ECLI:NL:RBGEL:2024:9489

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
05-110118-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging in een café in Ede met tbs en gevangenisstraf

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 28-jarige man uit Ede veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van vier personen in een café. De rechtbank sprak de man vrij van gijzeling, maar verklaarde hem verminderd toerekeningsvatbaar. De man had op 30 maart 2024, gewapend met twee messen, het café binnengedrongen en gedreigd met explosieven. Hij dwong de aanwezigen om op de grond te zitten en fouilleerde hen. De rechtbank legde een celstraf op gelijk aan het voorarrest en de maatregel van tbs met dwangverpleging, gezien de ernstige impact van zijn daden op de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en PTSS, en concludeerde dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde ook vrijheidsbeperkende maatregelen op, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod voor Ede. Daarnaast werden civiele vorderingen van de slachtoffers toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.110118.24
Parketnummer vordering TUL: 05.080958.23(vul parketnummer in)
Datum uitspraak : 24 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [detentieadres] .
Raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2024 in de gemeente Ede, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen, immers is hij, verdachte
- café ‘ [café] ’, waar voornoemde personen na sluitingstijd nog aanwezig waren, opzettelijk dreigend binnengekomen met in iedere hand een mes en/of
- zei hij tegen voornoemde personen dat hij explosieven bij zich had in zijn rugzak en/of
- dreigde hij met deze explosieven de hele straat op te blazen en/of
- zei hij tegen voornoemde personen dat ze op de grond moesten gaan zitten (met de handen tegen de muur) en/of
- fouilleerde hij de mannelijke personen terwijl deze op de grond zaten en/of
- liet hij de vrouwelijke personen elkaar fouilleren terwijl zij op de grond zaten en/of
- zei hij dat 112 gebeld moest worden dat er een gijzeling gaande was en/of
- vroeg hij om een onderhandelaar van de politie,
en aldus een (zeer) dreigende situatie voor voornoemde personen heeft gecreëerd die urenlang heeft voortgeduurd, terwijl hij, verdachte, (telefonisch) eiste dat er een geldbedrag van 10.000 euro betaald zou worden (in ongemarkeerde biljetten van 50 euro) en/of hij, verdachte, (telefonisch) eiste dat hij een vrijgeleide zou krijgen van de politie;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2024 in de gemeente Ede, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- café ‘ [café] ’, waar voornoemde personen na sluitingstijd nog aanwezig waren, opzettelijk dreigend binnen te komen met in iedere hand een mes en/of
- tegen voornoemde personen te zeggen dat hij explosieven bij zich had in zijn rugzak en/of
- te dreigen dat hij met deze explosieven de hele straat op zou blazen en/of
- tegen voornoemde personen te zeggen dat ze op de grond moesten gaan zitten (met de handen tegen de muur) en/of
- de mannelijke personen te fouilleren terwijl deze op de grond zaten en/of
- de vrouwelijke personen elkaar te laten fouilleren terwijl zij op de grond zaten en/of
- te zeggen dat 112 gebeld moest worden dat er een gijzeling gaande was en/of
- te vragen om een onderhandelaar van de politie,
en aldus een (zeer) dreigende situatie voor voornoemde personen heeft gecreëerd die urenlang heeft voortgeduurd;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2024 in de gemeente Ede, althans in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
- café ‘ [café] ’, waar voornoemde personen na sluitingstijd nog aanwezig waren, opzettelijk dreigend betreden met in iedere hand een mes en/of
- tegen voornoemde personen gezegd dat hij explosieven bij zich had in zijn rugzak en/of
- gedreigd met deze explosieven de hele straat op te blazen en/of
- tegen voornoemde personen gezegd dat ze op de grond moesten gaan zitten (met de handen tegen de muur) en/of
- de mannelijke personen gefouilleerd terwijl deze op de grond zaten en/of
- de vrouwelijke personen elkaar laten fouilleren terwijl zij op de grond zaten en/of
- gezegd dat 112 gebeld moest worden dat er een gijzeling gaande was en/of
- gevraagd om een onderhandelaar van de politie,
en heeft hij aldus een (zeer) dreigende situatie voor voornoemde slachtoffers gecreëerd die urenlang heeft voortgeduurd.

