ECLI:NL:RBGEL:2024:942

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/05/430534 / KG ZA 24-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gebiedsverbod en toewijzing van de afgifte van roerende zaken in een kort geding tussen familieleden

In deze zaak, die op 22 februari 2024 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een moeder en haar twee kinderen, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die hun zoon en broer is. De eisers vorderden een gebiedsverbod tegen de gedaagde, omdat zij vreesden voor hun veiligheid na een incident op 2 december 2023, waarbij de gedaagde zich agressief had gedragen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door de gedaagde, en wees de vorderingen van de eisers af. De rechtbank concludeerde dat de angst van de eisers niet voldoende was om een gebiedsverbod te rechtvaardigen, vooral omdat er geen recente incidenten waren geweest die deze vrees konden onderbouwen.

Daarnaast vorderde de gedaagde in reconventie de afgifte van zijn roerende zaken die zich in de woning van de eisers bevonden. De rechtbank oordeelde dat de eisers zich niet verzetten tegen de afgifte van deze zaken en wees de vordering van de gedaagde toe. De rechtbank bepaalde dat de eisers de roerende zaken binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de gedaagde moesten afgeven, en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/430534 / KG ZA 24-10
Vonnis in kort geding van 22 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 3] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , en gezamenlijk: [eisers] ,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 18
- de akte overlegging producties 1 tot en met 34, tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 8 februari 2024
- de pleitnota van [eisers] .
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is de moeder van [gedaagde] , [eiser 2] is de dochter van [eiser 1] en de zus van [gedaagde] . [eiser 3] is een vriend van [eiser 1] .
2.2.
[eiser 1] en [gedaagde] zijn al lange tijd met elkaar in conflict over de verdeling en financiële afwikkeling van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning) waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn. [eiser 1] woont in de woning. [gedaagde] woont elders.
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 27 september 2023 (met zaaknummer: C/05/414057 / HA ZA 23-29) is de wijze van verdeling van de woning vastgesteld. Daarbij is onder meer bepaald dat de woning aan een derde zal worden verkocht met behulp van een door partijen in te schakelen makelaar en dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen [eiser 1] en [gedaagde] zal worden verdeeld.
2.4.
[eiser 1] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Zij meent dat de verkoopopbrengst van de woning geheel aan haar toekomt.
2.5.
Over de uitvoering van het vonnis van 27 september 2023 is opnieuw onenigheid ontstaan tussen [eiser 1] en [gedaagde] . Door [gedaagde] is daarom bij deze rechtbank een kort geding procedure aanhangig gemaakt (zaakgegevens: C/05/426576 / KG ZA 23-383) jegens [eiser 1] . De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2023. [eiser 1] en [gedaagde] hebben toen met elkaar afgesproken dat “
de spullen die zichtbaar zijn op de foto’s 1 tot en met 4 bij productie 4 van [eiser 1] op 2 december 2023 door [gedaagde] worden opgehaald”. Deze afspraak is vermeld in overweging 4.15 van het vonnis in kort geding van 14 december 2023. Op verzoek van [gedaagde] heeft de rechtbank in een e-mailbericht van 22 januari 2024 een gedeelte van de zittingsaantekeningen, dat ziet op de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraken, weergegeven.
2.6.
Op 2 december 2023 is [gedaagde] met een aantal vrienden de spullen in de tuin van de woning komen ophalen. [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] waren op dat moment in de woning aanwezig. Zij konden de activiteiten buiten in de gaten houden via beveiligingscamera’s.
2.7.
Op enig moment heeft zich op die dag een incident voorgedaan tussen [gedaagde] en [eiser 3] , waarbij [gedaagde] zijn middelvinger opsteekt, zijn achterwerk ontbloot en roept: “
homo [eiser 3]”. Later op die dag heeft nog een incident plaatsgevonden tussen [gedaagde] , [eiser 2] en [eiser 1] toen [gedaagde] een grasmaaier uit de schuur bij de woning haalde om mee te nemen. Van beide incidenten zijn videobeelden overgelegd door [eisers] .
2.8.
[eiser 2] heeft direct na het incident op 2 december 2023 aangifte bij de politie gedaan tegen [gedaagde] van eenvoudige mishandeling.
2.9.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] gesommeerd te bevestigen dat hij zich niet zal begeven of bevinden in de woningen van [eisers] , op de bij de woningen behorende percelen en in een omtrek van 50 meter om die woningen en percelen heen. De advocaat van [gedaagde] heeft in een brief van 8 januari 2024 aan de advocaat van [eisers] laten weten dat [gedaagde] niet akkoord is met een straatverbod.
2.10.
