ECLI:NL:RBGEL:2024:9559

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
AWB 22/1964
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een evenementenvergunning door de burgemeester en de rechtsgeldigheid van opgelegde dwangsommen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en de burgemeester van de gemeente Voorst. De stichting had een aanvraag ingediend voor een evenementenvergunning voor een barbecue met muziek, die aansluitend op een demonstratie zou plaatsvinden. De burgemeester had in een brief van 1 september 2021 geen bezwaar gemaakt tegen het evenement, maar legde later een preventieve last onder dwangsom op vanwege vermeende overtredingen van de vergunningseisen. De stichting en een vereniging, die ook betrokken was bij de aanvraag, maakten bezwaar tegen de besluiten van de burgemeester. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had aangenomen dat de stichting de aanvrager was, omdat het aanvraagformulier door de stichting was ingediend. De rechtbank concludeerde echter dat de burgemeester ten onrechte een preventieve last onder dwangsom had opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de voorschriften waren overtreden. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting gegrond en vernietigde de besluiten van de burgemeester die betrekking hadden op de preventieve last onder dwangsom. De rechtbank oordeelde ook dat het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming voor het evenement niet-ontvankelijk was, omdat de vereniging niet de aanvrager was. De uitspraak heeft gevolgen voor de proceskosten, die de burgemeester moet vergoeden aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[de stichting], uit [plaats], de stichting

[de vereniging], uit [plaats], de vereniging
samen aan te duiden als: eiseressen
(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de burgemeester van de gemeente Voorst

(gemachtigde: mr. J. Koopman).

