ECLI:NL:RBGEL:2024:9447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/057260-24 en 96/178632-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en verwerping beroep op noodweerexces

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte 1], die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 februari 2024, tijdens een confrontatie met aangever [aangever], verdachte een mes heeft gebruikt en aangever in de hals heeft gesneden. De rechtbank oordeelde dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een vrijspraak. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de reactie van verdachte niet proportioneel was in verhouding tot de dreiging die van aangever uitging. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens werd verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] voor materiële schade en smartengeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de psychische problematiek van verdachte, die in verminderde mate verantwoordelijk werd geacht voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/057260-24 en 96/178632-21 (tul)
Datum uitspraak : 24 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. L.E. de Rode, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen de hals en/of de vinger, althans het lichaam van die [aangever] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats]
aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond en/of een blijvend litteken, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen de hals en/of de vinger, althans het lichaam van die [aangever] te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/tegen de hals en/of de vinger, althans
het lichaam van die [aangever] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 februari 2024 waren verdachte en aangever [aangever] beiden bij de woning van verdachte in [plaats] . Op enig moment heeft verdachte een mes uit de keukenlade gepakt en deze op de keel van aangever gezet. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd. Wel is aangevoerd dat de verklaring van [getuige] zoals afgelegd op 18 februari 2024 niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de politie fouten heeft gemaakt bij het afnemen van deze getuigenverklaring.
Beoordeling door de rechtbank
Toen verbalisanten op 17 februari 2024 bij de woning van het slachtoffer in [plaats] kwamen, zagen zij voor die woning een spoor van bloeddruppels liggen. Dit spoor ging richting die woning. Binnen zat het slachtoffer onderuitgezakt op de bank. Toen het ambulancepersoneel de handdoek weghaalde die rondom de nek van het slachtoffer werd gehouden, zagen de verbalisanten dat er op de keel van het slachtoffer een snijwond zat van ongeveer tien centimeter breed en ongeveer vier centimeter hoog. [3]
Aangever [aangever] heeft verklaard dat [naam] , de vriendin van [verdachte 1] (rechtbank: verdachte) hem binnen in de woning in de weg stond toen hij weg wilde gaan. Aangever kon er niet langs. Zij riep iets en aangever maakte een tuffende beweging in haar richting. Hij liep naar buiten. Hierop werd verdachte kennelijk boos en haalde een mes uit de keukenla waarmee hij naar aangever toekwam. Hij zette vervolgens het mes op de keel van aangever. Aangever zette voor de zekerheid zijn linker wijsvinger tussen/bij het mes. Daarna maakte verdachte met het mes een snijdende beweging over de keel van aangever, verdachte sneed aangever met het mes. Aangever raakte hierdoor gewond aan zijn keel en aan zijn vinger en ging richting zijn eigen woning. Het mes waar verdachte aangever mee had gesneden, was een lang en groot keukenmes. [4]
In de letselrapportage staat over het letsel van [aangever] vermeld dat hij aan de voorzijde van zijn hals middenvoor een lijnvormige huidverwonding met een lengte van ongeveer 9 cm heeft met een enigszins kronkelend verloop. Het betreft een snijwond. Verder is op de linker wijsvinger een verwonding met scherpe randen zichtbaar met een streepvormig verloop van de handpalmzijde naar handrugzijde. Het betreft een snijwond. [5]
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), de zoon van verdachte, heeft verklaard dat hij hoorde dat [aangever] (de rechtbank begrijpt: aangever) vervelend deed tegen [naam] . Korte tijd later zag [getuige] dat verdachte boos werd op [aangever] en dat verdachte een mes uit de keukenlade pakte. Verdachte werkte aangever de deur uit en [getuige] zag dat verdachte het mes bij aangever op de keel zette toen zij op het gras voor de deur stonden. [getuige] hoorde korte tijd later dat verdachte zei dat hij de keel van aangever had doorgesneden. Toen sirenes hoorbaar waren hoorde [getuige] verdachte zeggen: “nu ben ik de lul”. [6]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat deze niet op een betrouwbare wijze is afgenomen, nu de verbalisant aan [getuige] (die minderjarig is en een moment daarvoor getuige was geweest van een geweldsincident waarbij zijn eigen vader betrokken is geweest) meer tijd had moeten besteden. De rechtbank overweegt het volgende. [getuige] heeft deze verklaring kort na het incident afgelegd. Bovendien komt zijn verklaring op essentiële punten overeen met de aangifte. De verbalisant ten overstaan van wie [getuige] kort na het incident voornoemde verklaring heeft afgelegd, heeft in een proces-verbaal van bevindingen opgemerkt dat zij ten tijde van het verhoor niet de indruk had dat [getuige] dusdanig onder invloed was of te emotioneel, dat hij geen verklaring af zou kunnen leggen. Zij heeft verder alle rust en tijd genomen om zijn verhaal aan te horen, zo staat opgeschreven in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan wat de verbalisant hierin heeft opgeschreven. De verklaring van [getuige] van 18 februari 2024 kan worden gebruikt voor het bewijs, nu de rechtbank gelet op het voorgaande geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Dat [getuige] op 4 juli 2024 bij de rechter-commissaris een andere verklaring heeft afgelegd, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Verbalisanten hebben de veiliggestelde beelden van de RING-videodeurbel bekeken.
