ECLI:NL:RBGEL:2024:9440

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/335471-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie minderjarige verdachten wegens woningoverval met geweld

Op 9 december 2024 heeft de meervoudige jeugd strafkamer van de Rechtbank Gelderland drie minderjarige verdachten veroordeeld voor het medeplegen van een woningoverval. De verdachten drongen op 10 juni 2023 een woonwagen binnen terwijl de aangever en zijn partner aanwezig waren. Gewapend met een machete en gekleed in het zwart, bedreigden zij de slachtoffers en namen twee tassen mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig maakten aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachten en hun persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en een verstoorde ontwikkeling. De officier van justitie had een jeugddetentie van 180 dagen geëist, maar de rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 210 dagen op, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor immateriële schade als gevolg van de overval. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachten, gezien hun achtergrond en de ernst van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/335471-23
Datum uitspraak : 9 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] in [plaats 1] .
raadsman: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aantal tassen met kleding, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en/of zijn mededer(s) zwaaiende en/of dreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren”.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 21-22;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een aantal tassen met kleding,
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en/of zijn med
edader
(s) zwaaiende en/ofdreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren.”
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De motivering van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geformuleerd in het rapport van 15 november 2024. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat op de dag van de uitspraak de voorlopige hechtenis
moet worden opgeheven en dat slechts een voorwaardelijk strafdeel nog moet overblijven, ter
ondersteuning van de bijzondere voorwaarden waaraan verdachte moet meewerken. Er wordt veel inzet van verdachte en zijn familie verwacht ten aanzien van de bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel zal ervoor zorgen dat verdachte zich zal inzetten om de behandeling tot een succes te maken. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij een first offender is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een woningoverval. Terwijl aangever en zijn partner in de woonwagen aanwezig waren, zijn de verdachten door een openstaand raam naar binnengegaan, waarbij zij in het zwart gekleed, met gezichtsbedekking en onder bedreiging van een machete twee tassen hebben meegenomen. Zij hebben zich hierbij enkel laten leiden door eigen financieel gewin, aangezien zij dachten dat in de tassen vapes zouden zitten, die zij goed konden doorverkopen om op die manier snel geld te kunnen verdienen. Dat zij hierbij op geen enkel moment hebben stilgestaan bij de gevolgen die deze woningoverval op de slachtoffers kon hebben, acht de rechtbank zeer zorgelijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 4 november 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog van het NIFP. Uit de Pro Justitia rapportage van 27 mei 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van een disruptieve impulsbeheersingsstoornis, ADHD, een psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis en hoogbegaafdheid. De hoogbegaafdheid in combinatie met zijn verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van het delict. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Er zijn verschillende risicofactoren geconstateerd die vooral samenhangen met emotionele en pedagogische verwaarlozing en hechtingsproblemen vanuit het opgroeien van verdachte. Daarnaast wordt het middelengebruik gezien als een risicofactor. De onderzoeker adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt alsmede vanuit het perspectief op een zo gunstig mogelijke persoonlijkheidsontwikkeling behandeling geïndiceerd.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Verdachte is een intelligente jongen, waarbij sprake is van een zeer belaste voorgeschiedenis. Het ontbrak verdachte aan bestaanszekerheid, basisveiligheid en hechting, waardoor zijn geweten onvoldoende is ontwikkeld. De behandeling dient vooral pedagogisch en preventief ingestoken te worden om verdachte zo goed mogelijk te ondersteunen bij zijn persoonlijke problematiek. Om hieraan te werken adviseert de Raad voor de Kinderbescherming om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Voor het ernstige feit dat verdachte heeft gepleegd wordt in soortgelijke gevallen onvoorwaardelijke straffen in de vorm van jeugddetentie opgelegd. De rechtbank zal, gelet op de voornoemde adviezen, hiertoe niet overgaan. De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte vanuit detentie aan de slag kan met de door de Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom, conform het advies van de Jeugdreclassering, de voorlopige hechtenis laten voortduren tot 23 december 2024 zodat verdachte meteen na de feestdagen kan starten met de behandeling bij de Waag. Om ervoor te zorgen dat verdachte zich aan de voorwaarden houdt en om herhaling in de toekomst te voorkomen, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte hierbij een flinke stok achter de deur heeft in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie. Omdat de rechtbank inschat dat de behandeling en het toezicht vanuit de Jeugdreclassering veel van verdachte zal vragen, acht de rechtbank het niet opportuun om naast de jeugddetentie ook een werkstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tijdens de schorsing van de preventieve hechtenis heeft verdachte tot twee keer toe zijn voorwaarden overtreden, waarbij verdachte ook zichzelf in gevaar heeft gebracht. De rechtbank vindt het daarom van groot belang dat de jeugdreclassering de begeleiding van verdachte kan blijven voortzetten, ook als verdachte in hoger beroep zou gaan tegen dit vonnis.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen vanaf de dag dat de op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk dat de benadeelde partij onder andere last heeft van traumaklachten, angstgevoelens, verminderde levensvreugde en suïcidale klachten. EMDR-therapie moet daarbij hulp bieden. Deze klachten zijn het rechtstreekse gevolg van het handelen van verdachte. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels dient te worden toegewezen. Zowel de heer [slachtoffer 1] , als mevrouw [slachtoffer 2] hebben ieder voor zich € 2.000,- aan immateriële schade gevorderd, dit terwijl de heer [slachtoffer 1] de enige is geweest die de confrontatie met de verdachten heeft gehad. De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat een gezamenlijk bedrag van € 2.000,- meer in de rede ligt, dan ieder € 2.000,-, dit ook gelet op hetgeen is toegekend in vergelijkbare zaken.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is na verweer voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk welke gevolgen het feit voor de benadeelde partij heeft gehad, namelijk dat zij last heeft van hoofdpijnen, angst klachten en slaapproblemen. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels dient te worden toegewezen. Zowel de heer [slachtoffer 1] , als mevrouw [slachtoffer 2] hebben ieder voor zich € 2.000,- aan immateriële schade gevorderd, dit terwijl de heer [slachtoffer 1] de enige is geweest die de confrontatie met de verdachten heeft gehad. De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat een gezamenlijk bedrag van € 2.000,- meer in de rede ligt, dan ieder € 2.000,-, dit ook gelet op hetgeen is toegekend in vergelijkbare zaken.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, kort gezegd de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Nu benadeelde zelf niet rechtstreeks is geconfronteerd met de verdachten wijst de rechtbank de vordering toe tot een bedrag van € 1.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 210 (tweehonderdtien) dagen;

bepaaltdat van die
jeugddetentie 140 (honderdveertig) dagenniet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

steltdaarbij een
proeftijd vast van 2 twee jarenonder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
steltals bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • individuele behandeling en systeemgerichte behandeling vanuit De Waag of gelijksoortige instelling volgt;
  • meewerkt aan begeleiding vanuit AM supportteam, als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • meewerkt aan begeleiding door praktijk (Extratalent) voor hoogbegaafde jongeren, als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zich houdt aan het lesrooster van het Beekdal Lyceum.
 geeft de gecertificeerde instelling jeugdbescherming & jeugdreclassering Gelderland, te Arnhem de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling jeugdbescherming & jeugdreclassering Gelderland, te Arnhem, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen.
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht) dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 2.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter tevens kinderrechter), mr. R.M.H. Pennings en mr. J.L. Wesstra, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken op een openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2024.
mr. M. Rietveld en mr. J.L. Wesstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON4R023058, gesloten op 26 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.