Inleiding

Evenement
1. Bij brief van 1 september 2021 heeft de burgemeester aan de stichting meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het houden van een barbecue met muziek, aansluitend aan de door de stichting te houden demonstratie.
1.1.
Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 4 maart 2022 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard, voor zover dat ziet op het evenement.
Preventieve last onder dwangsom
2. Bij besluit van 3 september 2021 heeft de burgemeester aan de stichting een preventieve last onder dwangsom opgelegd.
2.1.
De stichting heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 maart 2022 heeft de burgemeester het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard, voor zover dat ziet op de preventieve last onder dwangsom.
3. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 4 maart 2022.
4. De burgemeester heeft gereageerd met een verweerschrift.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseressen, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Waar ziet het beroep van de vereniging op?
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseressen meegedeeld dat niet beoogd is om namens de vereniging beroep in te stellen tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de preventieve last onder dwangsom. Dit betekent dat het beroep van de vereniging alleen betrekking heeft op de toestemming voor het evenement.
6.
Het beroep van de vereniging
De vereniging voert aan dat het evenement is aangevraagd in verband met een algemene ledenvergadering van de vereniging. De toestemming had dus niet aan de stichting moeten worden verleend, maar aan de vereniging. Volgens de vereniging is de toestemming bovendien in strijd met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op vrijheid van vereniging en vergadering, omdat geen sprake is van een deugdelijke wettelijke grondslag en de inbreuk niet noodzakelijk is in een democratische samenleving om een legitiem doel in het algemeen belang te dienen. Daarnaast is volgens de stichting de toestemming in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De burgemeester was ermee bekend dat er sprake is van een vereniging en stichting en daarom lag het op zijn weg om eiseressen om een toelichting te vragen en niet eigenhandig te gokken dat de stichting de aanvraag heeft ingediend.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt stelt dat het evenement door de stichting is aangevraagd. De rechtbank acht hierbij van belang dat het de stichting is die het aanvraagformulier voor een evenementenvergunning in de gemeente Voorst heeft ingediend. Op het aanvraagformulier zijn immers het KvK-nummer en de statutaire naam van de stichting vermeld bij de vraag “naam stichting/vereniging”. Daarmee is duidelijk dat de stichting de aanvrager van het evenement is. Daarnaast is de activiteit “het houden van een algemene ledenvergadering” niet genoemd op het aanvraagformulier. Op de vraag op het aanvraagformulier, uit welke activiteiten het evenement bestaat, is vermeld dat het gaat het om een tentfeest/schuurfeest. Op de zitting is bovendien gebleken dat het programma op 3 september 2021 er als volgt uitzag: een algemene ledenvergadering in de ochtend, daarna een demonstratie in de middag en aansluitend in de avond een samenzijn met eten en drinken op het terrein van de boer. De toestemming van 1 september 2021 en de preventieve last onder dwangsom van 3 september 2021 zien alleen op het laatste onderdeel in de avond. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele manier gebleken dat het samenzijn in de avond als ledenvergadering kan worden aangemerkt of op enige wijze het recht van vereniging en vergadering in het geding was. De stelling dat het evenement is aangevraagd voor een ledenvergadering volgt de rechtbank niet. Van strijd met artikel 11 van het EVRM kan dus ook geen sprake zijn. Omdat duidelijk was dat de stichting de aanvraag deed bestond voor de burgemeester geen reden om een toelichting te vragen. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is daarom geen sprake.
7. De burgemeester heeft het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming van 1 september 2021 inhoudelijk beoordeeld. Echter, zoals hiervoor is overwogen is de vereniging niet de aanvrager van het evenement. Niet gebleken is dat de vereniging anderszins belanghebbende is bij de toestemming voor het evenement. De burgemeester had het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming van 1 september 2021 daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het beroep van de stichting tegen het bestreden besluit is in zoverre gegrond, en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming van 1 september 2021 niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep van de stichting met betrekking tot de last onder dwangsom in verband met het gebruik van plastic bekers
8. Bij brief van 13 september 2021 heeft de burgemeester gesteld dat een dwangsom van € 2.000 is verbeurd, omdat het voorschrift dat “het drinken alleen in plastic disposables wordt geserveerd” niet is nageleefd. Op 3 september 2021 hebben twee toezichthouders geconstateerd dat bezoekers bier dronken uit glazen flessen.
8.1.
In de brief van 13 september 2021 stelt de burgemeester zich op het standpunt dat ook de in de toestemming van 1 september 2021 opgenomen ‘coronavoorschriften’ niet zijn nageleefd, omdat de bezoekers van de barbecue niet geplaceerd waren en zelf hun eten en drinken haalden (verder: coronavoorschriften). De burgemeester stelt zich over het niet naleven van deze voorschriften op het standpunt dat daarvoor geen dwangsommen zijn verbeurd. De reden hiervoor is dat op 3 september 2021 landelijk onduidelijkheid is ontstaan over de geldende voorschriften voor geplaceerde evenementen.
9. De rechtbank ziet, gelet op de brief van 13 september 2021, aanleiding eerst te beoordelen of terecht een preventieve last onder dwangsom is opgelegd om te voorkomen dat het voorschrift dat het drinken alleen in plastic disposables wordt geserveerd, zou worden overtreden.
9.1.
In het besluit van 3 september 2021 is opgenomen dat tijdens de opbouw van het evenement op 2 september 2021 twee toezichthouders op het perceel zijn geweest waar de stichting haar evenement gaat houden. Over de bevindingen van de toezichthouders is het volgende opgenomen:
“Zij zagen een aantal tafels in u-vorm buiten de tent staan. Daarnaast zagen zij een flink aantal kratten bier staan. Aan hen werd verteld dat uw bezoekers het eten afhalen aan deze tafels en het drinken afhalen aan de mobiele bar. Ook werd verteld dat uw bezoekers hoogstwaarschijnlijk niet geplaceerd (op hun vaste zitplaats) zouden blijven als u het eten en drinken wel uitserveert.”
