ECLI:NL:RBGEL:2024:9305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/05/420283 / ES RK 23-223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. dr. E.L. de Jongh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezag en zorgregeling in een echtscheidingsprocedure met huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure waarbij de verzoeken van de moeder en vader over het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen aan de orde zijn. De rechtbank heeft eerder op 19 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en voorlopige zorgregelingen werden vastgesteld. De moeder verzocht om eenhoofdig gezag, terwijl de vader zich verzet tegen deze wijziging. De rechtbank heeft in haar beoordeling het Verdrag van Istanbul betrokken, dat de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld waarborgt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan en geadviseerd om het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag af te wijzen, maar om de zorgregeling uit te breiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat dit hun welzijn beïnvloedt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent over de kinderen en dat de zorgregeling voor de kinderen wordt gewijzigd, zodat zij om het weekend bij de vader verblijven. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/420283 / ES RK 23-223
Datum uitspraak: 20 december 2024
beschikking wijziging gezag en wijziging zorgregeling
in de zaak van
[naam moeder], hierna de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht
tegen
[naam vader], hierna de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.H. Boer te Heerde.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 19 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven. In deze beschikking heeft de rechtbank (samengevat):
  • de echtscheiding uitgesproken,
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld,
  • een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van om het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij [minderjarige 1] mag aansluiten als zij zelf wil,
  • een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vastgesteld,
  • de beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden en de Raad verzocht onderzoek te doen en te rapporteren over deze onderwerpen.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank ontvangen:
  • het rapport van de Raad van 19 november 2024,
  • het verweerschrift van de moeder met gewijzigd verzoek van 27 november 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 2 december 2024. Daarbij zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest;
- de vader, bijgestaan door mr. W.H. Boer;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Tijdens de zitting is ook het verzoek van de Raad behandeld om de kinderen onder toezicht
te stellen. Er was daarom ook een zittingsvertegenwoordiger van de gecertificeerde
instelling Jeugdbescherming Gelderland (de GI) aanwezig als informant.
Namens beide partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat het over?
2.1.
De procedure gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.2.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen op het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij voortaan het eenhoofdig gezag zal uitoefenen en het verzoek van beide partijen om een zorgregeling vast te stellen.
2.3.
De moeder heeft haar verzoek over de zorgregeling gewijzigd en verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 3] en [minderjarige 2] eens in de twee weken bij de vader verblijven van zaterdag 12.00 uur tot zondagavond 17.30 uur.
Het advies van de Raad
2.4.
De Raad heeft onderzoek gedaan en gerapporteerd. Alle kinderen zijn langere tijd en zeer regelmatig getuige geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders, waarbij er voornamelijk werd geschreeuwd en gescholden. Het is ook voorgekomen dat de vader is uitgevallen tegen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de oudste zoon van de moeder. Dit heeft impact op hun welzijn, gevoel van veiligheid en ontwikkeling. Tussen de ouders zijn er nog flinke financiële geschillen en er lopen meerdere gerechtelijke procedures. Dit vraagt veel van de energie en financiën van de ouders en de kinderen krijgen deze strijd mee.
2.5.
De Raad adviseert het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag af te wijzen. De Raad ziet geen onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Wel is gezien dat de vader vertragend kan werken in het regelen van zaken rondom de kinderen. De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling, zodat een jeugdbeschermer hierin sturing kan geven. Daarnaast wordt er binnen het PSO-traject (Parallel Solo Ouderschap) gewerkt aan het vormgeven van het ouderschap.
2.6.
De Raad adviseert om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit te breiden naar een heel weekend van vrijdag na school tot maandag naar school. Deze regeling komt tegemoet aan de behoefte van de jongens aan meer tijd met hun vader en voorkomt overdrachtsmomenten tussen de ouders. Voor [minderjarige 1] adviseert de Raad geen regeling vast te stellen, maar haar de mogelijkheid te bieden aan te kunnen sluiten bij de regeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . [minderjarige 1] en de vader zullen eerst moeten komen tot contactherstel. Tot slot adviseert de Raad om de vakantie in onderling overleg bij helfte te delen.
Vooraf
2.7.
De rechter is bij het nemen van een beslissing over de kinderen gebonden aan het op 1 maart 2016 in werking getreden Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul). Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Ook besteedt het verdrag aandacht aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.
In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (over voogdij, omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van een omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
2.8.
In de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen/mannen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel (expliciet) moet doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een zorgregeling in het belang van het kind is. De rechtbank moet er dus voor zorgen dat met de beslissing de rechten en de veiligheid van de moeder en de kinderen gewaarborgd zijn.
Het gezag
2.9.
De moeder handhaaft haar verzoek tot eenhoofdig gezag. Zij ziet geen gedragsverandering bij de vader en vreest dat de vader via het gezag controle op haar zal blijven proberen uit te oefenen. De vader voert verweer en stelt dat een wijziging in het gezag de verschillen tussen de ouders alleen maar zal vergroten.
2.10.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder toewijzen en bepalen dat de moeder voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over de kinderen. De rechtbank zal uitleggen waarom.
2.11.
