ECLI:NL:RBGEL:2024:9250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11240708
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde medehuurderstatus door ontbreken hoofdverblijf in huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Vivare en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Vivare vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van achterstallige huur. De rechtbank oordeelde dat het medehuurschap van [gedaagde 2] was geëindigd omdat zij sinds 4 maart 2024 geen hoofdverblijf meer had in de huurwoning. De kantonrechter overwoog dat het medehuurschap van rechtswege eindigt wanneer een medehuurder zijn hoofdverblijf verliest. De rechtbank wees de vorderingen van Vivare tegen [gedaagde 1] grotendeels toe, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. Wat betreft [gedaagde 2] werd geoordeeld dat zij niet meer hoofdelijk aansprakelijk was voor de huurverplichtingen na haar vertrek uit de woning, maar dat zij wel aansprakelijk was voor de huurachterstand tot haar vertrek. De proceskosten werden tussen partijen gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11240708 \ CV EXPL 24-2396
Vonnis van 20 december 2024
in de zaak van
STICHTING VIVARE,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Vivare,
gemachtigde: GGN Mastering Credit,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,

2.[gedaagde 2] ,

verblijvend op een geheim adres,
gemachtigde: mr. P.T.H. Janssen,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2024
- de aanvullende conclusie van antwoord van [gedaagde 2] van 16 augustus 2024
- de akte overlegging producties 5 t/m 11 van [gedaagde 2]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. Namens Vivare zijn verschenen de heren [naam 1] en [naam 2] (beiden klantconsulent), bijgestaan door [naam 3] namens gemachtigde GGN Mastering Credit. Ook is [gedaagde 2] verschenen met haar gemachtigde. [gedaagde 1] is niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aan het einde van de zitting is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen. De uitspraakdatum is vervroegd naar vandaag.