9.2.
Op de zitting heeft de stichting het volgende meegedeeld. Op de dag van het evenement was een bar met een biertap aanwezig. Er zijn plastic en kartonnen bekers gebruikt. Deze wijze van drankverstrekking is gebruikelijk en wijkt niet af van andere evenementen van [belangenorganisatie] in het land. Daarnaast heeft de boer van het land aangegeven dat hij niet wilde dat glas gebruikt wordt, dit om te voorkomen dat (kapot) glas in zijn grond terecht komt. Er zijn bijvoorbeeld foto’s van de demonstratie waaruit blijkt dat er kartonnen bekers voor koffie en thee werden gebruikt. De [belangenorganisatie] is een platte organisatie. Het bestuur zet de lijnen uit en vervolgens voeren de vrijwilligers het uit. Het evenement in Voorst is ook door vrijwilligers opgebouwd. Het kan zijn dat de vrijwilligers kratten met bier hadden meegenomen voor tijdens de opbouw. Op de vraag hoe het dan zit met de vermelding in de brief van de burgemeester van 13 september 2021 dat twee toezichthouders zagen dat bezoekers bier dronken uit glazen flessen, heeft de stichting geantwoord dat het mogelijk is dat er mensen waren die zelf bier hadden meegenomen, dat dat niet te controleren is, en dat dit niet wegneemt dat door de organisatie alleen drinken in plastic bekers is verstrekt.
9.3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. De toezichthouders hebben op 2 september 2021 “een flink aantal kratten bier” op het terrein zien staan. Uit het besluit van 3 september 2021 blijkt echter niet dat zij hebben gevraagd of die kratten voor het evenement waren. Ook blijkt niet dat het aantal kratten zo groot was dat aangenomen moet worden dat deze voor het evenement bedoeld waren en niet slechts voor tijdens de opbouw. Verder blijkt uit de stukken niet dat de toezichthouders op enige wijze navraag hebben gedaan op welke wijze de drank geserveerd zou worden tijdens het evenement. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de onder 9.2 weergegeven toelichting van de stichting te twijfelen. De aanwezigheid van een flink aantal kratten bier op de dag voor het evenement was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de burgemeester om te concluderen dat het voorschrift dat het drinken alleen in plastic disposables wordt geserveerd, zou worden overtreden.
9.4.
Gelet op wat onder 9.3 staat, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester ten onrechte een preventieve last onder dwangsom voor overtreding van punt 7 van de Bijlage bij de nadere regels vergunningvrije/meldingplichtige evenementen Algemene plaatselijke verordening (verder: nadere regels), aan de stichting heeft opgelegd.
9.5.
Het beroep van de stichting tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de preventieve last onder dwangsom, is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de preventieve last onder dwangsom en voor zover het de overtreding van punt 7 van de nadere regels betreft, wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 3 september 2021 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen voor zover de preventieve last onder dwangsom is opgelegd voor overtreding van punt 7 van de nadere regels.
Moet de rechtbank nog verder toetsen?
10. Het evenement waarvoor de aanvraag is gedaan heeft meer dan drie jaar geleden plaatsgevonden. In beginsel heeft de stichting geen belang meer bij toetsing van de toestemming voor het evenement. De burgemeester heeft op basis van de preventieve last onder dwangsom zich niet op het standpunt gesteld dat er andere dwangsommen zijn verbeurd dan genoemd onder 8. Daarom heeft de stichting in beginsel ook geen belang bij een beoordeling van de preventieve last onder dwangsom voor zover die ziet op het niet naleven van de coronavoorschriften.
11. De stichting heeft aangevoerd dat er wel belang is bij een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. Volgens de stichting is dit van belang voor het geval zij in de toekomst weer een evenement gaat organiseren in de gemeente Voorst. Daarnaast is artikel 13 van het EVRM, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, in het geding, omdat het evenement een ledenvergadering van de vereniging was die onder de bescherming van artikel 11 van het EVRM valt.
11.1.
De stelling van de stichting dat zij belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank omdat zij in de toekomst mogelijk weer een evenement gaat organiseren in de gemeente Voorst treft geen doel. De discussie tussen partijen ziet op de naleving van de coronaregels. De coronapandemie is echter voorbij, zodat niet valt in te zien dat de stichting belang heeft bij de beoordeling van de toestemming en de last onder dwangsom voor zover die zien op de coronaregels. De stelling dat nog andere pandemieën gaan komen is te onzeker om aan te nemen dat er toch een belang is.
11.2.
De rechtbank volgt de stichting niet dat artikel 13 van het EVRM in het geding is. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 6.2 is overwogen.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, behoeven de andere beroepsgronden van de stichting geen bespreking meer.
13. Voor de afdoening van het beroep van de vereniging verwijst de rechtbank naar nummer 7.
14. Voor de afdoening van het beroep van de stichting verwijst de rechtbank naar nummer 9.5.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het de burgemeester het griffierecht aan eiseressen vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van eiseressen een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van de vereniging tegen het besluit van 4 maart 2022, voor zover daarbij het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming van 1 september 2021 ongegrond is verklaard, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 4 maart 2022 in zoverre;
  • verklaart het bezwaar van de vereniging tegen de toestemming van 1 september 2021 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 4 maart 2022;
  • verklaart het beroep van de stichting tegen het besluit van 4 maart 2022, voor zover daarbij het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 3 september 2021 ongegrond is verklaard, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 4 maart 2022, voor zover dit besluit de overtreding van punt 7 van de nadere regels betreft;
  • herroept het besluit van 3 september 2021 voor zover bij dit besluit een preventieve dwangsom is opgelegd voor (dreigende) overtreding van punt 7 van de nadere regels;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 364 aan eiseressen moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.