ECLI:NL:RBGEL:2024:9446

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/216900-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 4 juli 2024 in [plaats] de aangever, [slachtoffer], meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had om de aangever van het leven te beroven, wat blijkt uit de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte buitenproportioneel was en dat er geen sprake was van een rechtvaardigende noodweersituatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, met inachtneming van eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/216900-24
Datum uitspraak : 24 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. R. Zwiers, advocaat in Malden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken in zijn buik en/of ribbenkast, althans zijn bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde darm en/of een ontsierend litteken op zijn buik en/of borst, althans bovenlichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in zijn buik en/of ribbenkast, althans zijn bovenlichaam;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken in zijn buik en/of ribbenkast, althans zijn bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 juli 2024 was verdachte op de oprit van zijn woning bezig met het sleutelen aan een op die oprit geparkeerde auto. [2] Aangever [slachtoffer] was op hetzelfde moment bezig in zijn voortuin. Hij woont een paar huizen verderop in dezelfde straat als verdachte. Aangever ging zand lozen en liep in totaal drie keer langs het huis van verdachte. De eerste twee keer en de derde keer op de heenweg is aangever gewoon doorgelopen. De derde keer op de terugweg riep aangever tegen verdachte “Wordt het niet eens tijd dat je oprot!” Toen aangever zag dat verdachte een klapmes uit zijn broekzak haalde, is aangever op verdachte af gaan lopen. Hierna ging het heel snel. [3]
Bij onderzoek in het ziekenhuis bleek bij aangever sprake van een wond linksboven in de buik (met een lengte van circa 6 centimeter, onder de tepel, net onder de onderste rib ter hoogte van de 10e borstwervel) en een horizontaal lopende wond van 6 centimeter, 5 centimeter onder de navel, met een zichtbaar darmpakket. Met betrekking tot het letsel onder de navel bleek een spoedoperatie noodzakelijk in verband met bloedingen in de buikwand rechts en een perforatie van een deel van de dunne darm. Het letsel onder de navel was zonder meer levensbedreigend waarvoor een spoedoperatie noodzakelijk was. Zonder deze medische interventie was overlijden een meer dan reëel risico geweest. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. In het kader van het noodweer(exces) verweer, dat zal worden besproken onder de punten 5 en 6 hieronder, is evenwel aangevoerd dat sprake is geweest van een situatie waarin aangever zelf in het mes is gelopen. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever (bewust) heeft gestoken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of de verwondingen van aangever zijn veroorzaakt doordat verdachte hem opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes in zijn buik en/of ribbenkast heeft gestoken, zoals primair aan verdachte is tenlastegelegd.
Verbalisant heeft de camerabeelden die zicht hebben op de oprit van de woning van verdachte en een deel van de openbare weg bekeken en beschreven. Verbalisant heeft het volgende waargenomen: Aangever liep in de richting van verdachte. Verdachte had op dat moment in zijn rechterhand een mes vast. Verdachte en aangever liepen beiden naar elkaar toe. Aangever begon te rennen in de richting van verdachte en sprong daarbij over de heg. Verdachte hield zijn rechterhand, waarin hij het mes vast had, recht voor zich uit. Aangever rende op verdachte af en verdachte haalde zijn rechterhand naar achteren in de richting van zijn heup. Aangever sprong in de richting van verdachte en verdachte tilde hierbij zijn linkerhand op en hield deze voor zich. De rechterhand van aangever was ter hoogte van het hoofd van verdachte. Aangever boog vervolgens met zijn bovenlichaam naar beneden en zakte vervolgens wat ineen. Verdachte bewoog naar voren toe. Verdachte draaide weg van aangever en aangever stond nog voorover gebogen. Verdachte had het mes nog steeds vast in zijn rechterhand. [5]
Verdachte heeft direct na het incident een 112-melding gedaan. Die melding is door verbalisant uitgewerkt. Verbalisant hoort het volgende:
“Ik ben zojuist aangevallen en ik heb me verweerd en de aanvaller gestoken door mij(…). Ik heb hem gestoken met een mes (…). Ik ben met mijn auto bezig en ik had een mes ter verdediging en ik heb hem geprikt in zijn buik.” [6]
Aangever heeft verklaard dat hij twee keer door verdachte in zijn lichaam is gestoken. Verdachte stak één keer in zijn ribbenkast en één keer in zijn onderbuik. [7]
Verbalisant hoorde verdachte ten tijde van zijn aanhouding zeggen: “ik heb hem twee keer geprikt”. [8]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte aangever met een mes twee keer in zijn buikstreek heeft gestoken; één keer onder de navel en één keer linksboven in de buik.
