ECLI:NL:RBGEL:2024:9268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
05/190447-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man zonder vaste woon- of verblijfplaats voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit in Nijmegen

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een man zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een ruzie op 17 mei 2022 in de wijk Hatert in Nijmegen, waarbij de verdachte, die aanvankelijk niet betrokken was, een pistool haalde en het slachtoffer in het been schoot. Het slachtoffer liep blijvend letsel op, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan poging tot doodslag op een andere man, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij ook op die persoon had geschoten. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, omdat de verdachte voor één van de feiten werd vrijgesproken. Daarnaast moet de veroordeelde man een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij op klaarlichte dag met een vuurwapen schoot, wat gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, maar vond dat alleen een lange gevangenisstraf passend was. De totale schadevergoeding aan het slachtoffer bedraagt € 31.225,52, inclusief smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/190447-24
Datum uitspraak : 20 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Turkije),
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, een of meerdere
malen, middels een ((semi)-automatisch) pistool/(hand)vuurwapen,
op/tegen/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland, aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond aan
het (linker)been en/of een verkort (linker)been en/of een stent in een
slagader, heeft toegebracht door een of meerdere malen, middels een
((semi)-automatisch) pistool/(hand)vuurwapen, op/tegen/in de richting
van het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
een of meerdere malen, middels een ((semi)-automatisch)
pistool/(hand)vuurwapen, op/tegen/in de richting van het lichaam van
die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, een of meerdere
malen, middels een ((semi)-automatisch) pistool/(hand)vuurwapen,
op/tegen/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
een of meerdere malen, middels een ((semi)-automatisch)
pistool/(hand)vuurwapen, op/tegen/in de richting van het lichaam van
die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland een
wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een ((semi-)automatisch) pistool van het kaliber 9 mm
Parabellum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver
en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 3 is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het rapport munitieonderzoek, p. FO-134-136;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2024.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 mei 2022 ontstond in Nijmegen in de wijk Hatert een ruzie tussen twee groepen personen die uitliep op een handgemeen. Op een gegeven moment is verdachte naar de auto gelopen waarmee hij naar Nijmegen was gekomen, heeft hij daaruit een pistool gepakt en daarmee meerdere schoten afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1] . Die is daarbij in zijn bovenbeen geraakt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2 primair en subsidiair. Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachtes opzet was gericht op het verwonden van aangever, maar niet op het toebrengen van dodelijk letsel. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu uit het dossier niet blijkt dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever dodelijk zou worden getroffen. Een letselrapportage waaruit zou volgen dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van potentieel dodelijk letsel ontbreekt.
Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er twee keer op hem is geschoten. Uit het dossier kan niet worden afgeleid waar hij zich op dat moment ten opzichte van verdachte bevond, zodat evenmin kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die aan de rechtbank voorligt is hoe het schieten op [slachtoffer 1] moet worden gekwalificeerd en of verdachte daarnaast tevens op de jongere broer van verdachte, [slachtoffer 2] , heeft geschoten en zo ja, hoe dit dan dient te worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van feit 1: Bewezenverklaring poging doodslag [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte met gestrekte armen gericht snel achter elkaar op hem schoot vanaf een afstand van ongeveer 2 meter. Hij schoot twee keer mis en de derde keer raak. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever zich op ongeveer anderhalve meter van hem bevond en op hem afliep, waarna hij op aangever heeft geschoten. [4]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte in een hectische situatie van een zeer korte afstand drie malen op aangever heeft geschoten die zich in die situatie richting verdachte bewoog.
Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke
kans in het leven geroepen dat de kogels die door hem in de richting van aangever werden afgevuurd een slagader of andere vitale delen van het lichaam van aangever zouden treffen, ten
gevolge waarvan aangever zou komen te overlijden. Ook het van korte afstand in iemands been schieten levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer ten gevolge van bijvoorbeeld een slagaderlijke bloeding komt te overlijden, nog los van de mogelijkheid dat een kogel via een ricochet in een andere lichaamsdeel belandt. Verdachtes gedragingen – zoals reeds hiervoor uiteengezet – kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op dit gevolg dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou leiden, ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] dan ook bewezen.
