ECLI:NL:RBGEL:2024:9430

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
05/185965-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak en bedreiging met een dodelijk voorwerp door verdachte met psychische stoornis

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 6 juni 2024 te Winterswijk heeft ingebroken bij een luchtvaartclub en vervolgens bij een ouder echtpaar. De verdachte heeft een ijzeren pin gestolen en bedreigde het slachtoffer met de dood toen deze hem betrapte in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tijdens het begaan van de feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Gezien de ernst van de problematiek en het gevaar dat de verdachte voor anderen oplevert, werd terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk geacht. De rechtbank legde daarnaast een gevangenisstraf op van 189 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en een getuige, dienden schadevergoedingsvorderingen in, die gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [luchtvaartclub] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade, omdat de vordering niet correct was ondertekend. De uitspraak benadrukt de combinatie van strafrechtelijke en zorgmaatregelen in gevallen van psychische stoornissen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/185965-24
Datum uitspraak : 12 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
raadsman: mr. V.Y. Ramdhan, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , een of meerdere goederen van verdachtes gading en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft verdachte met een voorwerp en/of met de hand de ruit van de voordeur ingeslagen en/of vernield en/of zich (vervolgens) de toegang tot voornoemde woning verschaft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Winterswijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl daarbij verdachte een ijzeren staaf (van ongeveer 1m lang) in de handen had en waarvan hij
de punt van die ijzeren staaf in de richting van die [slachtoffer] hield;
3.
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Winterswijk, in/uit een clubgebouw, gelegen aan de [adres 3] , een ijzeren pin en/of een handdoek, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [luchtvaartclub] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat (deel)vrijspraak moet volgen voor het onderdeel “en/of een hoeveelheid geld” zoals onder feit 1 tenlastegelegd. Voor het overige ten aanzien van feit 1 en feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen dreigende taal heeft geuit naar [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft een 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) verweer – strekkende tot bewijsuitsluiting – gevoerd ten aanzien van het verhoor van verdachte van 6 juni 2024. Het gaat om het sociaal- en zakelijk verhoor. Er zal uit ondergenoemde bewijsmiddelen blijken dat de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 6 juni 2024 niet voor het bewijs is gebruikt. De rechtbank zal dus niet verder ingaan op het verweer.
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 16-17;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2024.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging die ziet op “een hoeveel geld”. Niet is vast komen te staan dat verdachte het voornemen had om geld uit de woning van [slachtoffer] weg te nemen.
Feit 2
[slachtoffer] werd op 6 juni 2024 omstreeks 00:30 uur wakker door het geluid van een rinkelende pin. Hij stapte zijn bed uit en ging naar de kamer. Toen hij de deur opendeed, zag hij dat er een man in zijn woonkamer stond. De man had een stalen pin van ongeveer een meter in zijn handen. De man stond tegenover [slachtoffer] en zei een aantal keer “ik steek je dood”. Terwijl de man dit zei, wees hij met de punt van de pin naar [slachtoffer] toe. [2] De afstand tussen de man en [slachtoffer] was ongeveer één meter. [3]
[getuige] is de vrouw van aangever [slachtoffer] en werd op 7 juni 2024 als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij wakker werd, omdat zij haar man hoorde schreeuwen. Zij stapte uit bed en zag in een woonkamer een vreemde man staan. Die man had een metalen pin in zijn handen. Zij hoorde dat de man tegen haar man riep dat hij hem dood wilde maken. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de woning van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] is geweest. Hij had daarbij een metalen pin bij zich die hij had meegenomen bij de [luchtvaartclub] . Hij hield de pin voor zich uit. [5]
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte met een metalen pin in zijn handen in de woning van aangever [slachtoffer] is geweest. De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] vast dat verdachte op korte afstand van [slachtoffer] heeft gestaan en de pin voor zich heeft gehouden. De punt van de pin wees hierbij in de richting van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte de woorden geuit: “ik steek je dood” en/of “ik maak je dood”. De verklaring van verdachte dat hij slechts heeft gezegd “ik twijfel niet” in plaats van “ik steek je dood”, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden..
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens de [luchtvaartclub] , p. 72;
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [aangever] , p. 75;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks6 juni 2024 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] ,
een ofmeerdere goederen van verdachtes gading
en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengendoor middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft verdachte met een voorwerp en/of met de hand de ruit van de voordeur ingeslagen
en/of vernielden
/ofzich
(vervolgens
)de toegang tot voornoemde woning verschaft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks6 juni 2024 te Winterswijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl daarbij verdachte een ijzeren staaf
(van ongeveer 1m lang
)in de handen had en waarvan hij
de punt van die ijzeren staaf in de richting van die [slachtoffer] hield;
3.
hij op
of omstreeks6 juni 2024 te Winterswijk,
in/uit een clubgebouw, gelegen aan de [adres 3] , een ijzeren pin en
/ofeen handdoek
, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan
[luchtvaartclub], in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Derhalve dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De officier van justitie volgt hierin de conclusie van de psycholoog.
