ECLI:NL:RBGEL:2024:9241

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
443462
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit registers en herstel van verzekeringsovereenkomst na beschuldiging van verzekeringsfraude

In deze zaak heeft de eisende partij, [eisende partij], een kort geding aangespannen tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eisende partij vordert de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister (EVR), Intern Verwijzingsregister (IVR) en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV), alsook het herstel van zijn verzekeringsovereenkomst met Achmea. De achtergrond van de zaak betreft een auto-ongeluk op 25 december 2023, waarbij de eisende partij zijn auto, een Volkswagen T-Roc, als gestolen had gemeld. Achmea heeft echter de schadeclaim afgewezen en de eisende partij geregistreerd in verschillende registers wegens vermeende verzekeringsfraude. De eisende partij ontkent de beschuldigingen en stelt dat de registraties onterecht zijn.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat Achmea op basis van haar onderzoek voldoende redenen had om de eisende partij te beschuldigen van opzettelijke misleiding. De rechter heeft geconcludeerd dat de registratie van de persoonsgegevens van de eisende partij in het EVR gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de beschuldigingen en de gevolgen daarvan. De vorderingen van de eisende partij zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de belangen van verzekeraars en de noodzaak om frauduleuze claims tegen te gaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de registratie van de persoonsgegevens van de eisende partij in het EVR, IVR en CBV proportioneel is en dat de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst door Achmea gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/443462 / KZ ZA 24-181
Vonnis in kort geding van 13 december 2024
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij],
advocaat: mr. S.A. Berwari,
toevoegingsnummer: 4QD5702
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. M.M.R. Nelissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4
- het herstelexploot
- de door Achmea overgelegde producties 1 tot en met 7
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024
- de pleitnota van Achmea.

2.De zaak in het kort

2.1.
De auto van [eisende partij] is op 25 december 2023 betrokken geweest bij een eenzijdig ongeval. Volgens [eisende partij] was de auto gestolen. De door [eisende partij] ingediende schadeclaim op grond van diefstal is afgewezen, omdat [eisende partij] volgens Achmea niet eerlijk is geweest. Volgens Achmea was van diefstal geen sprake. Achmea heeft [eisende partij] geregistreerd in interne en externe registers vanwege – kort gezegd – verzekeringsfraude. Ook heeft Achmea de verzekeringen van [eisende partij] opgezegd. [eisende partij] stelt dat hij geen fraude heeft gepleegd en vindt de registraties onterecht. Hij wil met dit kort geding bereiken dat de registraties worden verwijderd, dat zijn verzekeringsovereenkomst bij Achmea wordt hersteld en dat zijn schadeclaim alsnog in behandeling wordt genomen.