Ten aanzien van feit 2: Vrijspraak poging doodslag/ poging zware mishandeling [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling door op [slachtoffer 2] te schieten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever [slachtoffer 2] heeft ter plaatse, direct na het incident getuigenverklaringen afgelegd tegenover twee verbalisanten van de politie. Aan verbalisant [verbalisant 1] heeft hij verklaard dat een persoon uit een auto een pistool had gepakt en vervolgens meerdere malen op zijn broer had geschoten. Aan verbalisant [verbalisant 2] heeft hij verklaard dat een persoon drie keer op zijn broer [slachtoffer 1] schoot waarvan één schot raak was. [slachtoffer 2] zei toen: “schiet mij, schiet mij ook”. De persoon die op zijn broer schoot stond op dat moment ongeveer 2 meter van hem af, aldus [slachtoffer 2] . Vervolgens hoorde hij zijn broer schreeuwen en zag hij dat de personen van het groepje van verdachte bij hen vandaan renden, aldus [slachtoffer 2] in zijn verklaring tegen verbalisant [verbalisant 2] . Over schieten op hemzelf heeft aangever in beide verklaringen direct na het incident niet gerept.
De enige andere getuigenverklaring waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er ook op [slachtoffer 2] is geschoten, betreft de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat er in totaal op twee mannen is geschoten. Uit deze verklaring kan echter niet worden afgeleid of [slachtoffer 2] de tweede man betrof (een signalement is niet gegeven) en evenmin op welke afstand hij daarbij van de schutter zou hebben gestaan. Daar komt bij dat de getuige zich op een afstand van 40 tot 50 meter van het incident bevond.
Ook uit overige objectieve bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat en zo ja, hoe er op [slachtoffer 2] is geschoten. Uit het sporenonderzoek is gebleken dat in totaal vijf kogelhulzen zijn aangetroffen op de plaats delict. Tegenover de plek waar de auto stond waaruit verdachte het pistool heeft gehaald, te weten de plek waar [slachtoffer 1] is beschoten, zijn drie kogelhulzen gevonden. Die hulzen moeten afkomstig zijn van de drie schoten die verdachte op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd. Twee andere hulzen die volgens indicatief forensisch onderzoek uit hetzelfde vuurwapen afkomstig waren, werden niet in de buurt van de drie hulzen maar verderop gevonden. Eén huls lag op het trottoir naast de fietsenstalling en één huls lag rechts naast het fietsenrek (richting de Couwenbergstraat).
Gezien de positie van aantreffen van de hulzen en de beschadiging in de motorkap van een geparkeerde Renault Clio, is het aannemelijk dat er vanaf de parkeerplaats is geschoten en bij het verlaten van de parkeerplaats via het trottoir richting de Couwenbergstraat, zo volgt uit het indicatieve forensisch onderzoek. De plaats van aantreffen van de twee laatstgenoemde hulzen kan daardoor niet bijdragen aan een antwoord op de vraag of en zo ja, hoe op [slachtoffer 2] zou zijn geschoten.
Op basis van het voorgaande is niet vast te stellen waar en op welke afstand [slachtoffer 2] zich ten opzichte van verdachte zou hebben bevonden toen hij zou zijn beschoten. Niet is vast te stellen in welke richting de twee schoten zijn gelost waarvan de naast de fietsenrekken
aangetroffen hulzen afkomstig zijn.
