ECLI:NL:RBGEL:2024:9480

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
AWB _ 23 - 3214
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor tijdelijk waterbassin

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland wordt het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een tijdelijke omgevingsvergunning behandeld. De vergunning is verleend aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II voor het aanleggen van een tijdelijk waterbassin op percelen in de gemeente West Betuwe. Eisers, bewoners van nabijgelegen percelen, stellen dat zij belanghebbenden zijn en gevolgen van enige betekenis ondervinden van de vergunning. De rechtbank oordeelt echter dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat de afstand tot het waterbassin ongeveer 900 meter bedraagt en er geen zicht is op het bassin door tussenliggende begroeiing en reliëf. De rechtbank concludeert dat de gevolgen voor de woon- en leefsituatie van eisers dermate gering zijn dat zij geen rechtstreekse feitelijke gevolgen ondervinden van de vergunning. Hierdoor is het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de vergunning niet toestaat dat er verontreiniging van het grondwater optreedt en dat de aanleg van het waterbassin niet leidt tot milieugevolgen voor eisers. De uitspraak benadrukt het belang van het criterium 'gevolgen van enige betekenis' in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen
1.
[eisers],
2
. [eisers],
3.
[eisers],
allen uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. H. Doornhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eisers tegen een bij besluit van 22 december 2022 aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II (vergunninghouder) verleende tijdelijke omgevingsvergunning voor het legaliseren van het aanleggen van een tijdelijk waterbassin op de percelen, kadastraal bekend als: gemeente [woonplaats], [locatie].
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 april 2023 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard. Eisers zijn het niet eens met dit besluit en hebben daartegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eisers] als vertegenwoordiger van eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en namens het college: mr. M. Beem en ir. I. van der Burgh, bijgestaan door mr. F. Pommer en mr. B.W.B.G. Dings.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 april 2023, in welk besluit het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van eisers ongegrond is
.Dit betekent eveneens dat de rechtbank niet inhoudelijk oordeelt over de tegen de tijdelijke omgevingsvergunning aangevoerde beroepsgronden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers [eisers] en [eisers] zijn eigenaren en/of bewoners van het perceel [locatie] in [woonplaats] [1] . Eiseres [eisers] woont op dat perceel. Op 22 december 2022 is aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een reeds aangelegd tijdelijk waterbassin. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten: ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘het aanleggen of uitvoeren van een werk’ [2] . Voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ is de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° gelezen in verbinding met artikel 4, onder 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
5. De omgevingsvergunning voor het tijdelijk legaliseren van het waterbassin geldt tot en met 23 december 2028. Hierna mag vergunninghouder de tijdelijke vergunde situatie niet meer in stand houden en dient de situatie te worden hersteld en in de oorspronkelijke staat te worden teruggebracht. Dit houdt in dat vergunninghouder binnen drie jaar zodanige bronmaatregelen op de locatie moet hebben getroffen dat staalslakken niet meer met grond- en of hemelwater in contact kunnen komen. Het verontreinigd raken van water moet daarmee worden beëindigd.
Achtergrond en omvang van het geschil
6. Het waterbassin ligt op de percelen met de kadastrale nummers [locatie] in [woonplaats]. Deze percelen zijn, samen met andere omliggende percelen, in eigendom van vergunninghouder. Vergunninghouder heeft in het verleden opdracht gegeven aan een grondbedrijf om een 1.160 meter lange geluidwal aan te leggen langs de A15, inclusief een ophoging van ongeveer 150 meter breed. Bij deze ophoging heeft het grondbedrijf staalslakken op de percelen gestort. Staalslakken zijn een restproduct van de staalproductie en mogen onder voorwaarden worden toegepast als bouwstof. De staalslakken zijn echter onjuist toegepast en in aanraking gekomen met grondwater waardoor een verontreiniging van de bodem en het grondwater is ontstaan. Deze verontreiniging moet worden gesaneerd en wordt in fasen uitgevoerd.
