventie als reconventie tussen alle partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [naam 1] is weliswaar in reconventie volledig in het gelijk gesteld, maar gezien de nauwe samenhang met de vordering in conventie zijn ook de kosten in reconventie gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt de Stichting ROC.NL binnen 2x24 uur na betekening van dit vonnis, de VW Golf [kenteken] aan [naam 1] terug te bezorgen, met alle sleutels van de auto én overschrijvingspapieren (RDW code etc.),
5.2.
veroordeelt Stichting ROC.NL om aan [naam 1] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van de Stichting af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2024.
LS/KH