ECLI:NL:RBGEL:2024:9435

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/332599-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie minderjarige verdachten voor woningoverval met geweld

Op 9 december 2024 heeft de meervoudige jeugd strafkamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen drie minderjarige verdachten, die zijn veroordeeld voor het medeplegen van een woningoverval. De overval vond plaats op 10 juni 2023, toen de verdachten, gekleed in het zwart en met gezichtsbedekking, de woning van de aangever binnendrongen via een openstaand raam. Onder bedreiging van een machete hebben zij twee tassen met kleding weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen. De officier van justitie had een jeugddetentie van 180 dagen geëist, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke werkstraf, rekening houdend met de positieve rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank hield echter rekening met de ernst van het delict en legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 173 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hadden geleden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], konden worden toegewezen, met respectievelijk € 2.000,- en € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank besloot ook om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/332599-23
Datum uitspraak : 9 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aantal tassen met kleding, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en/of zijn mededer(s) zwaaiende en/of dreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren”.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. In het bijzonder heeft de officier van justitie zich ten aanzien van de bedreiging met geweld op het standpunt gesteld dat ook dit kan worden bewezen, aangezien het om een bijzonder groot mes gaat, waarbij het niet voorstelbaar is dat de medeverdachten dit voor verdachte verborgen hebben kunnen houden bij het omkleden, waar verdachte bij was. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat verdachte wist van het mes. De verklaring van verdachte dat hij niet wist van de aanwezigheid van het mes acht de officier van justitie dan ook ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft enkel ten aanzien van het gebruik van het mes verweer gevoerd. De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet wist van de aanwezigheid van het mes. Verdachte had niet kunnen bedenken dat er geweld gebruikt zou worden bij de overval, waardoor de raadsman verzoekt om verdachte ten aanzien van de bedreiging met geweld partieel vrij te spreken.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] (verder: aangever) heeft verklaard dat hij omstreeks 22:45 uur op de bank in zijn woning zat. De schuifdeur aan de zijkant van de woning stond open. Ineens stonden er drie mannen in zijn woning, die via de schuifdeur waren binnengekomen. Ze droegen alle drie zwarte bivakmutsen, waren van onder tot boven in het zwart gekleed en hadden zwarte handschoenen aan. Twee van de drie jongens hadden een groot mes in hun hand. Ze hielden dat mes dreigend voor zich uit en maakten er kleine zwaaiende bewegingen mee. De langste man zei: “achteruit, achteruit”, waarbij hij ondertussen het mes in zijn hand had. Voor aangever het wist waren de mannen gevlucht. Toen de mannen wegrenden zag aangever dat ze bigshoppers hadden meegepakt. [2]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij het kapmes, wat gebruikt is bij de overval, samen met [verdachte] had gevonden. Ze dachten dat het wel van pas zou komen bij de overval. [verdachte] en [medeverdachte] zeiden tegen elkaar dat het handig was om het mes mee te nemen. [medeverdachte] heeft het mes samen met medeverdachte [medeverdachte] van thuis opgehaald. [3]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij samen met de twee medeverdachten de overval heeft gepleegd. Ten aanzien van het mes heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hierover voorafgaand aan de overval over is gesproken op de app, maar verdachte wist niet dat iemand het mes ook echt had meegenomen. [4]
Conclusie
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de twee medeverdachten de overval op de woning van aangever heeft gepleegd.
