ECLI:NL:RBGEL:2024:9248

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11432954 / VV EXPL 24-162
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht in kort geding: afwijzing toewijzing woning aan bewindvoerder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de bewindvoerder van [rechthebbende] en Stichting Baston Wonen. De bewindvoerder vorderde toewijzing van een woning aan [rechthebbende], die onder bewind staat wegens problematische schulden en verkwisting. De vordering werd afgewezen omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat Baston Wonen, als toegelaten instelling, voldoende redenen had om de woning niet aan [rechthebbende] toe te wijzen. De voorzieningenrechter stelde vast dat Baston haar beslissing grotendeels had gebaseerd op een negatieve verhuurdersverklaring van Vivare, die de huurovereenkomst met [rechthebbende] had ontbonden wegens overlast veroorzaakt door haar zoon. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van Baston ondermaats was, maar dat dit niet voldoende was om de vordering van de bewindvoerder toe te wijzen. De voorzieningenrechter benadrukte dat in kort geding geen nieuwe rechtstoestand kan worden gecreëerd, wat in dit geval het geval zou zijn geweest als de vordering was toegewezen. De bewindvoerder werd veroordeeld in de proceskosten van Baston, die op € 949,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11432954 \ VV EXPL 24-162
Vonnis in kort geding van 20 december 2024
in de zaak van
[eiser]
IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE (TOEKOMSTIGE) GOEDEREN VAN
[rechthebbende],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari,
tegen
STICHTING BASTON WONEN,
gevestigd te Zevenaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Baston,
gemachtigde: mr. M.M.A. Vermin.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10;
- de brief van 11 december 2024 met producties 11 t/m 13 namens de bewindvoerder;
- de pleitnota van Baston.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 2 februari 2005 huurde [rechthebbende] van stichting Vivare (hierna: Vivare) de woning staande en gelegen aan het adres [adres 1] (hierna: [de woning] ). [rechthebbende] bewoonde [de woning] tot voor kort samen met haar zoon.
2.2.
[rechthebbende] staat sinds 5 februari 2005 ingeschreven als woningzoekende bij Entree en heeft aldus een meettijd van bijna 20 jaar. Entree is een samenwerkingsverband van wooncorporaties in de regio Arnhem-Nijmegen.
2.3.
[rechthebbende] staat met ingang van 6 april 2016 onder bewind van de bewindvoerder wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Vanaf 23 februari 2022 zijn de gronden van de onderbewindstelling van [rechthebbende] gewijzigd in lichamelijke of geestelijke toestand.
2.4.
In mei 2024 heeft zich een incident in de nabijheid van [de woning] voorgedaan. De zoon van [rechthebbende] heeft na een burenruzie pepperspray gebruikt tegen een omwonende.
2.5.
Op 22 augustus 2024 heeft zich wederom een incident voorgedaan waarbij de zoon van [rechthebbende] vanaf het balkon van [de woning] een doorgeladen wapen op een aantal omwonenden heeft gericht. De zoon is diezelfde dag gearresteerd en verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis.
2.6.
Bij besluit van 4 september 2024 heeft de burgermeester van [plaats] [de woning] met ingang van 6 september 2024 tot 6 november 2024 gesloten. Tegen dit besluit is door de bewindvoerder bezwaar ingesteld.
2.7.
Bij brief van 18 september 2024 heeft Vivare de huurovereenkomst tussen haar en de bewindvoerder voor [de woning] buitengerechtelijk ontbonden.
2.8.
Bij vonnis van 4 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door Vivare ingestelde ontruimingsvordering toegewezen omdat de voorzieningenrechter het aannemelijk acht
dat in een bodemprocedure niet zal worden geoordeeld dat het disproportioneel is dat Vivare van haar buitengerechtelijke ontbindingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Tegen dit vonnis heeft de bewindvoerder hoger beroep ingesteld.
2.9.