Voor de woning heeft zich inmiddels een koper gemeld. De koopovereenkomst is nog niet getekend, omdat eerst nog een bouwkundig onderzoek zal plaatsvinden. In de concept koopovereenkomst is de datum van levering van de woning bepaald op 1 mei 2024.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verbieden om onmiddellijk na betekening van dit vonnis totdat in de procedure in hoger beroep tot verdeling van de gemeenschap onherroepelijk arrest is gewezen zich te begeven en/of zich te bevinden op het perceel en/of in de woning
a. op het adres [adres] te [plaats 1] en/of zich te bevinden op de direct aangrenzende in-/uitrit naar het perceel vanuit de openbare weg in een omtrek van 50 meter om het perceel van de woning heen, dan wel enig ander toekomstig verblijf of woning van [eiser 1] ,
b. op het adres [adres 1] te [plaats 2] (van [eiser 2] ) en/of zich te bevinden op de direct aangrenzende in-/uitrit naar het perceel vanuit de openbare weg in een omtrek van 50 meter om het perceel van de woning heen, en
c. op het adres [adres 2] te [plaats 3] (van [eiser 3] ) en/of zich te bevinden op de direct aangrenzende in-/uitrit naar het perceel vanuit de openbare weg in een omtrek van 50 meter om het perceel van de woning heen;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 per persoon voor iedere keer dat [gedaagde] niet aan de verboden onder I. voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
III. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor zover het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] c.s. in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente als zij niet binnen veertien dagen na het vonnis heeft betaald.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser 1] te veroordelen de aan hem in eigendom toebehorende roerende zaken zoals
uiteengezet in punt 67 bij akte overlegging producties, tevens eis in
reconventie van 8 februari 2024 uiterlijk binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis volledig en in goede staat aan hem ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [eiser 1] geheel of gedeeltelijk in gebreke is of blijft aan deze verplichting of veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
II. [eiser 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure en te bepalen dat zij de
wettelijke rente ex artikel 6:119 8W over de proceskosten verschuldigd is als zij niet
binnen veertien (14) dagen na het nader te wijzen vonnis in kort geding heeft betaald.
3.4.
[eiser 1] refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door [gedaagde] ook niet weersproken.
4.2.
Een gebiedsverbod zoals [eisers] vordert, vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Ook moet aannemelijk zijn dat er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten aanzien van [eisers] bestaat en dat het gevorderde verbod noodzakelijk is ter afwending van die dreiging.
4.3.
[eisers] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat ieder van hen vreest voor de eigen veiligheid. De relatie tussen [eiser 1] en [gedaagde] is volledig verstoord. In het verleden heeft [gedaagde] zich meerdere malen agressief jegens [eiser 1] gedragen. Op 2 december 2023 heeft [gedaagde] zich bij het ophalen van de spullen ernstig misdragen. Hij heeft zich toen intimiderend gedragen jegens [eiser 3] en hij heeft zich verbaal en fysiek agressief gedragen jegens [eiser 2] en [eiser 1] . [eiser 2] en [eiser 1] zijn bang voor [gedaagde] . Met het oog op het hoger beroep dat in de zaak tussen [eiser 1] en [gedaagde] loopt, bestaat de vrees dat [gedaagde] in de toekomst opnieuw verbaal en fysiek agressief zal zijn richting [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] . Met een gebiedsverbod wenst zij dit te voorkomen, aldus [eisers] .
4.4.
Niet in geschil is dat op 2 december 2023 tussen [eiser 3] en [gedaagde] en tussen [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] incidenten hebben plaatsgevonden. [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] verschillen evenwel van mening over wat zich die dag tussen hen heeft voorgedaan.
4.5.
Op de door [eisers] overgelegde videobeelden van 2 december 2023 is te zien dat [gedaagde] bij aankomst in de tuin van de woning de camera’s verdraait en afplakt. Ook is daarop het in 2.7. vermelde incident tussen [gedaagde] en [eiser 3] te zien. Verder heeft de voorzieningenrechter waargenomen dat [gedaagde] naar de schuur in de tuin loopt en naar binnen gaat. Anders dan [eisers] betoogt, is niet te zien dat de deur van de schuur op slot zit. Een ogenblik later komt [gedaagde] met een grasmaaier de schuur uit. Op datzelfde moment komt [eiser 2] bij de schuur aan en zegt iets tegen [gedaagde] . Daarop pakt [gedaagde] [eiser 2] bij haar keel en duwt haar weg, waarna zij op de grond terecht komt. Dan komt [eiser 1] schreeuwend naar buiten en spreekt [gedaagde] toe. [gedaagde] duwt [eiser 1] aan de kant en loopt vervolgens scheldend tegen [eiser 2] en [eiser 1] met de grasmaaier weg. Inmiddels is [eiser 2] opgestaan. Zij en [eiser 1] lopen roepend achter [gedaagde] aan en proberen de grasmaaier los te trekken. Even later zijn [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] alle drie aan het duwen en trekken en blijft [eiser 2] samen met [gedaagde] de grasmaaier vasthouden. Dan duwt [gedaagde] [eiser 2] weg, laat hij de grasmaaier staan en vertrekt hij.
4.6.