Poging tot doodslag?
Voor het primair tenlastegelegde, de poging doodslag op aangever, is vereist dat verdachte opzet had om hem van het leven te beroven en dat dit opzet zich heeft geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling. Van een begin van uitvoering is sprake indien de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, te weten het doden van een ander.
Verdachte heeft tweemaal met een mes in de buikstreek van aangever gestoken. Als gevolg daarvan had aangever een steekwond van 6 centimeter onder navel en een wond met een lengte van circa 6 centimeter linksboven in de buik. Wanneer er in de buik gestoken wordt, kan de buikholte bereikt worden, waarin zich (zoals algemeen bekend mag worden verondersteld) vitale organen bevinden, zoals bijvoorbeeld de lever, milt, nieren, maag, darmen en de buikaorta.. De rechtbank overweegt dat wanneer iemand tweemaal met een mes in de buikstreeksteekt, die gedraging gelet op het voorgaande naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meer vitale organen zouden worden geraakt en dat aangever als gevolg van de dan ontstane verwonding(en) zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte door zo te handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,met een mes
, althans een scherp voorwerp,heeft gestoken in zijn buik en/of ribbenkast
, althans zijn bovenlichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. Aangever kwam op verdachte af gerend en viel verdachte in zijn voortuin aan. Hij sloeg verdachte op de linkerkant van het hoofd. Bijna tegelijkertijd knalde hij met een vaart tegen verdachte aan, waardoor het bovenlichaam van verdachte achterover ging. Verdachte stak zijn linkerhand nog uit om aangever op te vangen en zijn rechterhand naar achteren zodat aangever niet in het mes zou komen. Omdat aangever zo hard rende en tegen verdachte aanbotste, liep aangever zelf in het mes van verdachte.
Voor noodweer in de zin van artikel 41 Sr dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf, eerbaarheid of goed van verdachte of een ander waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Bij de beantwoording van de vraag of van noodweer sprake is, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf, eerbaarheid of goed (een noodweersituatie).
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte was op zijn erf toen aangever langsliep. Er werd over- en weer wat geroepen. De politie beschrijft dat op de camerabeelden te zien is dat aangever op enig moment (nadat hij rechts uit beeld was gelopen) terug in beeld kwam en in de richting van verdachte liep. Verdachte heeft op dat moment in zijn rechterhand een mes vast. Op enig moment begint aangever te rennen richting verdachte, waarbij aangever over de heg heen springt. De rechtbank is van oordeel dat vanaf het moment dat aangever op verdachte af komt rennen, sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat verdachte zou worden aangevallen. Er was dan ook sprake van een (dreigende) noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdediging noodzakelijk en geboden was. Op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte aangever vervolgens tweemaal heeft gestoken met het mes in zijn buikstreek.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Immers, aangever was, in tegenstelling tot verdachte, op dat moment ongewapend. De rechtbank ziet dat de bedreiging die de aanval van aangever vormde substantieel is geweest, maar die was niet van dien aard dat dit het steken met een mes in de buikstreek rechtvaardigde. De reactie van verdachte is derhalve buitenproportioneel geweest.
Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt hem geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41 lid 2 Sr. De raadsman heeft gesteld dat voor zover verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Hiervoor is vastgesteld dat verdachte zich op het moment van steken geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever en dat verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of aannemelijk is geworden dat verdachte als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging in zijn verdediging verder is gegaan dan geboden was.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte en aangever een al langer lopend conflict hadden. Verdachte heeft verklaard mede gelet hierop de nodige angst voor aangever te hebben, wat er toe leidt dat hij aangever zo veel mogelijk uit de weg gaat en zijn woning in gaat op het moment dat aangever langs zijn woning loopt.. De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden dat, voor zover er bij verdachte die dag sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging, deze het gevolg is geweest van de (dreiging van de) wederrechtelijke aanranding (het moment dat aangever op verdachte af komt rennen). De rechtbank leidt uit hetgeen hiervoor is overwogen af dat, in het geval sprake was van een hevige gemoedsbeweging, deze in essentie is terug te voeren op het reeds langer bestaande conflict met aangever en dus niet (louter) op de dreiging van de wederrechtelijke aanranding. Aan het gevolgvereiste is daarom niet voldaan.
Het beroep op noodweerexces kan gelet op het voorgaande niet slagen en zal worden verworpen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden: meldplicht, reclasseringstoezicht en een contactverbod met aangever. Daarbij is gevorderd die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd te bepalen op 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot doodslag.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer tweemaal in zijn buikstreek te steken. Door aldus te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit alles heeft zich afgespeeld binnen de context van een langer lopend conflict tussen de twee zwagers, die tevens bij elkaar in de straat wonen. Op de bewuste dag is het conflict tot een geweldsuitbarsting gekomen. Na wat geroep over- en weer heeft verdachte een mes gepakt en heeft hij dat aan aangever getoond. Hierop is aangever op verdachte afgestormd, die op dat moment op zijn eigen erf stond. Verdachte heeft vervolgens tweemaal gestoken. Uit de medische stukken volgt dat aangever potentieel dodelijk is geraakt. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte te danken is.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte ook kennisgenomen van de volgende rapporten die zijn uitgebracht over verdachte:
  • NIFP Pro Justitia rapport door M.C.G. Smeets, psycholoog, van 14 oktober 2024;
  • Reclasseringsrapport van 4 december 2024.
Smeets heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte lijdend aan deze stoornis. De stoornis beïnvloedde zijn keuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde echter niet. Er wordt geen verband gezien tussen de diagnose en het tenlastegelegde. Vanwege het lage risico op recidive in gewelddadig gedrag is geen interventieadvies gegeven.
Uit het reclasseringsrapport komt het volgende naar voren. Er worden problemen gezien op het gebied van huisvesting, werk en inkomen. De reclassering ziet echter geen noodzaak om interventies vanuit de reclassering in te zetten daar deze factoren niet (direct) delictgerelateerd
zijn en verdachte mee wenst te werken in een vrijwillig kader. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tegelijkertijd heeft de rechtbank oog voor de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt uitdrukkelijk de rol van aangever in deze geweldsuitbarsting mee in de strafmaat, waarbij verdachte, op zijn eigen erf, is aangevallen door aangever. Hoewel deze context het bewezenverklaarde feit geenszins rechtvaardigt, zal deze omstandigheid wel worden meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.
De officier van justitie heeft verzocht reclasseringstoezicht en een contactverbod als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De rechtbank heeft de overtuiging bekomen dat verdachte op geen enkele manier contact wenst met [slachtoffer] . Een contactverbod acht de rechtbank dan ook niet noodzakelijk. Ten aanzien van het reclasseringstoezicht geldt dat dit door de reclassering niet is geadviseerd en dat de rechtbank daar ook geen verdere aanknopingspunten voor ziet. De rechtbank zal gelet daarop niet overgaan tot oplegging van deze voorwaarden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de poging tot doodslag een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij stelt schade te hebben geleden tot een bedrag van € 19.414,46 (waarvan € 11.414,46 materiële schade en € 8.000,00 immateriële schade). Ter zake de materiële schade van € 11.414,46 verzoekt de benadeelde partij hem in een gedeelte van € 5.808,68 niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit gedeelte van de vordering is opgenomen met het oog op artikel 421 Sv.