Voorts acht de rechtbank het verhaal van verdachte dat hij van te voren niet geweten heeft van het mes onaannemelijk. Blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , zou er tussen verdachte en [medeverdachte] gesproken zijn over dat het handig was om het mes mee te nemen. [medeverdachte] is samen met medeverdachte [medeverdachte] het kapmes nog gaan ophalen. Vervolgens zijn de drie verdachten samen op de fiets naar de plek gereden waar zij hun fietsen hebben achtergelaten en zijn zij vervolgens lopend naar de woning van de aangevers gegaan. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte geweten heeft van de aanwezigheid van het kapmes en heeft daarmee ook het risico aanvaard dat met het kapmes gedreigd zou gaan worden. Verdachte had immers voorafgaand aan de overval met medeverdachte [medeverdachte] besproken dat het mes wel van pas zou komen bij de overval en dat het handig was om het mes mee te nemen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een aantal tassen met kleding
, in elk geval enig goed,
dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en
/ofzijn med
edade
r(s) zwaaiende en/ofdreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet daarvan worden afgetrokken. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft de officier van justitie geëist dat verdachte daarnaast wordt veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 100 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin een zeer positief beeld wordt geschetst. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte een first offender is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder algemene voorwaarden moet worden gevolgd. De raadsman verzoekt de rechtbank expliciet geen jeugddetentie op te leggen. Indien de rechtbank besluit hiertoe wel over te gaan, dan verzoekt de raadsman om de proeftijd van het voorwaardelijke deel te beperken tot één jaar.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een woningoverval. Terwijl aangever en zijn partner in de woonwagen aanwezig waren, zijn de verdachten door een openstaand raam naar binnengegaan, waarbij zij in het zwart gekleed, met gezichtsbedekking en onder bedreiging van een machete twee tassen hebben meegenomen. Zij hebben zich hierbij enkel laten leiden door eigen financieel gewin, aangezien zij dachten dat in de tassen vapes zouden zitten, die zij goed konden doorverkopen om op die manier snel geld te kunnen verdienen. Dat zij hierbij op geen enkel moment hebben stilgestaan bij de gevolgen die deze woningoverval op de slachtoffers kon hebben, acht de rechtbank zeer zorgelijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 17 oktober 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Uit de Pro Justitia rapportage van 16 mei 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van ADHD, waardoor hij zaken niet goed overziet en bij oplopende spanningen impulsief kan reageren. Verdachte heeft een negatief zelfbeeld en is vatbaar voor negatieve invloeden van buitenaf. Dit speelde ook een rol ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte wilde afwijzing voorkomen en hij heeft zich laten leiden door de behoefte om erbij te horen. Hij heeft daardoor zijn persoonlijke grenzen laten vervagen. Gezien en gewaardeerd willen worden door vrienden voerde de boventoon. De onderzoeker adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt volgens de onderzoeker vergroot door de impulsiviteit van verdachte en daarmee ook door zijn gebrekkige emotieregulatie, problemen met concentratie en het organiseren van zijn gedrag. De kans dat hij vervolgens beïnvloed wordt door leeftijdsgenoten is groot. Er is sprake van een positieve gerichtheid op de toekomst en tegenover afspraken en voorwaarden. Verdachte heeft veel structuur en duidelijkheid nodig om zijn leven te organiseren en zijn impulsiviteit te beteugelen teneinde het risico op recidive te verminderen. De onderzoeker acht individuele en systeem behandeling van belang om het risico op recidive terug te dringen. Specifieke forensische behandeling wordt niet noodzakelijk geacht.
Geadviseerd wordt om behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden met een voorwaardelijk strafdeel. De bijzondere voorwaarden moeten vormgegeven worden onder toezicht van de reclassering.
Ter terechtzitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een eerder met bovenstaand advies overeenkomend standpunt – in overleg met de jeugdreclassering – gewijzigd. Verdachte heeft in het kader van de schorsing van de preventieve hechtenis onder begeleiding gestaan van de jeugdreclassering. De reclassering ziet geen meerwaarde meer in het voortzetten van het contact en wil de begeleiding overdragen aan het wijkteam. De Raad sluit zich hierbij aan.