2.Vrijspraak feit 1 primair

Standpunten
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Ondanks de uitlatingen van verdachte over een geldbedrag van € 10.000,- en een vrijgeleide, komt uit de overige feiten en omstandigheden voldoende vast te staan dat het oogmerk van verdachte niet gericht was op ‘een ander te dwingen iets te doen of niet te doen’. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 primair vrijspreken.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 subsidiair en feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 176-179;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 190-196;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 210-216;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 227-232;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2024.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks30 maart 2024 in de gemeente Ede
, althans in Nederland,opzettelijk [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, door:
- café ‘ [café] ’, waar voornoemde personen na sluitingstijd nog aanwezig waren, opzettelijk dreigend binnen te komen met in iedere hand een mes en
/of
- tegen voornoemde personen te zeggen dat hij explosieven bij zich had in zijn rugzak en
/of
- te dreigen dat hij met deze explosieven de hele straat op zou blazen en
/of
- tegen voornoemde personen te zeggen dat ze op de grond moesten gaan zitten (met de handen tegen de muur) en
/of
- de mannelijke personen te fouilleren terwijl deze op de grond zaten en
/of
- de vrouwelijke personen elkaar te laten fouilleren terwijl zij op de grond zaten en
/of
- te zeggen dat 112 gebeld moest worden dat er een gijzeling gaande was en
/of
- te vragen om een onderhandelaar van de politie,
en aldus een (zeer) dreigende situatie voor voornoemde personen heeft gecreëerd die urenlang heeft voortgeduurd;
2.
hij op
ofomstreeks 30 maart 2024 in de gemeente Ede
, althans in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling,immers heeft hij, verdachte,
- café ‘ [café] ’, waar voornoemde personen na sluitingstijd nog aanwezig waren, opzettelijk dreigend betreden met in iedere hand een mes en
/of
- tegen voornoemde personen gezegd dat hij explosieven bij zich had in zijn rugzak en
/of
- gedreigd met deze explosieven de hele straat op te blazen en
/of
- tegen voornoemde personen gezegd dat ze op de grond moesten gaan zitten (met de handen tegen de muur) en
/of
- de mannelijke personen gefouilleerd terwijl deze op de grond zaten en
/of
- de vrouwelijke personen elkaar laten fouilleren terwijl zij op de grond zaten en
/of
- gezegd dat 112 gebeld moest worden dat er een gijzeling gaande was en
/of
- gevraagd om een onderhandelaar van de politie,
en heeft hij aldus een (zeer) dreigende situatie voor voornoemde slachtoffers gecreëerd die urenlang heeft voortgeduurd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair en feit 2:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden én dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie verzocht om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en een contact- en locatieverbod ex artikel 38v Sr op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd en de tbs-maatregel met dwangverpleging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte is op 30 maart 2024 rond 05:00 uur in de ochtend dreigend café [café] in Ede binnengestapt met twee messen in zijn handen. Op dat moment waren daar drie personeelsleden en een van de mede-eigenaren aanwezig. Verdachte zei dat hij ook explosieven in zijn rugtas had zitten, waarmee hij de hele straat kon opblazen. De vier relatief jonge slachtoffers moesten van verdachte op de grond gaan zitten met hun handen tegen de muur. Vervolgens fouilleerde hij de twee mannelijke slachtoffers terwijl zij op de grond zaten en liet hij de twee vrouwelijke personeelsleden elkaar fouilleren terwijl zij op de grond zaten. Eén van hen moest 112 bellen om te zeggen dat er een gijzeling gaande was en dat hij een onderhandelaar van de politie aan de telefoon wilde. Verdachte hield de vier slachtoffers uren lang tegen hun wil vast in het café. Rond 11 uur in de ochtend heeft verdachte, op aandringen van de onderhandelaar, de drie personeelsleden vrijgelaten. Uiteindelijk werd ook de mede-eigenaar rond half 1 vrijgelaten en werd verdachte, zonder toepassing van geweld, aangehouden door de DSI.