2.De feiten

2.1.
Vivare heeft met [gedaagde 1] met ingang van 17 september 2021 een huurovereenkomst gesloten. Op grond van de huurovereenkomst verhuurt Vivare aan [gedaagde 1] de woning aan de [adres gehuurde] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op [datum] 2022 met elkaar gehuwd.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 28 maart 2024 heeft deze rechtbank het verzoek van [gedaagde 2] tot het uitsluitende gebruik van het gehuurde afgewezen.
2.4.
Bij beschikking van 16 september 2024 is het huwelijk door deze rechtbank ontbonden. De beschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het huurrecht van het gehuurde is bij dezelfde beschikking door de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van [gedaagde 2] , aan haar toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
Vivare vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede de ontruiming van het gehuurde. Daarnaast vordert Vivare de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van (i) € 4.314,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.977,18; (ii) de vervallen huurpenningen vanaf dagvaarding tot ontbinding van de huurovereenkomst; (iii) een schadevergoeding gelijk aan de vervallen huurpenningen vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming en (iv) de proceskosten.
3.2.
Vivare legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
Sedert oktober 2023 is de huur door gedaagden niet meer (volledig) voldaan. Wel zijn door gedaagden nog diverse betalingen verricht, maar de betalingsachterstand is inmiddels van dien aard dat gedaagden ernstig tekortschieten in de nakoming van hun verplichtingen als huurders. Deze tekortkoming rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst. Aangezien gedaagden op [datum] 2022 zijn gehuwd en sinds die datum ook allebei hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde, zijn partijen van rechtswege medehuurder. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde huursom.
3.3.
[gedaagde 2] voert het volgende verweer. In verband met de staat van het huwelijk, heeft zij het gehuurde op 4 maart 2024 verlaten. [gedaagde 2] had met [gedaagde 1] de afspraak dat zij een bedrag aan [gedaagde 1] overmaakte ten behoeve van de huurbetaling. [gedaagde 1] zou de verschuldigde huursom overmaken aan Vivare. Kennelijk heeft hij dat niet gedaan. [gedaagde 2] refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de gevorderde ontbinding en ontruiming. Aangezien zij sinds 4 maart 2024 geen hoofdverblijf meer heeft in het gehuurde, is zij vanaf die datum geen medehuurder meer. Zij is dan ook van oordeel dat zij de gevorderde huursommen niet verschuldigd is aan Vivare.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen de niet verschenen [gedaagde 1] verstek wordt verleend. Aangezien [gedaagde 2] wel is verschenen, wordt dit vonnis ingevolge artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook jegens [gedaagde 1] als een vonnis op tegenspraak beschouwd.
Vorderingen jegens [gedaagde 1]
4.2.
De kantonrechter zal het gevorderde jegens [gedaagde 1] op de hierna vermelde wijze toewijzen, omdat het gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond is (artikel 139 Rv).
Vorderingen jegens [gedaagde 2]
4.3.
Met betrekking tot de vorderingen jegens [gedaagde 2] overweegt de kantonrechter als volgt. Als door Vivare niet weersproken, neemt de kantonrechter bij de beoordeling tot uitgangspunt dat [gedaagde 2] vanaf 4 maart 2024 niet meer in het gehuurde verblijft. Zij heeft enige tijd verbleven bij familie en vrienden en een opvanghuis. Op dit moment beschikt [gedaagde 2] over eigen woonruimte op een geheim adres. Deze vaststelling is van belang, gelet op haar status als wettelijk medehuurder in de zin van artikel 7:266 lid 1 BW. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
[gedaagde 2] is geen contractuele hoofdhuurder, aangezien de huurovereenkomst is aangegaan tussen Vivare en [gedaagde 1] . Voornoemd wetsartikel bepaalt dat [gedaagde 2] , als echtgenoot van hoofdhuurder [gedaagde 1] , van rechtswege medehuurder is, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt. De kantonrechter volgt [gedaagde 2] in haar stelling dat zij sinds 4 maart 2024 geen medehuurder meer is van het gehuurde, omdat zij sindsdien geen hoofdverblijf meer heeft in het gehuurde. Het medehuurderschap ontstaat van rechtswege indien aan twee vereisten is voldaan, namelijk het sluiten van een huwelijk en het hebben van hoofdverblijf. Het omgekeerde geldt ook. Een zodanig vertrek van de wettelijke medehuurder uit de woning, waardoor deze geen hoofdverblijf meer heeft in de huurwoning, leidt tot de eenzijdige beëindiging van de medehuurdersrelatie met de verhuurder.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over het bepaalde in artikel 7:266 lid 4 BW. Dit artikellid bepaalt dat een tijdelijk verblijf buiten de huurwoning – hetzij krachtens een rechterlijke beschikking, hetzij krachtens een onderlinge afspraak – niet resulteert in het verlies van het hoofdverblijf. Deze bepaling voorziet erin dat de elders verblijvende medehuurder toch kan verzoeken het huurrecht van de woning toegewezen te krijgen. Aangezien [gedaagde 2] niet krachtens een rechterlijke beschikking of een onderlinge afspraak ergens anders is gaan wonen, is geen sprake van een fictief hoofdverblijf. In zoverre volgt uit het bepaalde in artikel 7:266 lid 4 BW dan ook niet dat [gedaagde 2] hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Ook de omstandigheid dat het huurrecht van het gehuurde aan [gedaagde 2] is toegewezen bij eindbeschikking van 16 september 2024 maakt dit niet anders. Als onweersproken heeft [gedaagde 2] verklaard dat zij een eerder verzoek daartoe niet meer heeft kunnen intrekken. Nadat zij alternatieve woonruimte had gevonden, heeft zij geen aanspraak meer willen maken op het huurrecht van het gehuurde. Zij heeft dat ook meermaals aan Vivare gecommuniceerd.
4.5.
Artikel 7:266 lid 2 BW bepaalt dat voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst de huurder en de medehuurder jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn. Gezien hetgeen overwogen in rov. 4.3 is [gedaagde 2] hoofdelijk, naast [gedaagde 1] , aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst die tot en met 4 maart 2024 zijn ontstaan. Uit het door Vivare overgelegde overzicht volgt dat op 4 maart 2024 een betalingsachterstand bestond van € 713,34. De kantonrechter volgt [gedaagde 2] niet in haar stelling dat Vivare in het geheel niets meer van haar te vorderen heeft. De kantonrechter zal [gedaagde 2] dan ook hoofdelijk veroordelen tot betaling van de verschuldigde wettelijke rente over € 713,34.
4.6.
Aangezien niet is gebleken dat Vivare aan [gedaagde 2] een 14-dagenbrief heeft doen toekomen, zal de kantonrechter [gedaagde 2] niet hoofdelijk veroordelen tot betaling van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Ook is [gedaagde 2] niet gehouden tot betaling van de gevorderde huurpenningen vanaf augustus 2024 t/m de ontruiming van het gehuurde. Tot slot, zal de kantonrechter [gedaagde 2] niet hoofdelijk veroordelen tot de ontruiming van het gehuurde, aangezien zij niet meer haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde.
4.7.
Aangezien Vivare en [gedaagde 2] gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
inzake [gedaagde 1]
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres gehuurde] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning met alles wat van [gedaagde 1] is en ieder die bij [gedaagde 1] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan Vivare,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Vivare te betalen een bedrag van € 3.540,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde vervallen maandtermijn vanaf de vervaldatum tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan Vivare van een bedrag van € 847,36 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] de woning na augustus 2024 in gebruik heeft tot de datum van de ontruiming,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Vivare begroot op € 137,47 aan dagvaardingskosten, € 496,00 aan griffierecht, € 271,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
inzake [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Vivare te betalen een bedrag van € 713,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot aan de dag van volledige betaling,
inzake [gedaagde 2]
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
tot slot
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
51588 \ 858