In “video_1” zag en hoorde verbalisant:
> een zware stem, lijkend op een mannenstem zeggen “weetje hoe die jou noemde?” en “hij tufte je in je gezicht”,
>een zware stem, lijkend op een mannenstem zeggen “wat denk je wel niet broer, handen af van mijn kankerdame”.
> een zware stem, lijkend op dezelfde mannenstem zeggen “zo bij zijn strot, wat, wat, wat wat, CHACK!” Ik zag dat de persoon in de paarse cirkel een wijzende beweging maakte met de rechterarm. De persoon maakte een beweging van links naar rechts voor de keel van de persoon in de blauwe cirkel.
> een zware stem, lijkend op een mannenstem zeggen “het is oorlog, het is oorlog, kankeroorlog” [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is die als mannenstem in het videobestand te horen is. Ook heeft hij verklaard dat hij de persoon is die de wijzende beweging maakte met zijn rechterarm. [8]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte aangever een mes op zijn keel heeft gezet en hem daarmee in zijn hals heeft gesneden. Daardoor heeft aangever een snijwond in zijn hals en in zijn vinger, nu aangever zijn vinger tussen zijn hals en het mes heeft gehouden. Dat aangever dit letsel aan zijn vinger al zou hebben gehad en dus niet een gevolg zou zijn van het snijden door verdachte, is de rechtbank niet gebleken. Nu de tenlastelegging ziet op een poging doodslag en het peesletsel in de vinger naar zijn aard geen aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt, zal dit gedeelte van de tenlastelegging niet bewezen worden verklaard.
Poging tot doodslag?
Voor het primair tenlastegelegde, de poging doodslag op aangever, is vereist dat verdachte opzet had om hem van het leven te beroven en dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling. Van een begin van uitvoering is sprake indien de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het doden van een ander.
Verdachte heeft met een keukenmes in de hals van aangever gesneden. Als gevolg daarvan had aangever een snijwond van 9 cm in zijn hals en ook een snijwond in zijn vinger, die aangever tussen het mes en zijn keel had geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vitale delen in die streek van het lichaam, zoals de halsslagader, zou raken en hij aangever hierdoor dodelijk zou verwonden. De rechtbank overweegt dat wanneer iemand met een keukenmes snijdt in de hals, waarin zich (zoals algemeen bekend mag worden verondersteld) vitale organen bevinden, die gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van die ander, dat het - behoudens contra-indicaties, die de rechtbank in deze zaak niet zijn gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 februari 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven, met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin
/tegende hals
en/of de vinger, althans het lichaamvan die [aangever] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit (al dan niet extensief) noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, reden waarom verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Aan dat verweer heeft de raadsman, kort samengevat, de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Aangever kwam onaangekondigd bij verdachte thuis. Verdachte constateerde binnen in de woning dat aangever een mes bij zich droeg. De sfeer sloeg daarna om en aangever liep naar de vriendin van verdachte en begon haar te bespugen, betasten, te mishandelen en te bedreigen met een groot gekarteld mes. Verdachte heeft hierop gereageerd door een mes uit de keukenlade te pakken en deze op de keel te zetten van aangever, waardoor aangever in zijn hals is geraakt. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte bij zijn verdediging weliswaar de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt vast dat de lezingen over hetgeen is voorgevallen op punten (fors) uiteenlopen.