Zoals op de zitting naar voren is gekomen tijdens het voordragen van de slachtofferverklaringen, hebben de slachtoffers in de uren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving doodsangsten uitgestaan. Het handelen van verdachte heeft enorme impact gehad op de slachtoffers. Zij ondervinden hier tot op de dag van vandaag nog de gevolgen van. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ook voor de omgeving heeft deze wederrechtelijke vrijheidsberoving impact gehad. Omdat verdachte dreigde met explosieven werd het centrum van Ede afgezet en moesten de bewoners van 150 woningen hun huizen verlaten. Winkels en bedrijven werden gesloten. De Explosieve Opruimingsdienst, de Mobiele Eenheid en speciale teams van de politie werden ingezet en een onderhandelaar werd in kennis gesteld. Verder werd het treinverkeer rondom Ede stilgelegd. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoonsrapportage
Bij de stukken bevindt zich een psychologisch rapport van A.G.M. Weenink (GZ-psycholoog) van 30 november 2024. De psycholoog concludeert dat sprake is van een autismespectrumstoornis en van een post traumatische stress stoornis (PTSS). Ook zijn er bij verdachte antisociale en borderline trekken in zijn persoonlijkheid. Deze stoornissen waren, gezien het structurele karakter daarvan, in grote mate aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Aannemelijk is dat verdachte door de beperkingen vanuit zijn autisme, in combinatie met de PTSS, zijn angsten en negatieve emoties die zich de avond voorafgaand aan het tenlastegelegde bij hem hebben opgebouwd, niet heeft voelen oplopen. Ook borderline en antisociale persoonlijkheidstrekken hebben mogelijk meegespeeld in zijn keuze niet thuis te blijven. Het advies van de psycholoog is om verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, sterk verminderd toe te rekenen. Verdachte is vanuit zijn problematiek ook onvoldoende in staat te onderkennen dat hij hulp nodig heeft op het vlak van zijn emotie- en agressieregulatie en/of dit te vragen aan zijn begeleiders van het [instelling] . De psycholoog schat het risico op geweld naar zichzelf en anderen hoog in. Verder zijn er in de huidige situatie weinig beschermende factoren.
De psycholoog stelt dat het risicomanagement geheel extern moet worden vormgegeven. Verdachte is binnen de huidige situatie onvoldoende in staat en bereid hierin zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Gezien het hoge recidiverisico op geweld naar zichzelf en anderen en de complexe problematiek is een intensieve, langdurige klinische behandeling aangewezen. De psycholoog adviseert de voornoemde behandeling op te leggen in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging.
Verder bevindt zich in het dossier een psychiatrisch rapport van J. Marx (psychiater). Ook de psychiater concludeert dat sprake is van een autismespectrumstoornis en van PTSS. Daarnaast worden binnen de persoonlijkheid antisociale, borderline en narcistische trekken herkend. Zowel de autismespectrumstoornis, als de persoonlijkheidsproblematiek kenmerkt zich door een duurzaam karakter en was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De PTSS is ook al langere tijd bij verdachte aanwezig, waardoor deze vermoedelijk ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. De autismespectrumstoornis, de antisociale-, borderline- en narcistische trekken en het alcoholgebruik hebben verdachtes gedragskeuzes en gedragingen waarschijnlijk ten dele beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. Alles overwegend, adviseert de psychiater het tenlastegelegde, indien bewezen verklaard, in een verminderde mate toe te rekenen. De psychiater vindt dat sprake is van een hoge kans op geweldsrecidive, zowel binnen als buiten een gecontroleerde omgeving. Eerdere interventies binnen een voorwaardelijk kader zijn onvoldoende effectief gebleken en het huidige tenlastegelegde heeft plaatsgevonden tijdens een proeftijd. Het maken van complexe afspraken, in de zin van voorwaarden waar verdachte zich aan kan en wil conformeren, acht de psychiater niet haalbaar. Verdachte is bovendien (langdurig) aangewezen op een zeer hoog beveiligingsniveau. De psychiater adviseert dan ook de behandeling plaats te laten vinden binnen het juridische kader van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank neemt deze conclusies over en stelt vast dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De reclassering heeft in haar rapport van 3 december 2024 negatief geadviseerd over tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden, onder meer, het hoge recidiverisico te beperken of het gedrag te veranderen.