Op 6 november 2024 is [rechthebbende] teruggekeerd naar [de woning] . [rechthebbende] reageert actief op het woningaanbod dat beschikbaar wordt gesteld via Entree.
2.10.
Bij brief van 25 november 2024 heeft Baston [rechthebbende] de woning aan [adres 2] aangeboden nadat zij daarop had gereageerd via Entree en met haar meettijd als eerste voor die woning in aanmerking kwam. In die brief vraagt Baston om nadere stukken, waaronder een verhuurdersverklaring.
2.11.
Bij e-mail van 25 november 2024 stuurt de bewindvoerder de gevraagde stukken naar Baston. Ook de verhuurdersverklaring die Vivare op 1 oktober 2024 heeft verstrekt aan [rechthebbende] wordt meegestuurd. In deze verhuurdersverklaring staat dat er de afgelopen drie jaar sprake is geweest van overlast en dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden per 20 september 2024.
2.12.
Bij brief van 29 november 2024 heeft Baston het volgende geschreven aan [rechthebbende] :
“Je voldoet niet aan de voorwaarden waardoor je helaas niet in aanmerking komt voor deze woning. De reden van de afwijzing is: Overlast.”
2.13.
Op 29 november 2029 heeft er nog e-mailwisseling plaatsgevonden tussen Baston en de gemachtigde van de bewindvoerder. Namens Baston is onder meer het volgende aangegeven:
“Ik heb deze week telefonisch gesproken met een medewerkster van Vivare. Vivare blijft bij haar besluit. Baston Wonen volgt Vivare hierin en wijst [rechthebbende] op dit moment geen woning toe.”
2.14.
Bij deurwaardersexploot van 9 december 2024 is namens Vivare de ontruiming van [de woning] aangezegd tegen 8 januari 2024.
2.15.
Bij brief van 11 december 2024 heeft Baston de toewijzing van een andere woning aan [rechthebbende] afgewezen met als reden
Overlast.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert na wijziging van eis - samengevat - om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen aan de [adres 2] aan [rechthebbende] toe te wijzen, bij gebreke waarvan Baston aan de bewindvoerder een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per week voor elke week of gedeelte week dat zij in gebreke blijft en het vonnis niet in acht neemt, met veroordeling van Baston in de proceskosten.
3.2.
De bewindvoerder legt aan de vordering ten grondslag dat Baston geen gegronde redenen heeft om geen huurovereenkomst met [rechthebbende] aan te gaan. Baston heeft ten onrechte de woning niet aan [rechthebbende] toegewezen.
3.3.
Baston voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de bewindvoerder ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Het staat Baston in beginsel vrij om te bepalen met wie zij een huurovereenkomst sluit. Echter, vanwege haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als toegelaten instelling in de zin van artikel 19 van de Woningwet, kent die vrijheid een zekere begrenzing. Een toegelaten instelling is namelijk gehouden op grond van artikel 46 van de Woningwet voorrang te geven aan het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid brengt met zich dat zich bijzondere gevallen kunnen voordoen waarin de weigering om aan een woningzoekende een woning te verschaffen onrechtmatig is. Hiervan kan sprake zijn als de toegelaten instelling, gelet op alle relevante omstandigheden, niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat een toegelaten instelling zelfstandig een eigen beoordeling dient te maken. In het geval een toegelaten instelling een woning niet toewijst aan een woningzoekende, die in beginsel wel voor toewijzing in aanmerking komt, dient een toegelaten instelling haar beslissing te voorzien van een voldoende onderbouwing die inzicht geeft in de belangenafweging die aan de beslissing ten grondslag ligt.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat [rechthebbende] , gezien haar opgebouwde meettijd, in beginsel in aanmerking komt voor de huurwoning aan de [adres 2] . Zij kwam immers als reagerend woningzoekende als eerste in aanmerking voor deze huurwoning. Nadat de bewindvoerder de door Baston opgevraagde gegevens had aangeleverd, heeft Baston besloten de woning niet aan [rechthebbende] toe te wijzen. In de brief van 29 november 2024 noemt Baston hiertoe slechts de summiere afwijzingsgrond
Overlast. In aanvulling daarop heeft Baston in haar e-mail van 29 november 2024 geschreven dat