De Raad heeft, mede gebaseerd op een verslag van de jeugdreclassering, in het rapport van 14 november 2024 beschreven dat verdachte goed heeft meegewerkt aan de regels en afspraken met de jeugdreclassering. Het gaat goed op school, verdachte sport in zijn vrije tijd en zijn ouders stellen en hanteren regels in de opvoeding. De belangrijkste risicofactoren zijn dat verdachte beïnvloedbaar en impulsief kan zijn. Het dynamisch risicoprofiel komt uit op heel laag. Er zijn weinig veranderbare punten in de persoonlijke omstandigheden van verdachte die van invloed zijn op het recidiverisico. Gerapporteerd wordt dat dit risico is verlaagd door inzet van hulp, wijziging van school en het wonen bij zijn vader. Volgens de jeugdreclassering heeft verdachte veel spijt van het delict. Zijn ADHD, waarbij hij moeite heeft om situaties te overzien en zijn gevoelens te reguleren, en zijn angst voor afwijzing hebben bij het delict een rol gespeeld. Het delict en de nasleep ervan hebben veel indruk op verdachte gemaakt. Tijdens het afgelopen jaar, waarin verdachte in schorsing liep en verplicht jeugdreclasseringscontact had, heeft hij volgens de jeugdreclassering op meerdere leefgebieden een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij is gestopt met blowen, is actief gaan sporten en gaat naar school waarbij hij positief aanwezig is en goede resultaten haalt. In de thuissituatie krijgen verdachte en zijn moeder professionele hulp om hun onderlinge relatie te verbeteren en verdachte is gestart met PMT om meer zelfvertrouwen te krijgen en beter voor zichzelf te leren opkomen. De jeugdreclassering ziet wegens bovenstaande geen begeleidingsdoelen meer en acht verdachte, samen met zijn ouders, in staan om de positieve ontwikkelingen in stand te houden en door te zetten. De focus ligt nu meer op het aanpakken van de civiele problematiek, waar alle gezinsleden actief aan meewerken. Gezien de ernst van het delict en de beïnvloedbaarheid van verdachte, vindt de Raad een geheel voorwaardelijke werkstraf een passende strafmodaliteit.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Voor het ernstige feit dat verdachte heeft gepleegd worden in soortgelijke gevallen onvoorwaardelijke straffen in de vorm van jeugddetentie opgelegd. Ondanks dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om geen jeugddetentie op te leggen (al dan niet voorwaardelijk), acht de rechtbank – gelet op de ernst van het feit – de enkele oplegging van een geheel voorwaardelijke straf niet op zijn plaats. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar een jeugdgevangenis en zal de onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk stellen aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur om verdachte te doordringen dat dit absoluut ontoelaatbaar gedrag is. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf gerechtvaardigd. Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie zal opleggen van 180 dagen, waarvan 173 dagen voorwaardelijk en daarnaast een werkstraf van 100 uren.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk dat de benadeelde partij onder andere last heeft van traumaklachten, angstgevoelens, verminderde levensvreugde en suïcidale klachten. EMDR-therapie moet daarbij hulp bieden. Deze klachten zijn het rechtstreekse gevolg van het handelen van verdachte. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ingediende vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is na verweer voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk welke gevolgen het feit voor de benadeelde partij heeft gehad, namelijk dat zij last heeft van hoofdpijnen, angst klachten en slaapproblemen. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat te zien is dat de benadeelde partij al antidepressiva gebruikte, waardoor niet met honderd procent zekerheid is vast te stellen dat de klachten van de benadeelde partij enkel voortkomen uit het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen, omdat voor het tenlastegelegde al sprake was van een medisch traject.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, kort gezegd de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Nu benadeelde zelf niet rechtstreeks is geconfronteerd met de verdachten wijst de rechtbank de vordering toe tot een bedrag van € 1.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:

een jeugddetentievoor de duur van
180 dagen (honderdtachtig);

bepaaltdat van die
jeugddetentie 173 (honderd drieënzeventig)dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

steltdaarbij een
proeftijd vast van 2 (twee) jarenonder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
 een taakstraf, te weten
een werkstraf van 100 (honderd) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 2.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter tevens kinderrechter), mr. R.M.H. Pennings en mr. J.L. Wesstra, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken op een openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2024.
mr. M. Rietveld en mr. J.L. Wesstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON4R023058, gesloten op 26 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 21-22.
3.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte, p. 222.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2024.