In het rapport van 8 oktober 2024 van C.J.F. Kemperman, psychiater, concludeert Kemperman dat verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en tabak. In de persoonlijkheid zouden schizotypische, schizoïde, paranoïde, antisociale en narcistische trekken kunnen bestaan, maar de schizo-affectieve stoornis verhult een goed zicht hierop. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit eveneens aan de orde. De psychische stoornis beïnvloedde ten dele verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Er bestond aan de ene kant een psychotisch toestandsbeeld met middelenmisbruik en aan de andere kant bestonden er antisociale patronen. Het onder feit 1 tenlastegelegde kan volgens Kemperman verdachte worden toegerekend. Anders is dit ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde. Het zou kunnen dat verdachte de personen die hij wilde doodsteken zag als kindermoordenaars en pedofielen vanuit zijn psychotisch toestandsbeeld. Dan zou een verminderd toerekenadvies voor de hand liggen. Hiertegen pleit dat aangever en diens echtgenote niet verklaren over psychotische uitingen, dus het is de vraag of hier een verband ligt. Ten aanzien van feit 3 neigt Kemperman dit aan verdachte toe te rekenen. Het gaat namelijk om het wegnemen van gebruiksvoorwerpen die hij voor zijn doelgerichte volgende handelingen nodig had (inbraak/bloedstelping).
Dr. R.W. Blaauw, gezondheidspsycholoog, concludeert in het rapport van 4 oktober 2024 dat het zeer waarschijnlijk is dat verdachte psychotisch was op het moment van het plegen van het tenlastegelegde. Ten tijde van het onderzoek van de psycholoog was verdachte nog duidelijk psychotisch. Dr. Blaauw adviseert om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit de weergave van verdachte meent dr. Blaauw dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sterk werd beïnvloed in zijn denken en handelen en weinig tot geen vrijheid had van handelen. Er is onvoldoende reden om te veronderstellen dat verdachte volledig werd beheerst door zijn stoornis. Daarbij moet tevens in ogenschouw worden genomen dat verdachte duidelijk wist dat hij door het nemen van alcohol of drugs psychotisch zou kunnen worden, omdat dit al meermalen was gebeurd. Derhalve valt de psychotische toestand hem in enige mate te verwijten.
De rechtbank volgt de adviezen en neemt de conclusies van de deskundigen over. Gezien de samenhang tussen de feiten en de uitingen van verdachte, acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Verdachte is dus strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 189 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: terbeschikkingstelling met dwangverpleging) wordt opgelegd. De officier van justitie heeft gesteld dat het een gemaximeerde tbs betreft. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. De officier van justitie is bij haar strafeis ervan uitgegaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een gevangenisstraf voor de duur van 175 dagen bepleit. De raadsman verzoekt voorts om een zorgmachtiging af te geven. Oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is disproportioneel wegens het matige risico op fysiek letsel, de relatief matige ernst van de ten laste gelegde feiten en de gedachte dat verdachte eerder een psychiatrisch patiënt is dan een forensische patiënt. De verdediging acht oplegging van een GVM overbodig. Het gewenste effect van een GVM kan volgens de raadsman worden bereikt middels een verlenging van de af te geven civiele zorgmachtiging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft ingebroken bij een luchtvaartclub en daar onder andere een ijzeren pin weggenomen. Vervolgens heeft verdachte ingebroken bij een ouder echtpaar met de bedoeling daar spullen te stelen. Zij werden wakker en dhr. [slachtoffer] trof verdachte met de ijzeren pin in zijn woonkamer aan. Verdachte bedreigde dhr. [slachtoffer] met de dood en heeft uiteindelijk de woning verlaten toen dhr. [slachtoffer] de ijzeren pin kon pakken. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van dhr. [slachtoffer] en zijn vrouw. Daarnaast heeft dit gevoelens van onveiligheid bij hen teweeg gebracht. Het zijn daarnaast feiten die in het algemeen, naast financiële schade, veel hinder en overlast met zich brengen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder in aanraking met politie en justitie is geweest voor het plegen van diefstallen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van de deskundigen C.J.F. Kemperman en dr. R.W. Blaauw. Uit de rapporten - zoals beschreven onder hoofdstuk 6 - komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een schizo-affectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en tabak en dat verdachte psychotisch was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De deskundigen schatten de kans op recidive als hoog in. Langdurige behandeling zowel ambulant, klinisch en medicamenteus hebben vooralsnog niet geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen. Gelet op het hoge recidivegevaar is het advies van Kemperman om behandeling vorm te geven in aanvankelijk een klinisch kader en vervolgens een ambulant vervolg. Een zorgmachtiging zou medicatiegebruik kunnen waarborgen, want als verdachte medicatie blijft gebruiken, kan hij veel beter begeleid worden. Een FPK of FPC met derhalve een hoog tot zeer hoog beveiligingsniveau komen als opnameplekken in aanmerking. Een bijzondere voorwaardenkader herbergt het risico dat verdachte zijn straf uitzit en onbehandeld in de maatschappij verder gaat. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarnaar de voorkeur van Kemperman gaat is niet mogelijk, omdat verdachte reeds te kennen heeft gegeven hieraan niet mee te zullen werken. Dan resteert nog de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Voordeel hierbij is volgens Kemperman is dat de voortgang van een klinische behandeling dan niet afhankelijk is van verdachtes intrinsieke motivatie, hij niet onbehandeld blijft en dat vanuit de stabiliteit van een klinische behandeling aan risicovermindering, doelen en uiteindelijk het vinden van een passende woonvorm gewerkt kan worden. Kemperman vraagt zich af of deze maatregel proportioneel is. Omdat het een verbale bedreiging betreft zou het kunnen dat bij oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging het een gemaximeerde terbeschikkingstelling zal worden, terwijl verdachte langdurig behandeling en begeleiding nodig heeft.
