In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen VI2 B.V. en een gedaagde partij over de servicekosten van een huurwoning. VI2 B.V. vorderde een verklaring voor recht dat zij een juiste afrekening voor de servicekosten had verzonden aan de gedaagde partij, en stelde dat de betalingsverplichting voor de servicekosten over het jaar 2020 vastgesteld moest worden op € 1.901,96. De gedaagde partij had echter een verzoek ingediend bij de huurcommissie om de afrekening van de kosten voor nutsvoorzieningen en servicekosten over de jaren 2020 en 2021 te beoordelen. De huurcommissie had de betalingsverplichting van de gedaagde partij voor de kosten van nutsvoorzieningen over het jaar 2020 vastgesteld op € 548,21 en over 2021 op € 537,14. De rechtbank oordeelde dat VI2 niet-ontvankelijk was in haar vordering tot vaststelling van de betalingsverplichting voor de servicekosten over het jaar 2021, omdat de dagvaarding te laat was betekend. De rechtbank stelde de betalingsverplichting voor de servicekosten over het jaar 2020 vast op € 1.767,84 en veroordeelde VI2 tot terugbetaling van € 241,46 aan de gedaagde partij, omdat deze te veel had betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.