ECLI:NL:RBGEL:2024:9433

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/334253-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie minderjarige verdachten wegens woningoverval met geweld

Op 9 december 2024 heeft de meervoudige jeugd strafkamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen drie minderjarige verdachten, die zijn veroordeeld voor het medeplegen van een woningoverval. De overval vond plaats op 10 juni 2023, toen de verdachten, gekleed in het zwart en met gezichtsbedekking, onder bedreiging van een machete de woonwagen van de slachtoffers binnendrongen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten wettig en overtuigend schuldig waren aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie had een jeugddetentie van 180 dagen geëist, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachten en hun positieve ontwikkeling tijdens het schorsingstoezicht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachten, waaronder ADHD, en legde uiteindelijk een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor respectievelijk € 2.000,- en € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/334253-23
Datum uitspraak : 9 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. I.J.M. de Wit, advocaat in Laren (NH).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aantal tassen met kleding, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en/of zijn mededer(s) zwaaiende en/of dreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren”.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 21-22;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 juni 2023 uit een woonwagen gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een aantal tassen met kleding
, in elk geval enig goed,
dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door gemaskerd met bivakmutsen en capuchons en handschoenen dragend en bewapend met een kapmes, wederrechtelijk, door een openstaande deur, de woonwagen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd binnen te dringen en dreigend dat kapmes te tonen aan die [slachtoffer 1] waarbij verdachte en
/ofzijn med
edader
(s) zwaaiende en/ofdreigende bewegingen heeft gemaakt met dat kapmes en op dreigende toon riep “handen omhoog, blijf in de hoek, naar achteren”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd en ter terechtzitting zijn besproken. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet daarvan worden afgetrokken. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat daarnaast aan verdachte een werkstraf van 100 uren wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het delict en dat hij een first offender is. Verdachte heeft gedurende het schorsingstoezicht laten zien dat hij zich aan voorwaarden kan houden. Hij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Er is hulpverlening ingezet, het gaat beter op school en verdachte gebruikt geen alcohol en/of drugs meer. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat de vastgestelde ADHD van invloed is geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het delict en dat wordt geadviseerd het delict in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gelet op de adviezen van de deskundigen heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat oplegging van jeugddetentie niet passend is. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een woningoverval. Terwijl aangever en zijn partner in de woonwagen aanwezig waren, zijn de verdachten door een openstaand raam naar binnengegaan, waarbij zij in het zwart gekleed, met gezichtsbedekking en onder bedreiging van een machete twee tassen hebben meegenomen. Zij hebben zich hierbij enkel laten leiden door eigen financieel gewin, aangezien zij dachten dat in de tassen vapes zouden zitten, die zij goed konden doorverkopen en om op die manier snel geld te kunnen verdienen. Dat zij hierbij op geen enkel moment hebben stilgestaan bij de gevolgen die deze woningoverval op de slachtoffers kon hebben, acht de rechtbank zeer zorgelijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 17 oktober 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 5 april 2024. Bij verdachte is sprake van ADHD, waardoor hij impulsief kan reageren, makkelijk afgeleid is, overzicht mist en informatie minder snel verwerkt. De onderzoeker stelt dat verdachte vanuit verveling of impulsiviteit naar spanningsvolle ‘thrill’ situaties of contacten neigt. Als de spanning oploopt kan hij (negatieve) emoties nog onvoldoende (h)erkennen, reguleren of integreren. De onderzoeker stelt dat spanning veelal tot uiting komt in impulsiviteit of ‘acting-out gedrag’. De nog niet geïnternaliseerde gewetensfunctie vormt – in combinatie met enige groepsdruk en een tekortschietende (vermijdende) coping bij stress – nog onvoldoende rem om de gedragsimpulsen zelf (bij) te sturen. Volgens de onderzoeker was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde vooral getriggerd door de impulsiviteit en neiging tot thrill. Verdachte legt beperkt oorzaak-gevolg relaties en hij denkt weinig na over de gevolgen van zijn gedrag. Onderzoeker acht het aannemelijk dat de bij verdachte aanwezige pathologie van invloed geweest is op zijn handelen gedurende het tenlastegelegde en geadviseerd wordt om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot hoog. Om het risico op recidive duurzaam te verminderen is individuele (ambulante) behandeling en systemische aanpak wenselijk. Dit kan volgens de onderzoeker plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte toont in het kader van het schorsingstoezicht – hoewel dit een moeizame start kende – inmiddels een meewerkende en gemotiveerde houding. Een intensief jeugdreclasseringstoezicht biedt volgens de onderzoeker dan ook voldoende borging om het positieve functioneren vol te houden.