Verdachte heeft op 21 februari 2024 bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard dat hij zag dat aangever, die richting de voordeur liep om weg te gaan, een holster ter hoogte van zijn heup had. In dat holster zat een rambo mes. Bij de deur gingen aangever en [naam] , de vriendin van verdachte, hoofd aan hoofd staan, waarna aangever [naam] bij haar borsten greep en verdachte een geluid van een kus, tuf of lik hoorde. Verdachte heeft aangever toen een duw gegeven, als gevolg waarvan aangever naar buiten vloog. Toen heeft verdachte een mes gepakt en is naar aangever toegerend en heeft het mes op zijn keel gezet.
Op 25 maart 2024 heeft verdachte bij de politie een tweede verklaring afgelegd. Hij heeft toen verklaard dat hij binnen bij aangever een bobbel bij de broekriem zag. Later in het verhoor heeft verdachte verklaard dat hij het mes binnen had gezien. Toen aangever op de stoel ging zitten, schoof zijn shirt namelijk wat omhoog en zag verdachte daar wat zwarts. Verdachte herkende het mes als een rambomes dat hij al eens eerder had gezien bij aangever. Buiten zag verdachte het handvat/holster van het mes. Ter terechtzitting van 11 december 2024 heeft verdachte verklaard dat hij, toen ze buiten stonden, een stuk van het blad van het mes had gezien.
( [naam] ) [naam] , de vriendin van verdachte, heeft ook verklaringen afgelegd over hetgeen is voorgevallen op 17 februari 2024. Zij heeft op 18 februari 2024 verklaard dat aangever een mes uit de binnenzak van zijn trainingsjas pakte. Het was een lang mes met kartels. Aangever stond dreigend voor haar met het mes en betaste haar. Op 13 maart 2024 heeft [naam] verklaard dat aangever het mes uit zijn broek trok. Hij dreigde met dat mes, terwijl verdachte ertussen stond. Op 4 juli 2024 heeft [naam] verklaard dat aangever haar bij haar borsten greep met één hand en daarna in haar gezicht spuugde. [naam] wilde uithalen, maar vervolgens haalde aangever uit en raakte [naam] op haar kin. Op dat moment sprong verdachte ertussen. Verdachte hield aangever tegen en aangever wilde erlangs naar [naam] . Aangever reikte in zijn broek en heeft om verdachte heen met het mes naar [naam] gezwaaid.
De verklaringen over wat er in de woning is gebeurd, lopen op punten uiteen. Wat de rechtbank op basis van de voornoemde verklaringen inclusief die van [getuige] (diezelfde avond afgelegd, zoals hiervoor weergegeven) wel aannemelijk geworden vindt, is dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gepleegd door aangever tegen [naam] , de vriendin van verdachte. Aangever heeft zich op een bedreigende en/of intimiderende manier tegen [naam] gedragen, bestaande uit onder meer het maken van bedreigende en/of ongepaste opmerkingen en het aannemen van een dreigende houding.
De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande dat verdachte wisselend heeft verklaard over de aanwezigheid van een mes bij aangever. Verder stelt de rechtbank vast dat ook [naam] daarover wisselend heeft verklaard. Bovendien stroken de verklaringen hierover van verdachte enerzijds en [naam] anderzijds niet met elkaar. Voor de lezing dat aangever een mes bij zich had die avond is bovendien geen objectieve ondersteuning voorhanden in het dossier. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk geworden dat aangever een mes bij zich had. De rechtbank gaat ervan uit dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet mede bestond uit het door aangever aanwezig hebben of tonen van een mes.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Er was dus sprake van een noodweer situatie.
Verdachte heeft aangever vervolgens ter verdediging van (het lijf van) zijn vriendin naar buiten geduwd. Vervolgens heeft verdachte er voor gekozen een keukenmes uit de keuken te pakken, naar aangever toe te gaan, hem dit mes op de keel te zetten en hem vervolgens met dit mes in zijn hals te snijden. Die reactie is dusdanig uit verhouding met het aangerande rechtsbelang dat geen sprake is van een verdedigingsmiddel en -wijze die geboden was.