Straf en maatregelen
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2 Sr waarvoor oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist in dit geval ook het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van de feiten en eerdere veroordelingen voor misdrijven in aanmerking genomen. De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Naast het opleggen van tbs met dwangverpleging, acht de rechtbank ook oplegging van een gevangenisstraf een passende sanctie. Verdachte is immers niet volledig ontoerekeningsvatbaar en dus deels strafbaar. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Alles afwegende, acht de rechtbank naast oplegging van tbs met dwangverpleging, oplegging van een gevangenisstraf van 270 dagen passend en geboden. Het voorarrest zal op deze straf in mindering worden gebracht. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden voor zijn problematiek.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ter beveiliging van de maatschappij en de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben met [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] ). Daarnaast houdt deze maatregel een gebiedsverbod in voor de plaats Ede. De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van 5 jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dan niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Ter bescherming van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank ook een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

Civiele vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert in totaal € 524,55 aan materiële schade, bestaande uit € 354,55 aan eigen risico, € 140,24 aan loonderving en € 29,76 aan reiskosten voor medische doeleinden (met wettelijke rente). Ook vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schade (met wettelijke rente). Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om een bedrag van € 115,32 aan proceskosten voor reiskosten voor het bijwonen van drie zittingen bij de rechtbank en twee gesprekken met de officier van justitie.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- aan immateriële schade. Ten aanzien van de materiële posten het eigen risico en de gederfde inkomsten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, indien rekening wordt gehouden met de inkomstenbelasting. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de schadepost ‘loonderving’ overweegt de rechtbank dat de bruto bedragen gelijk zijn aan de nettobedragen gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde partij en het relatief lage uurloon dat hij verdient. De rechtbank zal de schadepost ‘loonderving’, daarom in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 140,24. De overige schadeposten ‘eigen risico’ van € 354,55 en ‘reiskosten voor medische doeleinden’ € 29,76 zal de rechtbank ook volledig toewijzen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico, de loonderving en de reiskosten voor medische doeleinden van in totaal € 524,55 kan worden toegewezen.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade vanaf 17 oktober 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de tenlastegelegde feiten heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard van de normschending brengt met zich dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat de benadeelde op andere wijze in de persoon is aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade vanaf 30 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van de door hem gemaakte reiskosten ten behoeve van gesprekken met de officier van justitie en het bijwonen van de zittingen.
Bij begroting van de door de benadeelde partij gemaakte kosten moet aansluiting worden gezocht bij de maatstaf die wordt gehanteerd in civiele procedures. In artikel 241 Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bepaald dat alleen de kosten genoemd in de artikel 237 tot en met 240 Rv voor vergoeding in aanmerking komen. Deze artikelen bevatten een limitatieve en exclusieve regeling ten aanzien van de proceskosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten, zoals voor een bezoek aan de politie, aan leden van het Openbaar Ministerie en een advocaat, kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de reiskosten voor de gesprekken met de officier van justitie afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zittingen bij de rechtbank bij te wonen, ook niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij procedeert bij gemachtigde. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom ook afgewezen.
Civiele vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert in totaal € 654,16 aan materiële schade bestaande uit € 472,19 aan eigen risico, € 10,80 aan medicatie, € 160,13 aan gemiste inkomsten en € 11,04 aan reiskosten voor medische doeleinden (met de wettelijke rente). Ook vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schade (met de wettelijke rente). Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om een bedrag van € 84,36 aan proceskosten voor reiskosten voor het bijwonen van twee zittingen bij de rechtbank en twee gesprekken met de officier van justitie.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- aan immateriële schade. Voor een hoger bedrag is nadere onderbouwing vereist voor het psychische letsel. Ten aanzien van de materiële posten het eigen risico en de gederfde inkomsten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, indien rekening wordt gehouden met de inkomstenbelasting. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de schadepost ‘loonderving’ overweegt de rechtbank dat de bruto bedragen gelijk zijn aan de nettobedragen gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde partij en het relatief lage uurloon dat zij verdient. De rechtbank zal de schadepost ‘loonderving’, daarom in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 160,13. De overige schadeposten ‘eigen risico’ van € 472,19, ‘medicatie’ van € 10,80 en ‘reiskosten’ € 11,04 zal de rechtbank ook volledig toewijzen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico, de loonderving, de kosten voor medicatie en de reiskosten voor medische doeleinden van in totaal € 654,16 kan worden toegewezen.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade vanaf 8 oktober 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de tenlastegelegde feiten heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard van de normschending brengt met zich dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat de benadeelde op andere wijze in de persoon is aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade vanaf 30 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van de door haar gemaakte reiskosten ten behoeve van gesprekken met de officier van justitie en het bijwonen van de zittingen.
