ECLI:NL:RBGEL:2024:926

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/4334
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van standplaatsvergunningen voor verkoop van patat en snacks en oliebollen door eiseres wegens niet tijdige betaling van precariobelasting en leges

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar standplaatsvergunningen beoordeeld. Eiseres had vergunningen voor de verkoop van patat en snacks en voor de verkoop van oliebollen en gebakswaren op twee locaties in Nijmegen. De intrekking van de vergunningen vond plaats omdat eiseres de precariobelasting en leges voor het belastingjaar 2021 niet tijdig had betaald en de betalingsregelingen niet adequaat was nagekomen. De rechtbank heeft op 25 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was. Eiseres voerde aan dat haar betalingsproblemen voortkwamen uit de coronamaatregelen en persoonlijke omstandigheden, waaronder medische klachten. De rechtbank stelt echter vast dat het college een discretionaire bevoegdheid heeft om vergunningen in te trekken en dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunningen in te trekken, gezien de herhaalde betalingsachterstanden van eiseres en het feit dat standplaatshouders relatief weinig hinder ondervonden van de coronamaatregelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigden: mr. M. Litjens en [naam 2] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de standplaatsvergunningen aan [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 3] , bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres exploiteert een wagen voor de verkoop van patat en snacks aan [locatie 1] en een wagen voor verkoop van oliebollen, gebakswaren en winterseizoen gebonden artikelen aan [locatie 2] .
2.1.
Op 16 juni 2020 heeft het college aan eiseres een standplaatsvergunning verleend voor de locatie [locatie 1] . Dit is een vaste standplaats, voor de periode van twaalf jaar. De vergunning maakt het mogelijk om gedurende het hele jaar op dinsdag en woensdag de standplaats in te nemen.
2.2.
Op 25 oktober 2020 heeft het college aan eiseres een vaste standplaatsvergunning verleend voor de locatie [locatie 2] voor de periode van twaalf jaar. Gedurende het hele jaar op maandag, donderdag, zaterdag en zondag kan eiseres gebruik maken van de standplaats.
2.3.
Op 27 november 2021 heeft het college aan eiseres een winterstandplaatsvergunning verleend voor de locatie [locatie 2] voor de periode van twaalf jaar, dagelijks geldend van 27 november tot en met 7 januari.
2.4.
Bij besluit van 3 juni 2022 heeft het college de standplaatsvergunningen ingetrokken, omdat eiseres de precariobelasting voor het belastingjaar 2021 (€ 6.952 inclusief leges, en € 154,88) niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft voldaan en overeengekomen betalingsregelingen niet nakomt. Het bezwaar van eiseres heeft het college niet op andere gedachten gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de standplaatsvergunningen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht het college de standplaatsvergunningen intrekken?
4. Eiseres stelt dat het college de standplaatsvergunningen niet mocht intrekken en voert daarbij het volgende aan. Het college heeft volgens eiseres niet voldoende rekening gehouden met haar omstandigheden. Gedurende maart 2020 tot en met maart 2022 kreeg zij te maken met coronamaatregelen. In verband met de anderhalve meter afstand en vervroegde sluiting liep de klandizie behoorlijk terug en was er sprake van een behoorlijke omzetdaling. Daarom heeft eiseres een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en wacht zij op een betaling van ruim € 63.000 over de jaren 2020 tot en met 2022. De huidige betalingsproblemen komen door medische klachten. [naam 3] heeft een enkelprothese en door een fysieke mishandeling op 12 mei 2022 is zijn bedrijf vanaf januari 2022 tot en met juni 2023 stil komen te liggen wegens revalidatie. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat er nog een betalingsachterstand is en dat zij hiervoor een betalingsregeling heeft getroffen. Binnenkort zal zij starten met de betaling van de eerste termijn.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet, dan wel niet tijdig, de precariobelasting en leges heeft voldaan. Daarom heeft het college de standplaatsvergunningen ingetrokken. Het college betrekt daarbij dat hij een discretionaire bevoegdheid heeft om de standplaatsvergunningen in te trekken. Niet alleen redengevend was dat eiseres de precariobelasting (en leges) niet tijdig betaalde, maar ook dat zij de betalingsregelingen niet adequaat nakwam. Met de intrekking wordt voorkomen dat de betaalachterstand groter wordt. Het college heeft mee laten wegen dat eiseres sinds 2015 incidentele vergunningen van de gemeente heeft gekregen. Daarbij zijn vaak betalingsachterstanden opgetreden en betalingsregelingen zijn niet tijdig nagekomen. De standplaatsvergunning is een schaarse vergunning en het college kan niet tegenover andere ondernemers verantwoorden dat een vergunninghouder met een betalingsachterstand een schaarse vergunning in gebruik heeft. Voorts ondervonden standplaatshouders relatief weinig gevolgen van de coronamaatregelen, omdat zij hun activiteiten konden voortzetten. De ervaringen met eiseres van voor de pandemie maken volgens het college dat deze problemen zich ook hadden voorgedaan zonder die bijzondere omstandigheden. Bovendien kan de aangifte die [naam 3] wegens een fysieke mishandeling heeft gedaan geen reden zijn, omdat het bedrijf al in januari 2022 is stil komen te liggen en de fysieke mishandeling op 12 mei 2022 heeft plaatsgevonden.
4.2.
Op grond van artikel 228 van de Gemeentewet kan precariobelasting worden geheven. Artikel 5:17, eerste en tiende lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening bepaalt dat het college een verleende standplaatsvergunning kan intrekken, indien de vergunninghouder niet of niet tijdig de precariobelasting voldoet. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college, zodat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen om gebruik te maken van deze bevoegdheid.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat hij de standplaatsvergunningen heeft ingetrokken. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen. Eiseres heeft de precariobelasting (en leges) voor het belastingjaar 2021 niet tijdig betaald en is de betalingsregelingen niet adequaat nagekomen. Dat eiseres op de zitting heeft toegelicht dat er nog een betalingsachterstand is, dat zij hiervoor een betalingsregeling heeft getroffen en dat zij binnenkort zal starten met de betaling van de eerste termijn, doet hieraan niet af. Zij is immers in het verleden door het college meerdere keren in de gelegenheid gesteld om met behulp van betalingsregelingen en een begeleidingstraject aan de openstaande precariobelasting te voldoen. De gronden van eiseres wat betreft de coronamaatregelen treffen ook geen doel. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat standplaatshouders relatief weinig gevolgen ondervonden van de coronamaatregelen en hun activiteiten konden voortzetten. De fysieke mishandeling en lichamelijke beperkingen die [naam 3] ervaart zijn spijtig, maar dat doet niet af aan dat eiseres niet (tijdig) aan de precariobelasting dan wel aan de betalingsregelingen kon voldoen. Dat eiseres nog in afwachting is van een positief resultaat van het herzieningsverzoek voor een financiële vergoeding van de RVO maakt dit niet anders. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de standplaatsvergunningen mocht intrekken. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.