De vraag is vervolgens of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Een geslaagd beroep op noodweerexces kan worden gedaan als de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden (zoals hier het geval is), maar deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Verdachte heeft aangegeven angst te hebben gevoeld op het moment dat sprake was van de ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door aangever van [naam] . Hij wilde haar beschermen en heeft daarom gehandeld zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat aan het aan noodweerexces verbonden gevolgvereiste niet is voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie terug te voeren is op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Bij de beoordeling of sprake was van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, is in de eerste plaats van belang dat verdachte heeft verklaard dat er ten aanzien van aangever en hem sprake is geweest van een langlopend conflict. Verder is de beschrijving van de camerabeelden van na het incident van belang, waarop te horen is dat verdachte tegen [naam] zegt: “weetje hoe die jou noemde?” en “hij tufte je in je gezicht”. Ook wordt beschreven dat een mannenstem (waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dit is) zegt: “wat denk je wel niet broer, handen af van mijn kankerdame” en “zo bij zijn strot, wat, wat, wat wat, CHACK!” waarbij verdachte een wijzende beweging van links naar rechts voor de keel van een andere persoon maakt en ten slotte “het is oorlog, het is oorlog, kankeroorlog”.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat, voor zover sprake is geweest van een hevige gemoedstoestand, deze in essentie is terug te voeren op kwaadheid richting het slachtoffer. Daarbij is verder van belang dat de rechtbank, als hiervoor overwogen, niet aannemelijk geworden vindt dat aangever een mes bij zich had, laat staan dat hij hiermee heeft gedreigd. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Aan het gevolgvereiste is niet voldaan.
Het beroep op noodweerexces kan gelet op het voorgaande niet slagen en zal worden verworpen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd te bepalen op 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Tot slot is de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd en is verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op het feit dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis klinisch is opgenomen in de [verblijfplaats] en het van belang is dat deze klinische opname niet wordt doorbroken door een (eventueel) op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel is verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer in zijn hals te snijden. Door aldus te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dat dit niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte is te danken. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lang de gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat is in deze zaak ook het geval. Uit het dossier, waaronder de stukken ter onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij, komt naar voren dat het handelen van de verdachte een forse lichamelijke en psychische impact op het slachtoffer heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit de Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 30 oktober 2024.Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Daaruit volgt ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte ook kennisgenomen van de volgende rapporten die zijn uitgebracht over verdachte:
  • NIFP Pro Justitia rapport door J. Jonker, psycholoog, onder supervisie van R.W. Blaauw, psycholoog, van 26 juni 2024;
  • Reclasseringsrapport van 10 december 2024.
Jonker en Blaauw hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is vaneen andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Daarnaast is bij verdachte sprake van een matige alcoholafhankelijkheid en een lichte cocaïneafhankelijkheid. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Gelet daarop wordt geadviseerd het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies van de deskundigen over en komt gelet daarop tot het oordeel dat verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend.
Geadviseerd wordt om betrokkene te plaatsen in een klinische instelling voor forensische verslavingszorg, waar de destructieve patronen voortkomend uit de persoonlijkheidsproblematiek in samenhang met de verslavingsproblematiek kunnen worden behandeld. Het vergroten van de impulscontrole en emotieregulatie naast het leren omgaan bij stressvolle gebeurtenissen is van belang. Daarnaast is het van belang dat verdachte behandeld wordt om zo minder (zelf)destructieve gedragingen te tonen en meer adequaat met emoties om te gaan.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat als direct delictgerelateerde factoren hebben te gelden verdachtes sociaal netwerk, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Als mogelijk beschermende factoren kunnen worden gezien zijn huisvesting, de relatie met zijn vriendin en zonen en zijn houding jegens hulpverlening. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om zijn leven op een positieve manier te veranderen. Deze verandering in zijn houding is wel nog pril. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en een middelenverbod. Verdachte is per 2 oktober 2024 geschorst uit de voorlopige hechtenis onder voorwaarden, waaronder opname in een forensisch psychiatrische kliniek. Per 20 november 2024 is verdachte in dat kader opgenomen in de [verblijfplaats] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alhoewel de rechtbank het belang van behandeling van verdachte onderkent, is de rechtbank gelet op de aard en ernst van het feit van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf die neerkomt op een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank zal met het oog op het belang van verdachte wel het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, opleggen. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaar. Verder zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.