Bij begroting van de door de benadeelde partij gemaakte kosten moet aansluiting worden gezocht bij de maatstaf die wordt gehanteerd in civiele procedures. In artikel 241 Rv is bepaald dat alleen de kosten genoemd in de artikel 237 tot en met 240 Rv voor vergoeding in aanmerking komen. Deze artikelen bevatten een limitatieve en exclusieve regeling ten aanzien van de proceskosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten, zoals voor een bezoek aan de politie, aan leden van het Openbaar Ministerie en een advocaat, kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de reiskosten voor de gesprekken met de officier van justitie afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zittingen bij de rechtbank bij te wonen, ook niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij procedeert bij gemachtigde. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom ook afgewezen.
Civiele vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 385,- (eigen risico) aan materiële schade in en € 5.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om een bedrag van € 157,- aan proceskosten voor reiskosten voor het bijwonen van drie zittingen bij de rechtbank en twee gesprekken met de officier van justitie en parkeerkosten.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- aan immateriële schade. Voor een hoger bedrag is nadere onderbouwing vereist voor het psychische letsel. Ten aanzien van de materiële post ‘het eigen risico’ refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding daarom in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 385,-.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico van in totaal € 385,- kan worden toegewezen.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade vanaf 2 december 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de tenlastegelegde feiten heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard van de normschending brengt met zich dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat de benadeelde op andere wijze in de persoon is aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade vanaf 30 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevraagd van de door hem gemaakte reiskosten ten behoeve van gesprekken met de officier van justitie en het bijwonen van de zittingen. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vergoeding gevraagd voor parkeerkosten.
Bij begroting van de door de benadeelde partij gemaakte kosten moet aansluiting worden gezocht bij de maatstaf die wordt gehanteerd in civiele procedures. In artikel 241 Rv is bepaald dat alleen de kosten genoemd in de artikel 237 tot en met 240 Rv voor vergoeding in aanmerking komen. Deze artikelen bevatten een limitatieve en exclusieve regeling ten aanzien van de proceskosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten, zoals voor een bezoek aan de politie, aan leden van het Openbaar Ministerie en een advocaat, kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de reiskosten voor de gesprekken met de officier van justitie en de parkeerkosten afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zittingen bij de rechtbank bij te wonen, ook niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij procedeert bij gemachtigde. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom ook afgewezen.
Civiele vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert in totaal € 600,75 aan materiële schade bestaande uit € 385,- aan eigen risico en € 215,75 aan gemiste inkomsten (met de wettelijke rente). Daarnaast vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schade (met de wettelijke rente). Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- aan immateriële schade. Voor een hoger bedrag is nadere onderbouwing vereist voor het psychische letsel. Ten aanzien van de materiële posten het eigen risico en de gederfde inkomsten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, indien rekening wordt gehouden met de inkomstenbelasting.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de schadepost ‘loonderving’ overweegt de rechtbank dat de bruto bedragen gelijk zijn aan de nettobedragen gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde partij en het relatief lage uurloon dat zij verdient. De rechtbank zal de schadepost ‘loonderving’, daarom in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 215,75. De schadepost ‘eigen risico’ van € 385,- zal de rechtbank ook volledig toewijzen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico en de loonderving van in totaal € 600,75 kan worden toegewezen.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade vanaf 28 oktober 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de tenlastegelegde feiten heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De aard van de normschending brengt met zich dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat de benadeelde op andere wijze in de persoon is aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade vanaf 30 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Civiele vordering [naam]
heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 418,- aan materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Primair vordert [naam] immateriële schade, omdat sprake is van een aantasting in de persoon door geestelijk letsel. Subsidiair doet [naam] een beroep op schokschade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [naam] .