Vivare blijft bij haar besluit. Baston volgt Vivare hierin en wijst [rechthebbende] op dit moment geen woning toe.De voorzieningenrechter oordeelt dat Baston haar beslissing (in ieder geval grotendeels) heeft gebaseerd op de beslissing van Vivare om de ontruiming door te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Baston hier weliswaar een nuance op aangebracht door op te merken dat voorafgaand aan de brief en e-mail van 29 november 2024 zij zelf naar aanleiding van de negatieve verhuurdersverklaring ook onderzoek heeft gedaan (gesproken is met 1stroom en Vivare). Baston heeft daarna, zo is namens haar verklaard, zelfstandig besloten om [rechthebbende] de woning niet toe te wijzen. De voorzieningenrechter overweegt dat hiervan vóór de mondelinge behandeling niet is gebleken. Baston heeft ook nagelaten hierover verantwoording af te leggen aan de bewindvoerder en [rechthebbende] . Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft Baston een aanvullende motivering verstrekt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de wijze waarop Baston de afwijzing heeft gemotiveerd, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, ondermaats is. In zoverre kan aan Baston een verwijt worden gemaakt. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of dit verwijt een basis kan zijn voor toewijzing van het gevorderde.
4.5.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het gevorderde niet kan worden toegewezen. Hiervoor is het volgende redengevend. De gemachtigde van de bewindvoerder heeft de eis tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd in die zin dat niet langer ook het aanbieden van de woning wordt gevorderd, maar enkel toewijzing van de woning. Ter zitting is door Baston verklaard dat de woning inmiddels is aangeboden aan de volgende kandidaat, waardoor toewijzing van de vordering zal leiden tot executieproblemen. Verder geldt – meer principieel – dat het gevorderde in kort geding niet kan worden toegewezen. Binnen het bestek van het kort geding kan namelijk slechts een voorlopige voorziening worden gegeven. Toewijzing van de vordering zal echter leiden tot een nieuwe rechtstoestand tussen partijen, namelijk de totstandkoming van een huurovereenkomst woonruimte. Het karakter van een kort geding brengt met zich dat – enkele uitzondering daargelaten – geen voorziening kan worden gegeven waarmee een bestaande rechtstoestand wordt gewijzigd, opgeheven of een nieuwe rechtstoestand in het leven wordt geroepen. De vorderingen kunnen in dit kort geding dan ook niet worden toegewezen. Dit is ook tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gesteld. Reeds hierop strandt de vordering van de bewindvoerder.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het volgende te overwegen ten aanzien van de door Baston aangevoerde afwijzingsgrond. Ter zitting heeft Baston verder toegelicht dat de twee ernstige incidenten met de zoon van [rechthebbende] niet enkel dragend zijn voor de afwijzing. Baston heeft namelijk verklaard dat sprake is van meer stelselmatige overlast bij [de woning] , die ook is veroorzaakt door [rechthebbende] zelf. Dit laatste wordt door de bewindvoerder betwist, die in dit verband wijst op rov. 4.9 van het op 4 november 2024 gewezen kort gedingvonnis. Deze rechtsoverweging luidt, voor zover relevant, als volgt:
“In het sluitingsbesluit van de burgemeester valt te lezen dat uit politiegegevens blijkt dat [rechthebbende] en haar zoon regelmatig ruzie hebben, dat de politie meerdere keren bij hen thuis is geweest en heeft bemiddeld in die situaties. Ook heeft de politie in de afgelopen twee jaar meerdere meldingen bij Veilig Thuis gedaan, omdat zij zich zorgen maakte over de situatie tussen [rechthebbende] en haar zoon en is volgens de politie sprake van drank- en drugsgebruik door moeder en zoon. Hoewel dit klinkt als een zorgelijke (thuis)situatie, is de vraag echter of en in hoeverre buurtbewoners hier overlast van hebben ervaren. Vivare stelt weliswaar dat [rechthebbende] en haar zoon al langer voor overlast in de wijk zorgen, maar heeft die stelling alleen onderbouwd met een paar verklaringen van buurtbewoners die zijn opgesteld na het incident op 22 augustus 2024. De bewindvoerder heeft er terecht op gewezen dat deze verklaringen erg van elkaar verschillen daar waar het gaat om de periode van ervaren overlast. Vivare heeft ook geen meldingen overgelegd van buurtbewoners van vóór die tijd en heeft tijdens de zitting erkend dat dergelijke meldingen er niet zijn. Gelet op het voorgaande kan de voorzieningenrechter in het bestek van deze kort gedingprocedure dan ook niet vaststellen dat [rechthebbende] al geruime tijd voor overlast zorgt.”