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 november 2024. Verdachte heeft in het kader van de schorsing van de preventieve hechtenis begeleiding vanuit de jeugdreclassering. De jeugdreclassering rapporteert dat verdachte in het begin moeite had om zich aan de voorwaarden te houden, wat heeft geleid tot een terugmelding, maar hij heeft zich daarna herpakt waarna het traject beter is verlopen. De vastgestelde ADD wordt gezien als risicofactor. Verdachte krijgt hiervoor inmiddels behandeling, waarbij verdachte tot dusver onder andere heeft geleerd om weg te lopen uit situaties. De jeugdreclassering acht continuering van de begeleiding nodig en adviseert daarbij om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Een contactverbod met de medeverdachten is niet langer nodig, heeft de jeugdreclassering ter zitting ten slotte geadviseerd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Voor de ernstige feiten die verdachte heeft gepleegd worden in soortgelijke gevallen onvoorwaardelijke straffen in de vorm van jeugddetentie opgelegd. Ondanks dat de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering hebben geadviseerd om geen jeugddetentie op te leggen (al dan niet voorwaardelijk), acht de rechtbank – gelet op de ernst van de feiten – de enkele oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf niet op zijn plaats. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het onvoorwaardelijke (detentie)strafdeel gelijk moet blijven aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vind de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf gerechtvaardigd. Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie zal opleggen van 180 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uren. De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden met begeleiding door de jeugdreclassering verbinden aan de voorwaardelijke jeugddetentie, dit met uitzondering van het contactverbod. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding meer.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk dat de benadeelde partij onder andere last heeft van traumaklachten, angstgevoelens, verminderde levensvreugde en suïcidale klachten. EMDR-therapie moet daarbij hulp bieden. Deze klachten zijn het rechtstreekse gevolg van het handelen van verdachte. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering moet worden gematigd. Uit de vordering blijkt dat de somberheidsklachten van de benadeelde partij – voortkomende uit de woningoverval – in stand worden gehouden of worden versterkt door de longontsteking die de benadeelde partij kennelijk heeft opgelopen. Ook de genoemde financiële zorgen dragen mogelijk bij aan de instandhouding (ofwel versterking) van de somberheidsklachten. De raadsvrouw stelt zich dan ook op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat de woningoverval als enige factor in rechtstreeks verband staat tot de somberheidsklachten.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is na verweer voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, te weten de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert daarnaast dat de vordering hoofdelijkheid wordt toegekend. Uit de vordering blijkt duidelijk welke gevolgen het feit voor de benadeelde partij heeft gehad, namelijk dat zij last heeft van hoofdpijnen, angst klachten en slaapproblemen. De vordering is voldoende onderbouwd en daarnaast ook redelijk.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering moet worden gematigd. Uit de vordering volgt dat de benadeelde partij in het verleden herhaaldelijk met depressies heeft gekampt, waarvoor zij het antidepressivum Imipramine gebruikte. Daarbij komt dat de benadeelde partij kennelijk bezig was met het afbouwen van het gebruik van dit antidepressivum, hetgeen ook een rol speelt in de klachten waar de benadeelde partij mee kampt. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat hierdoor niet kan worden uitgesloten dat de klachten waar de benadeelde partij mee kampt niet zijn veroorzaakt door de woningoverval, maar door het afbouwen van het door haar gebruikte antidepressivum. Een rechtstreeks verband tussen de woningoverval en de gestelde schade kan derhalve bij gebreke van de benodigde onderbouwing niet worden vastgesteld. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij weliswaar ook in de woning aanwezig was ten tijde van de overval, maar zij is niet zelf geconfronteerd met de verdachten.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, kort gezegd de woningoverval strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde is op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Nu benadeelde zelf niet rechtstreeks is geconfronteerd met de verdachten wijst de rechtbank de vordering toe tot een bedrag van € 1.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 10 juni 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan, dit gelet op artikel 6:166 BW.
In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:

een jeugddetentievoor de duur van
180 dagen (honderdtachtig);

bepaaltdat van die
jeugddetentie175 dagen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

steltdaarbij een
proeftijd vast van 2 twee jarenonder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
steltals bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • wordt verplicht om zich te houden aan de behandeling van de Waag of andere ambulante hulp en/of begeleiding die daaruit voortvloeit;
  • een positieve vrije tijdsbesteding heeft, dit te beoordelen door de jeugdreclassering.
 geeft de gecertificeerde instelling jeugdbescherming & jeugdreclassering Gelderland, te Arnhem de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
onder de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling jeugdbescherming & jeugdreclassering Gelderland, te Arnhem, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen.
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
 een taakstraf, te weten
een werkstraf van 100 (honderd) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 2.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter tevens kinderrechter), mr. R.M.H. Pennings en mr. J.L. Wesstra, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken op een openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2024.
mr. M. Rietveld en mr. J.L. Wesstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON4R023058, gesloten op 26 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.