Op basis van deze videobeelden is voor de voorzieningenrechter voldoende duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Ook is voldoende duidelijk dat partijen niet zonder hoog oplopende emoties met elkaar kunnen omgaan. [gedaagde] vertoont zowel verbaal als fysiek agressief gedrag. Bij [eiser 1] en [eiser 2] leidt het contact met [gedaagde] tot verbaal agressief gedrag, zoals schreeuwen. Hierdoor is de situatie op 2 december 2023 geëscaleerd in een schermutseling waarin zowel [eiser 1] , [eiser 2] als [gedaagde] een aandeel hebben gehad. Zoals hiervoor is overwogen geldt voor het opleggen van een gebiedsverbod een hoge drempel. Hoewel [eiser 1] en [eiser 2] hebben aangevoerd dat zij vanwege het incident en eerdere gebeurtenissen in het verleden - die [gedaagde] betwist – bang zijn voor [gedaagde] , is alleen die angst onvoldoende grondslag voor het opleggen van een gebiedsverbod. Niet gebleken is dat [gedaagde] zich voorafgaand aan de incidenten op
2 december 2023 in de buurt van de woning van [eiser 1] heeft misdragen op een wijze zoals hiervoor beschreven. Het laatste incident dat zich vóór 2 december 2023 heeft voorgedaan bij de woning was op 18 november 2022. De toedracht daarvan is tussen partijen in geschil, maar vast staat dat [gedaagde] in de tussentijd tot 2 december 2023 niet bij de woning is geweest, althans [eisers] niet heeft lastiggevallen. Niet gesteld of gebleken is verder dat [gedaagde] zich ooit in de buurt van de woning van [eiser 2] te [plaats 2] of van de woning van [eiser 3] te [plaats 3] heeft opgehouden. Dat de vrees van [eisers] dat [gedaagde] zich in de toekomst bij de woning te [plaats 1] en/of bij de woningen van [eiser 2] en [eiser 3] zal ophouden gerechtvaardigd is, is niet aannemelijk geworden. [gedaagde] heeft zelf ook tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er voor hem geen aanleiding is om in de buurt van die woningen te komen, behalve voor het ophalen van zijn spullen op de [adres] in [plaats 1] , maar dat hij dat door derden zal laten doen. Het is dan ook niet aannemelijk dat er in de toekomst een reële dreiging van onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten aanzien van [eisers] bestaat.
4.7.
Wat betreft het gedrag dat [gedaagde] ten aanzien van [eiser 3] heeft vertoont, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling erkend dat dit gedrag niet passend is. Hij heeft echter ook verklaard dat zijn gedrag door baldadigheid was ingegeven. Hoewel het gedrag van [gedaagde] richting [eiser 3] onheus en afkeurenswaardig is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook dit gedrag geen gebiedsverbod rechtvaardigt. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat niet is gebleken dat [gedaagde] zich in het verleden in de buurt van de woning van [eiser 3] heeft begeven of dat aannemelijk is hij dat in de toekomst zal doen.
4.8.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eisers] , tegenover het verweer van [gedaagde] , onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van omstandigheden die de oplegging van een gebiedsverbod rechtvaardigen. Dit leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
in reconventie
4.9.
De reconventionele vordering van [gedaagde] strekt ertoe dat door hem in te schakelen derden door [eiser 1] in staat worden gesteld voorafgaand aan de levering van de woning aan de koper(s) zijn spullen op te halen, die zich in of bij de woning bevinden. Het betreft een speedboot op trailer, een zeilboot op trailer, de grasmaaier, een fietsenstandaard van het merk Tacx, een betonmolen en een subwoofer van het merk Sonos. [eiser 1] betwist niet dat deze zaken van [gedaagde] zijn en heeft zich tegen het ophalen daarvan niet verzet, met dien verstande dat zij niet wenst dat [gedaagde] zelf de spullen ophaalt. Ook heeft zij er bezwaar tegen dat deze spullen door bepaalde personen worden opgehaald, waaronder de vader van [gedaagde] , die eigenaar is van de speedboot met trailer. Over de speedboot met trailer hebben partijen op de mondelinge behandeling afgesproken dat [betrokkene 1] , de jongere broer van [gedaagde] en zoon van [eiser 1] , deze bij de woning op zal halen. Ten aanzien van de overige spullen is het partijen niet gelukt concrete afspraken te maken.
4.10.
Nu [eiser 1] zich niet heeft verzet tegen het ophalen van de spullen en zij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter, zal de vordering van [gedaagde] worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Nu [gedaagde] heeft toegezegd dat hijzelf bij het ophalen van de spullen niet aanwezig zal zijn en hij deze door derden zal laten ophalen, gaat de voorzieningenrechter daarvan uit. De voorzieningenrechter gaat er voorts vanuit dat partijen met behulp van hun advocaten een concrete afspraak kunnen maken over de datum en het tijdstip waarop de spullen zullen worden opgehaald.
in conventie en reconventie
4.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de regel dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in verband met hun onderlinge relatie. Ook niet ten aanzien van [eiser 3] , omdat niet gebleken is dat [eiser 3] zelf kosten heeft gemaakt. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser 1] om de aan [gedaagde] in eigendom toebehorende roerende zaken, zoals vermeld in 4.9., en de speedboot met trailer uiterlijk binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis volledig en in de staat waarin deze zich op dit moment bevinden aan hem door middel van afgifte aan derden ter beschikking te stellen,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.
592 / 1520