4.7.
Gelet op de tegenover elkaar staande stellingen kan in dit kort geding niet worden vastgesteld of sprake is van meer stelselmatige overlast veroorzaakt door [rechthebbende] of niet. Daarvoor is bewijslevering nodig en daarvoor is het kort geding niet geschikt. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat als niet zou komen vast te staan dat [rechthebbende] zelf ook de veroorzaker is van stelselmatige overlast in [de woning] , dat Baston beter moet motiveren waarom de woning niet aan [rechthebbende] kan worden toegewezen. De verwijzing naar alleen de twee ernstige incidenten met de zoon van [rechthebbende] kunnen de afwijzing, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet zonder meer dragen. Niet is gesteld dat sprake is van indicaties dat zodanig ernstige incidenten zich ook zullen voordoen in een geheel andere woonomgeving, waarin de meerderjarige zoon van [rechthebbende] geen rol speelt.
4.8.
Tot slot merkt de voorzieningenrechter het volgende op. De omstandigheid dat [rechthebbende] een verhuurdersverklaring heeft gekregen met de aantekening dat sprake is geweest van overlast en een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, zal in de praktijk vermoedelijk ervoor zorgen dat woningen die zij aangeboden gaat krijgen op basis van haar meettijd bij Entree haar niet toegewezen zullen worden. Dat blijkt al uit het feit dat Baston twee woningen op deze grond haar niet heeft toegekend. Gelet op de financiële situatie van [rechthebbende] is het hoogst onwaarschijnlijk dat zij in de vrije sector een woning zal kunnen huren en zo is het denkbaar dat zij tussen wal en schip zal geraken. Dit is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een ongewenste situatie. Althans een ongewenste situatie voor zover [rechthebbende] niet zelf een verwijt kan worden gemaakt van overlastgevend gedrag. Zoals ook de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 4 november 2024 heeft overwogen wordt [rechthebbende] in feite gestraft voor het gedrag van haar zoon. De vraag is of (onverkorte toepassing van) de (negatieve) verhuurderverklaring in dit geval – gelet op de vergaande gevolgen ervan – wel terecht is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de orde gesteld of met [rechthebbende] een tijdelijke huurovereenkomst kan worden aangegaan. Door Baston is verklaard dat met de wijzigingen van huurwetgeving per 1 juli 2024 die mogelijkheid niet meer bestaat. De voorzieningenrechter overweegt dat, zolang artikel 1 onder c van het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomst nog niet is gewijzigd, [rechthebbende] mogelijk op grond van artikel 7:271 lid 2 BW in combinatie met voornoemd besluit in aanmerking kan komen voor een huurovereenkomst woonruimte voor bepaalde tijd wegens een sociale noodsituatie met een aantoonbaar urgente huisvestingsbehoefte.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van de bewindvoerder in dit kort geding worden afgewezen. De bewindvoerder is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Baston worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de bewindvoerder af,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de bewindvoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
51588 \ 32268