Dr. Blaauw adviseert om de mogelijkheid van een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg te laten onderzoeken. Indien verdachte niet vanuit een zorgmachtiging kan worden geplaatst in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau, is vanuit het hoge recidiverisico op een geweldsdelict terbeschikkingstelling noodzakelijk om het risico te beperken. Bij terbeschikkingstelling met voorwaarden is het complicerend dat verdachte, vanwege zijn beperkte ziektebesef en ziekte-inzicht en zijn weerstand tegen beperkingen en medicatieverplichtingen, waarschijnlijk wisselend gemotiveerd zal om zijn medicijnen te blijven innemen en abstinent te blijven van middelen, en daardoor regelmatig niet volledig zal meewerken aan behandeling. Temeer ook omdat een jarenlange behandeling en begeleiding noodzakelijk zal zijn. Daarbij zullen bij verdachte meerdere dwangmiddelen noodzakelijk zijn om het ziektebeeld te verminderen, waardoor tevens een zorgmachtiging noodzakelijk zal zijn in combinatie met de terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ook dan is het echter niet ondenkbaar dat verdachte voorwaarden zal overtreden en dat op enig moment een omzettingszitting noodzakelijk zal zijn om te bepalen of de terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend is. Hieromtrent meent dr. Blaauw dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eigenlijk een brug te ver is vanwege het matige risico op fysiek letsel van een slachtoffer, de relatief matige ernst van het tenlastegelegde in vergelijking met andere zaken waarbij terbeschikkingstelling wordt opgelegd, en de gedachte dat verdachte eerder een psychiatrisch patiënt is dan een forensische patiënt. Hierbij geldt dat het risico op gewelddadige recidive waarschijnlijk laag is indien hij zich conformeert aan de zorg. Tegelijkertijd voorkomt een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging veel afstemmingsvereisten tussen het Openbaar Ministerie, reclassering en zorginstelling en biedt deze maatregel in geval van verdachte mogelijk het enige soelaas.
Beide deskundigen adviseren om tevens een GVM op te leggen indien de maatregel van terbeschikkingstelling zou worden opgelegd, zodat langdurig toezicht gewaarborgd is.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 13 november 2024 blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor het adviseren van interventies en/of toezicht als bijzondere voorwaarden binnen welk strafrechtelijk juridisch kader dan ook. Zij bezochten verdachte in de P.I. [verblijfplaats] . Het gesprek met verdachte duurde nog geen vijf minuten, omdat verdachte in heel korte tijd zo boos werd dat het gesprek werd afgebroken. Bij een veroordeling is het advies om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een eventuele terbeschikkingstelling met dwangverpleging, een GVM op te leggen.
Uit het e-mailbericht van de verplichte zorg-officier van justitie van 28 oktober 2024 blijkt dat de officier van justitie contact heeft opgenomen met de instelling waar de huidige zorgmachtiging loopt. De geneesheer-directeur is van mening dat een zorgmachtiging niet het juiste kader is gelet op de recidive- en veiligheidsrisico’s en omdat een zorgmachtiging niet gericht is op recidivevermindering. Daarnaast is het juridisch niet mogelijk om op dit moment een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 Wfz te starten, aangezien er nog een zorgmachtiging van kracht is.