De rechtbank zal tot slot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. De aard van het bewezenverklaarde en hetgeen uit de rapportages blijkt over het recidiverisico geven de rechtbank daartoe aanleiding. Op grond hiervan moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldaan.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangever] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 4.407,00 aan materiële schade en € 25.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade (exclusief de post toekomstige schade à € 2.500,00) kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van het smartengeld kan worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00. Verzocht is om wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige deel aan materiële schade en smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op het bepleitte ontslag van alle rechtsvervolging De verdediging voegt daar aan toe dat de schade die de benadeelde heeft geleden het onmiddellijke gevolg is geweest van zijn eigen wederrechtelijke aanranding van [naam] .
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voordat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van de vordering, overweegt zij dat voor zover de raadsman met “de schade die de benadeelde heeft geleden is het onmiddellijke gevolg geweest van zijn eigen wederrechtelijke aanranding van [naam] ” een beroep op eigen schuld heeft bedoeld te doen, dat beroep wordt afgewezen gelet op het ontbreken van enige concrete onderbouwing.
De rechtbank overweegt dat de navolgende schadeposten voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist: de reiskosten en de medische kosten (met uitzondering van de reiskosten en medische kosten die zijn gevorderd ter zake toekomstige behandelingen), overige medische kosten, opvragen medische informatie en daggeldvergoeding (tot een hoogte van € 1.503,40).
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering kan worden toegewezen tot het voornoemde bedrag van € 1.503,40, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De wettelijke rente zal ingevolge artikel 6:83, aanhef en onder b, BW steeds worden toegekend vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden. Bij gebreke van een onderbouwde stelling over de onderscheiden momenten waarop de verschillende schadeposten opeisbaar zijn geworden en aanspraak wordt gemaakt op wettelijke rente, is wettelijke rente verschuldigd over de verschillende materiële schadeposten met ingang van 24 december 2024 (vonnisdatum).
De benadeelde partij zal in hete gedeelte van de vordering dat ziet op toekomstige materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu in dit geval voor de begroting van nog niet ingetreden schade door de rechtbank geen aanleiding wordt gezien.
Smartengeld
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, waardoor hij op grond van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat de benadeelde partij tevens op andere wijze in zijn persoon is aangetast, is namens hem onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de standaardjurisprudentie en -literatuur is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook de stelling dat de benadeelde partij psychische (PTSS gerelateerde) klachten ervaart, waaronder angstgevoelens,
slaap- en concentratieproblemen waarvoor hij in behandeling zal gaan bij een psycholoog of andere hulpverlener, is in dit verband onvoldoende. Dat sprake is van een (in de jurisprudentie van de Hoge Raad aanvaarde) situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon (op andere wijze) kan worden aangenomen, is - kortom - niet komen vast te staan.
Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde lichamelijk letsel in de vorm van letsel aan vinger en hals opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Bij de vaststelling van de omvang van het smartengeld houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal het smartengeld naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024, zijnde de datum van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 96/178632-21)

De politierechter heeft verdachte op 11 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de rechtbank mede gelet op de aard van het feit waarvoor de ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd van oordeel is dat deze dusdanig afwijkt van het onderhavige feit dat verlenging van de proeftijd niet opportuun is.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich binnen vijf dagen na het vonnis bij Inforsa reclassering te Amersfoort meldt. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Zo lang verdachte in de kliniek zit en zich niet fysiek kan melden volstaat een telefonische meldplicht;
  • zich laat opnemen in FPK Assen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich na de klinische opname laat behandelen door een forensische ambulante
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de
voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect- contact heeft of zoekt met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1986, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich niet bevindt in de omgeving van de [adres 2] in [postcode 2] [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding, met een vaste structuur;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] van € 1.503,40 aan materiële schade en € 12.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente (vanaf 24 december 2024 voor wat betreft de materiële schade van € 1.503,40 en vanaf 17 februari 2024 voor wat betreft de immateriële schade), in beide gevallen tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangever] , een bedrag te betalen van € 1.503,40 aan materiële schade en € 12.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor weergegeven data tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit totaalbedrag niet wordt betaald, kunnen 105 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 11 november 2021 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden (parketnummer 96/178632-21).
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. M.M. Klaasen en mr. J.M. Moorman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2024.
Mr. S. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024076684, gesloten op 4 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p. 66-67; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024.
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 21-22.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 112; proces-verbaal van aangifte [aangever] , p. 66-67.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een letselrapportage forensische geneeskunde d.d. 22 februari 2024, p. 73-76
6.Proces-verbaal van getuige [getuige] , p. 84-85.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024.