De Raad stelt in het rapport vast dat de kinderen slachtoffer en getuige zijn van huiselijk geweld, waarbij er tegen hen geschreeuwd is door hun vader en er bewoordingen zijn gebruikt die een kind niet van een ouder zou moeten horen. De Raad concludeert ook dat de ouders ondanks de inzet van hulpverlening (PSO) niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren en dat de vader vertragend werkt in het regelen van zaken rondom de kinderen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij zich niet herkent in dit beeld en niet inziet waar hij vertragend heeft gewerkt. De vader noemt als enige voorbeeld dat hij in het verleden voor de scholen van de kinderen lastig te bereiken was. Dit wijt hij aan het feit dat de moeder het bij de vader in gebruik zijnde mailadres heeft beëindigd. Dit biedt echter geen verklaring voor de andere voorbeelden in de problemen bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, waaronder het verlengen van het paspoort van één van de kinderen, het toestemming geven voor een vakantie, dat de vader pas na dreiging van de school met een zorgmelding toestemming gaf voor collegiaal overleg en dat de aanmelding voor de TOP-klas voor [minderjarige 2] een jaar lang stil lag omdat de vader lange tijd geen toestemming gaf.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat de discussies over de kinderen blijven bestaan en de kinderen hiermee belast worden. De rechtbank verwijst daarbij naar productie 79 en de (eindeloze) mails over voetbal, Comicon en de sinterklaasintocht.
2.13.
Dit zijn situaties waarin de kinderen klem en verloren raken tussen hun ouders. Doordat de vader niet erkent dat hij voor vertraging heeft gezorgd bij het regelen van zaken rondom de kinderen en het PSO-traject tot op heden geen enkele verbetering heeft gebracht in de schadelijke dynamiek tussen de ouders, is de rechtbank van oordeel dat er binnen afzienbare tijd geen verbetering te verwachten is. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de beschikking waarin het verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen wordt afgewezen, omdat zo’n maatregel op dit moment niet doelmatig wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat de kinderen niet langer in deze situatie mogen blijven zitten en dat het aantal strijdpunten tussen de ouders, in ieder geval voor zover het hun kinderen betreft, moet worden weggenomen door de moeder voortaan alleen de beslissingen te laten nemen. De rechtbank verwacht dat deze, ingrijpende, beslissing over het gezag, zal bijdragen aan de veiligheid.
De zorgregeling
2.14.
De moeder is het niet eens met het advies van de Raad om de zorgregeling uit te breiden en vreest dat de wens van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] voor uitbreiding voortkomt uit pleasegedrag richting hun vader. Dit soort gedrag is te verklaren vanuit de (langdurige) blootstelling aan huiselijk geweld. Zij zoeken als slachtoffer de goedkeuring van degene die hen direct of indirect afwijst.
De vader kan zich wel vinden in het advies van de Raad en acht het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat wordt aangesloten bij hun wensen. De vader vindt het belangrijk om betrokken te zijn bij school en sport.
2.15.
De rechtbank moet ook bij het vaststellen van de zorgregeling de zorgplicht uit het Verdrag van Istanbul in acht nemen en een beslissing nemen waarbij de veiligheid van de kinderen gewaarborgd is. Dat betekent in dit geval dat de rechtbank een beslissing zal nemen die bijdraagt aan hun emotionele veiligheid en zo goed mogelijk voorkomt dat de kinderen wederom worden blootgesteld aan intimiderende, neerbuigende en kwetsende uitlatingen vanuit hun vader. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de beslissing het recht op omgang tussen een kind en de ouder mee te nemen. Wanneer deze rechten met elkaar lijken te botsen, zal de rechtbank een zorgvuldige afweging moeten maken.
2.16.
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en bepalen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om het weekend bij hun vader verblijven van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij [minderjarige 1] mag aansluiten als ze zelf wil. De rechtbank komt dus, ondanks de vaststelling van de Raad dat er sprake is van huiselijk geweld, tot een uitbreiding van de regeling. De rechtbank zal uitleggen waarom.
2.17.
Het is in het belang van de kinderen dat er zoveel mogelijk rust komt in hun leven. De rechtbank is van oordeel dat dit het beste kan door de overdrachtsmomenten via school te laten verlopen, wat een uitbreiding van de zorgregeling oplevert. Deze uitbreiding voorkomt dat de vader bij de moeder aan de poort staat voor de overdracht van de kinderen en de ouders met elkaar geconfronteerd worden. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders letterlijk niet meer bij elkaar over de schutting kunnen kijken. De rechtbank verwacht dat hierdoor het aantal contactmomenten tussen de ouders tot een absoluut minimum wordt beperkt en daarmee ook de frustraties van de vader richting de moeder afnemen. Tegelijkertijd wordt de moeder hierdoor meer beschermd tegen inmenging, bemoeienis of oordelen van de vader in en over haar privéleven. Voor de vader is met de nieuwe regeling namelijk niet zichtbaar of de moeder thuis is en wie zij wel of niet over de vloer heeft.
2.18.
Ook voorkomt deze uitbreiding van de regeling de discussies over voetbal van [minderjarige 2] en de praktische gevolgen van de wedstrijden voor het halen en brengen van de kinderen. Met de nieuwe regeling is duidelijk dat dit in het weekend van de vader zijn verantwoordelijkheid is. Afstemming met de moeder via vele mails en appjes is niet meer nodig. Dit zal het gevoel van veiligheid en rust bij de moeder vergroten en gevoelens van frustratie en boosheid bij de vader verminderen, zodat er minder aanleiding is om deze gevoelens op de kinderen te botvieren.
2.19.
De rechtbank ziet op dit moment geen ruimte om naast deze uitbreiding ook nog een vakantieregeling vast te stellen waarbij de kinderen voor langere periode bij de vader verblijven. De rechtbank is van oordeel dat eerst moet blijken dat de vader in staat is om zijn boosheid bij de kinderen weg te houden en te stoppen met het verbale geweld richting de moeder en de kinderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
De rechtbank verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat deze beslissingen gelden, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
3.2.
wijzigt de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 19 juni 2024 en bepaalt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven, waarbij [minderjarige 1] mag aansluiten als zij zelf wil;
3.3.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.