De rechtbank kan zich met de adviezen van de deskundigen en de reclassering verenigen. De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank stelt verder vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven opleveren als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert acht de rechtbank dwangverpleging noodzakelijk. Voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte omdat eerdere behandelingen in het kader van een zorgmachtiging verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Ook de deskundigen schatten een terbeschikkingstelling met voorwaarden in als onvoldoende of niet haalbaar. De veiligheid van de maatschappij kan daarmee naar oordeel van de rechtbank onvoldoende worden gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat niet gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar niet te boven gaan. Het betreft derhalve een zogeheten gemaximeerde tbs.
Gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis lijken op dit moment langdurige waarborgen noodzakelijk om toekomstige risico’s in te dammen voor de veiligheid van anderen en/of de algemene veiligheid van personen. De rechtbank acht het daarom gerade om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen (artikel 38z Sr) naast de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Gezien het voorgaande kan zodoende - indien dit met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is - worden bewerkstelligd dat verdachte na afloop van de terbeschikkingstelling onder toezicht wordt gesteld. Aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 38z, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig de beoordeling van de vraag onder welke voorwaarden deze ten uitvoer dient te worden gelegd, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat naast deze maatregel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank houdt evenwel rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 189 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van de huisarts niet volgt voor welke klachten dhr. [slachtoffer] een behandeling heeft gekregen bij de psycholoog. Uit het voegingsformulieren blijkt dat de benadeelde - kort gezegd - gevoelens van angst/onveiligheid ervaart. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de uitspraak waarnaar de benadeelde partij verwijst ging om een bedreiging met een mes. De bedreiging met een mes is naar mening van de raadsman ernstiger dan een bedreiging met een stalen pin. De vordering is daarmee wat betreft de bedreiging onvoldoende gesteld en onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Uit de onderbouwing van de gestelde schade volgt dat benadeelde last heeft van voortdurende angst, slaapproblemen en alertheid. De benadeelde partij is doorverwezen naar een psycholoog waar hij twee EMDR-sessies heeft gehad om de klachten te verminderen. Er blijft echter een zekere onrust en waakzaamheid aanwezig. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van de feiten, en de daardoor gemaakte inbreuk op zijn persoonlijke integriteit, in zijn persoon is aangetast op andere wijze. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid schat zij de hoogte van de geleden immateriële schade op een bedrag van € 1.500,- en acht zij dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan dit deel van de vordering desgewenst nog bij de burgerlijke rechter indienen.
Verdachte is vanaf 6 juni 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[getuige]
De benadeelde partij [getuige] heeft in verband met het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen van verdachte geheel dan wel in grote mate beïnvloed werden door de psychische stoornis, waardoor geen sprake is van toerekenbaarheid (artikel 6:162 BW). Uit de medische informatie volgt dat er sprake was van pre-existentiële klachten. Het is niet goed in te schatten of de ervaren klachten na het incident reeds bestaande klachten waren. Uit de voegingsformulieren blijkt dat de benadeelde - kort gezegd - gevoelens van angst/onveiligheid ervaart. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon.
Overweging van de rechtbank
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de toerekenbaarheid (artikel 6:162 BW) gaat niet op nu de rechtbank slechts uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Uit de onderbouwing van de gestelde schade volgt dat benadeelde last heeft van voortdurende slaapproblemen, het piekeren over de veiligheid van de woning, schrikachtigheid en alertheid. De benadeelde partij is bij haar huisarts geweest en doorverwezen naar een psycholoog waar zij drie EMDR-sessies heeft gehad om de klachten te verminderen. Er blijft echter een zekere onrust en waakzaamheid aanwezig. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het feit, te weten de poging tot diefstal door middel van braak, en de daardoor gemaakte inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid schat zij de hoogte van de geleden immateriële schade op een bedrag van € 1.000,- en acht zij dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan dit deel van de vordering desgewenst nog bij de burgerlijke rechter indienen.
Verdachte is vanaf 6 juni 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[luchtvaartclub]
De benadeelde partij [luchtvaartclub] heeft in verband met het onder feit 3 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 270,35 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het verzoekschrift onjuist is ondertekend.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het aan de vordering bijgevoegd uittreksel van de Kamer van Koophandel van de [luchtvaartclub] . Blijkens het uittreksel zijn de bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd met andere bestuurders om de vereniging te vertegenwoordigen en om rechtshandelingen te verrichten namens de vereniging. De rechtbank stelt hiermee vast dat de vordering mede ondertekend had moeten worden door een andere bestuurder van de vereniging. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregelen is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 45, 57, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
189 (honderdnegenentachtig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [getuige] en [luchtvaartclub]
 veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer] en [getuige] van de volgende bedragen aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;

Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente

1. [slachtoffer] € 1.500,- 6 juni 2024
2. [getuige] € 1.000,- 6 juni 2024
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer] en [getuige] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan immateriële schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer] € 1.500,- 25 dagen;
2. [getuige] € 1.000,- 20 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [luchtvaartclub] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en R.M.H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024259062, gesloten op 9 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 16.
3.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , p. 54.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 64.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2024.