De benadeelde partij vordert toewijzing van een bedrag van € 5.605,88 aan materiële schade en € 8.000,00 aan smartengeld, beide schadeposten vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade en de materiële schadeposten kan worden toegewezen, met uitzondering van de kosten van de na het incident aangeschafte beveiligingscamera en de schadeposten die zijn opgenomen met het oog op artikel 421 Sv. De officier van justitie heeft verder gesteld dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarbij gaat de officier van justitie uit van een vermindering van de vergoedingsplicht met een derde deel.
De officier van justitie heeft gevorderd over te gaan tot oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor het resterende deel niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aangever eigen schuld heeft aan de schade en zijn vordering daarom dient te worden gematigd. De kosten in verband met de beveiligingscamera staan in een onvoldoende rechtstreeks verband met het tenlastegelegde en moeten daarom worden afgewezen. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de medische kosten die verband houden met de wond van aangever onder de navel niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat aangever daar, volgens de verdediging, zelf in is gelopen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schadeposten kledingkosten, (alle) medische kosten, ziekenhuisddaggeldvergoeding, reis- en parkeerkosten, huishoudelijke hulp en mantelzorg (ten bedrage van € 5.095,04) voldoende zijn onderbouwd en niet dan wel onvoldoende zijn betwist.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de aanschaf van de beveiligingscamera overweegt de rechtbank dat niet voldoende onderbouwd is gesteld dat die kosten in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde. Evenmin kunnen de posten tot een bedrag van € 5.808,68 die zijn opgenomen met het oog op art. 421 Sv worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij op deze punten dan ook niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Smartengeld
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, waardoor hij op grond van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat de benadeelde partij tevens op andere wijze in zijn persoon is aangetast, is namens hem onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de standaardjurisprudentie en de stelling dat in dit geval gelet op de aard en de ernst van de normschending de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zijn daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Bij de vaststelling van de omvang van het smartengeld houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal het smartengeld naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00.
Eigen schuld
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, moet eerst worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij als eerste iets heeft geroepen naar verdachte, dat de benadeelde op verdachte is afgestormd en hem - minst genomen - heeft geprobeerd aan te vallen. Daarmee heeft de benadeelde partij een escalatie van het conflict geïnitieerd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze omstandigheden worden toegerekend aan de benadeelde partij en hebben deze bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een verdeling in evenredigheid met de mate waarin de aan zowel verdachte als benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, in dit geval leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht met een derde deel, . De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie.
Dat leidt tot de volgende slotsom. De vordering kan voor een bedrag van (€ 5.095,04 + € 8.000,00 x 2/3 =) € 8.730,03 worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag, en wel als volgt:
  • met ingang van 4 juli 2024 (pleegdatum) over de kledingkosten (€ 66,67) en het smartengeld (€ 5.333,33);
  • bij gebreke van een onderbouwde stelling over de onderscheiden momenten waarop de verschillende schadeposten opeisbaar zijn geworden en aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente: met ingang van 24 december 2024 (vonnisdatum) over de overige materiële schadeposten (€ 3.330,03).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.396,70‬ aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2024 over een bedrag van €66,67 en vanaf 24 december 2024 over een bedrag van €3.330,03, in beide gevallen tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.333,33 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.396,70 aan materiële schade en van € 5.333,33 aan smartengeld. Het smartengeld en een bedrag van €66,67 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2024 en een bedrag van € 3.330,03 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2024, in alle gevallen tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit totaalbedrag niet wordt betaald, kunnen 78 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. J.M. Moorman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2024.
Mr. S. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 600-2024309025, gesloten op 14 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2024,
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 18.
4.Aanvullend ingekomen schriftelijk bescheid, inhoudende een Forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige d.d. 25 november 2024, p. 1-3.
5.Proces-verbaal van bevindingen (beschrijving camerabeelden), p. 54-74.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13-14.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 18.
8.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] , p. 82.