Gelet op het vorenstaande zitten er in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen voor de stelling dat ook op [slachtoffer 2] schoten zijn gelost waardoor hij had kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 mei 2022 te Nijmegen,
althans in Nederland,ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
een ofmeerdere
malen, middels een
((semi)-automatisch)pistool
/(hand)vuurwapen,op/tegen/in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
3.
hij op
of omstreeks17 mei 2022 te Nijmegen, althans in Nederland een
wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool van het kaliber 9 mm
Parabellum, zijnde een vuurwapen
in de vorm van een geweer, revolveren/of pistoolvoorhanden heeft gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluit.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank rekening houdt met het blanco strafblad van verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden (hij had niets met de ruzie te maken) en het feit dat hij, doordat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, geen gebruik zal kunnen maken van de VI-regeling. De verdediging bepleit een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dat verdachte heeft ondergaan. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar wordt opgelegd waarvan 1 jaar voorwaardelijk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door meermalen van korte afstand met een vuurwapen gericht op het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer is ernstig gewond geraakt en zal hiervan waarschijnlijk zijn hele leven de gevolgen ondervinden. Het feit vond plaats op klaarlichte dag op de parkeerplaats van een winkelcentrum en er zijn meerdere mensen getuige van geweest. Aanleiding voor de aan de schietpartij ten grondslag liggende ruzie betrof slechts onenigheid over toeteren door een bestuurder van een auto. Een ruzie waar twee bekenden van verdachte bij waren betrokken, maar waar verdachte zelf niets mee te maken had. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte zich tot een extreem gevaarzettende en volstrekt disproportionele gedraging in staat heeft getoond door op klaarlichte dag in een winkelcentrum met een vuurwapen te gaan schieten. Naast de ernstige gevolgen voor het slachtoffer veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Naar het oordeel van de rechtbank is alleen een lange gevangenisstraf passend voor dit feit. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 6 jaar. De straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank één feit minder bewezen acht. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte mogelijk geen gebruik van de VI-regeling kan maken vanwege zijn onrechtmatige verblijf in Nederland geen aanleiding om een lagere straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in verband met respectievelijk feit 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 1] vordert € 45.976,52 aan
materiële schade en € 70.000,00 aan smartengeld. [slachtoffer 2] vordert € 7.500,00 aan smartengeld. Alles vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Beoordeling vordering [slachtoffer 2]
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waar de vordering van [slachtoffer 2] betrekking op heeft, zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Beoordeling vordering [slachtoffer 1]
Standpunten
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat die kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Daartoe is samengevat het volgende aangevoerd:
  • er is geen arbeidsovereenkomst overgelegd zodat niet duidelijk is hoeveel uur de benadeelde partij werkte, wat voor dienstverband hij had en of zijn werkgever hem dus na zijn uitval heeft doorbetaald. Onduidelijk is voorts waarom hij niet ziek uit dienst is gegaan maar een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. In geval hij ZZP-er was, is niet duidelijk of hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering had;
  • met de overgelegde pagina van de aangifte inkomstenbelasting kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van verlies van verdienvermogen;
  • er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benadeelde partij door het feit helemaal niet meer in staat is om te werken;
  • de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd met medische stukken.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank vereist de materiële schade met betrekking tot gederfde inkomsten in het licht van de gevoerde verweren een nadere onderbouwing. Het toelaten van nadere onderbouwing van die post zou een onevenredige belasting voor het rechtsgeding opleveren. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze post dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat die schade bij de burgerlijke rechter kan worden gevorderd.
Uit het onderzoek is verder voldoende gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank acht de posten ziekenhuisdaggeld en medische kosten voldoende onderbouwd en zij komen redelijk voor. De rechtbank zal dit gedeelde van de vordering toewijzen. De rechtbank kom dan tot het volgende bedrag:
  • ziekenhuisdaggeld € 105,-
  • medische kosten (waaronder kosten psycholoog) € 1.120,52
Totaal € 1.225,52.
Ten aanzien van de immateriële schade:
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één of meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard
en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 30.000,00 vaststellen. De benadeelde partij zal voor het overig deel niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dat gedeelte bij de burgerlijke rechter vorderen.
Verdachte is vanaf 17 mei 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.225,52 aan materiële schade en € 30.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 31.225,52 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 185 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Sno (voorzitter), mr. A. Bril en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2024.
De griffier en mr. G. Pesselse zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer 2022216667, gesloten op 12 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 42-48; verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 december 2024.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 45 en bijlage 1, p. 50.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 december 2024.