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat niet vast staat dat [naam] op een ‘andere wijze’ in de persoon is aangetast. Ook het beroep op schokschade is niet toereikend. De vordering is verder onvoldoende onderbouwd en levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet of onvoldoende is gebleken dat de materiële schade rechtstreeks is toegebracht door de tenlastegelegde feiten. Hoewel hij via zijn mobiele telefoon getuige is geweest van de wederrechtelijke vrijheidsberoving die in zijn café plaatsvond en dit een heftige ervaring voor hem is geweest, is hij daarmee nog geen
rechtstreeksslachtoffer van dat misdrijf, zodat niet voldaan is aan de voorwaarde die artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering stelt. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade (aantasting in de persoon)
Ten aanzien van de primair gevorderde immateriële schade in verband met een aantasting in de persoon, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet of onvoldoende is gebleken dat de primair gevorderde immateriële schade
rechtstreeksis toegebracht door de tenlastegelegde feiten. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Verwezen wordt ook naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het vereiste van rechtstreekse schade.
Schokschade
Ten aanzien van de subsidiair gevorderde schokschade, overweegt de rechtbank het volgende. In het arrest van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 heeft de Hoge Raad zijn rechtspraak over schokschade nader gepreciseerd. Uit rechtsoverweging 3.4 leidt de rechtbank af dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak gelukkig geen personen gedood of verwond zijn door de onrechtmatige daad van verdachte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam] geen beroep toekomt op schokschade. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Civiele vordering [café]
De benadeelde partij [café] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 9.448,- [de rechtbank leest: € 9.447,74] aan materiële schade, bestaande uit € 8.209,- aan omzetderving en € 1.238,74 aan kosten voor extra beveiliging, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de omzetderving gematigd dient te worden. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de extra beveiliging moet worden verklaard, nu dit onderdeel onvoldoende onderbouwd is.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de gevorderde omzetderving overweegt de rechtbank het volgende. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat vorig jaar rond dezelfde periode sprake was van een lagere omzet dan nu wordt gevorderd. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de hoogte van de te verwachten omzet mede afhankelijk is van de weersomstandigheden. De weersomstandigheden van de betrokken momenten zijn echter niet onderbouwd met bewijsstukken. Gelet op voorgaande omstandigheden acht de rechtbank de vordering ten opzichte van het omzetverlies onvoldoende onderbouwd. De behandeling van deze schadepost levert daarom een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van de gevorderde beveiligingskosten overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aangetoond op welke dagen en voor hoeveel uren beveiliging is ingehuurd. Ook wordt uit de overgelegde stukken voldoende duidelijk dat sprake is van extra beveiliging ten opzichte van de standaard beveiliging. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering voldoende is onderbouwd en zal de gevorderde beveiligingskosten toewijzen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de beveiligingskosten van € 1.238,74 kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Verdachte is vanaf 14 mei 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05.080958.23)

De politierechter heeft verdachte op 7 december 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen, omdat het van belang is dat verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte zo snel mogelijk behandeld wordt. Het toewijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging verdraagt zich daar niet mee.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 38z, 55, 282, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Maatregel ex artikel 38v Sr
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte voor de duur van 5 jaren:
  • op geen enkele wijze –direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] );
  • zich niet zal bevinden in de plaats Ede;
 beveelt dat vervangende hechtenis van 2 (twee) weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
Maatregel ex artikel 38z Sr
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Vordering tenuitvoerlegging

wijstde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 7 december 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 103 (honderddrie) dagen
af(parketnummer 05.080958.23);
Civiele vordering [slachtoffer 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 524,55 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 4.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van in totaal € 5.024.53 aan materiële schade en immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Civiele vordering [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 654,16 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 4.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van in totaal € 5.154,16 aan materiële schade en immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Civiele vordering [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 385,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 4.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van in totaal € 4.885,- aan materiële schade en immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 58 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Civiele vordering [slachtoffer 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 600,75 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 4.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van in totaal € 5.100,75 aan materiële schade en immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. De immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Civiele vordering [naam]
 verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
Civiele vordering [café]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit onder 1 subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [café] van € 1.238,74 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [café] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [café] , een bedrag te betalen van in totaal € 1.238,74 aan materiële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 22 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. J.S.W. Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van TGO Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024151098 (Onderzoek Chicago), gesloten op 30 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.