Het vergunde waterbassin bestaat uit aarden wallen waarin zeil wordt aangebracht. Het heeft een volume van 15.000 m³ en heeft tot doel om verontreinigd (hemel)water dat in contact is geweest met de staalslakken, op te slaan zodat het vervolgens kan worden gezuiverd. Het bassin ligt op de staalslakken, omdat een eerder bassin dat op veengrond lag als gevolg van gasvorming in de grond onder het bassin lek raakte.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure alleen gaat over de vraag of eisers belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Ook gaat deze uitspraak niet over de aanwezigheid van de staalslakken op het perceel en de vraag wat daarmee moet gebeuren. Over deze vraag heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) naar aanleiding van een door eisers ingediend handhavingsverzoek reeds geoordeeld in een uitspraak van 28 augustus 2023. [3] Daarin is onder meer overwogen dat sprake is van een overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming, maar dat het verzoek om handhaving gericht op volledige verwijdering van de staalslakken verder strekt dan noodzakelijk om een einde te maken aan de overtreding en dus kon worden afgewezen.
Zijn eisers belanghebbenden bij het primaire besluit?
7. Eisers voeren aan dat zij belanghebbenden zijn omdat zij gevolgen van enige betekenis (kunnen) ondervinden door het besluit. Ten eerste voeren eisers aan dat hun percelen grenzen aan de percelen waarop de staalslakken zich bevinden. Volgens eisers worden zij door de aanwezigheid van de staalstallen blootgesteld aan onaanvaardbare risico’s voor henzelf, hun dieren en het milieu. Als het waterbassin gaat lekken, dan komt verontreinigd water in de bodem terecht en zal het zich via oppervlakte- en/of grondwater verspreiden naar de percelen van eisers. Dit klemt des te meer omdat het een omgevingsvergunning betreft die is verleend voor van zes jaar. Eisers wijzen er op dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat wanneer twijfel mogelijk is over de aanwezigheid van feitelijke gevolgen van enige betekenis, zij het voordeel van de twijfel zouden moeten krijgen.
7.1.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: “Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat als belanghebbende bij een ruimtelijk besluit wordt aangemerkt, degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. [4]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers geen belanghebbenden zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Op de zitting is vastgesteld dat de kortste afstand tussen het waterbassin en de percelen van eigenaressen ongeveer 900 meter bedraagt. Daarnaast is niet in geschil dat vanwege tussenliggende begroeiing en reliëfvormen van het landschap vanaf het perceel van eigenaressen geen zicht bestaat op het waterbassin. Gelet op deze afstand en het ontbreken van zicht, wordt niet voldaan aan het afstands- en zichtscriterium. Ook is niet aannemelijk geworden dat de aanleg en tijdelijke instandhouding van het waterbassin leidt tot milieugevolgen voor eisers. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de vergunning toestemming geeft voor de aanleg en het gebruik van het waterbassin, maar niet voor de verontreiniging van het grondwater. Dat een dergelijke verontreiniging optreedt is overigens ook niet aannemelijk geworden. Uit het dossier volgt dat het waterbassin zich bevindt op de staalslakken waardoor gasvorming onder het bassin wordt voorkomen. Daarnaast heeft het college op de zitting nog toegelicht dat het waterbassin in een kwelgebied ligt, wat betekent dat sprake is van een opwaartse stroming. Het is daarom niet aannemelijk dat in geval van een onverhoopte lekkage vervuild water zich via het grondwater zal verspreiden richting de percelen van eisers. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen rechtstreekse feitelijke gevolgen ondervinden van de vergunning. Nu dergelijke gevolgen ontbreken, komt de rechtbank daarom niet toe aan beoordeling van de vraag of de gevolgen van enige betekenis zijn. De twijfeljurisprudentie waarnaar eisers in dit verband verwijzen is in dit geval dan ook niet van toepassing. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het college eisers terecht niet als belanghebbende bij het primaire besluit heeft aangemerkt. Dit betekent dat het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het eigendom ziet op de percelen met de kadastrale nummers O187, O340 en O516 in [woonplaats].
2.Op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3502.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.