3.De feiten

3.1.
[eisende partij] had sinds 29 november 2023 een autoverzekering bij Achmea voor zijn Volkswagen T-Roc met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Uit de voor deze verzekering geldende polisvoorwaarden volgt, kort samengevat, dat wanneer de verzekerde fraude pleegt, Achmea de uitkering onder de polis kan weigeren en de verzekering mag opzeggen.
3.2.
Op 25 december 2023 omstreeks 5:10 uur was de auto betrokken bij een eenzijdig ongeval. Uit het door de politie opgestelde proces-verbaal blijkt onder meer het volgende.
De auto is vermoedelijk tegen een lantaarnpaal aangereden, waardoor de auto aan de voorzijde veel schade had. Er was geen persoon in het voertuig aanwezig. De politie heeft tevergeefs telefonisch contract gezocht met [eisende partij], op wiens naam de auto stond geregistreerd. De eerste keer ging de telefoon meerdere malen over, bij de tweede keer ging de telefoon direct op voicemail. De politie is vervolgens naar het huisadres van [eisende partij] gegaan. Er is aangebeld, maar er werd niet opengedaan.
3.3.
Op 27 december 2023 heeft [eisende partij] bij Achmea melding gemaakt van diefstal van de auto. Volgens [eisende partij] heeft hij de auto op 24 december 2023 omstreeks 12:00 uur geparkeerd tegenover zijn woning en constateerde hij op 25 december 2023 omstreeks
11:00 uur dat de auto er niet meer stond.
3.4.
Op 29 december 2023 heeft [eisende partij] aangifte van diefstal gedaan bij de politie. [eisende partij] heeft toen onder meer verklaard:
‘(…) De volgende dag, maandag 25 december 2023 omstreeks 11.00 uur, ben ik samen met mijn moeder naar de plek gelopen waar ik mijn voertuig had achter gelaten. Ik zag mijn auto daar niet staan. (…)
(…) Ik heb die woensdag via 112 de politie gebeld. Ik werd door hen doorverbonden naar het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit. Ik kon bij hen gelijk telefonisch aangifte doen, maar aan het einde van deze aangifte werd ik doorverbonden naar een andere politieagent. Ik hoorde hoe deze politieagent mij vertelde dat mijn auto inmiddels was gevonden naar aanleiding van een aanrijding en dat hij was afgesleept door ABC (…). Woensdag 27 december 2023 ben ik ’s ochtends gaan kijken bij ABC. (…). De schade en het afslepen moest ik regelen via de verzekering (…). De verzekering vroeg mij om aangifte te doen van de diefstal, ik dacht al aangifte gedaan te hebben. Ik keek daarvoor op mijn.politie.nl, maar ik heb daar geen aangifte terug kunnen vinden en daarom ben ik nu hier.’
3.5.
In opdracht van Achmea heeft [betrokkene 1], Toedrachtsonderzoeker bij Achmea Expertise, Risicodeskundigheid en Speciale Zaken, onderzoek ingesteld naar de toedracht en de omstandigheden rondom de diefstal, de aanrijding en de juistheid van de ingediende schadeclaim. Zij heeft het ‘Rapport Toedrachtonderzoek’ van 7 maart 2024 opgesteld. In dit rapport staan onder meer de volgende onderzoeksbevindingen:
8.
Onderzoeksbevindingen
Na onderzoek is het volgende gebleken:
(…)
• De heer [eisende partij] kreeg bij aankoop van de VW T-Roc twee sleutels;
• De heer [eisende partij] verloor nooit een sleutel en heeft geen sleutels bij laten maken voor de VW T-Roc;
• Beide sleutels waren op het moment van de diefstal en op het moment van de aanrijding in het bezit van de heer [eisende partij];
• Door de schade-expert zijn geen braaksporen geconstateerd aan de VW T-Roc;
• Middels uitlezing van de autosleutels welke de heer [eisende partij] overhandigde aan het
schadeherstelbedrijf en de EDR uitlezing van de VW T-Roc blijkt dat één van die sleutels gebruikt is op de VW T-Roc ten tijde van de aanrijding op 25 december 2023 om 05:01 uur;
• Uit de EDR uitlezing is gebleken dat de crash met de VW T-Roc heeft plaatsgevonden op 25 december 2023 om 05:01 uur;
(…)
• Na de aanrijding op 25 december 2023 om 05:01 uur belde de politie de heer [eisende partij] op telefoonnummer [telefoonnummer 1];
• De heer [eisende partij] beschikt over twee telefoons;
• De heer [eisende partij] had beide telefoons bij zich op het moment van de diefstal en op het moment van de aanrijding;
• Telefoonnummer [telefoonnummer 1] betreft een abonnement bij Odido;
• Telefoonnummer [telefoonnummer 2] betreft een Lyca mobiel zonder abonnement;
• De heer [eisende partij] heeft in de nacht van 24 december op 25 december 2023 zijn telefoons niet over horen gaan;
• De heer [eisende partij] verklaart geen melding te hebben ontvangen van een gemiste oproep in de nacht van 24 december op 25 december 2023 op zijn toestel met nummer [telefoonnummer 1];
• Wanneer de heer [eisende partij] op verzoek zijn belgeschiedenis toont aan rapporteur en collega toedrachtonderzoeker constateren deze dat er in de periode 25, 26 en 27 december geen belgeschiedenis in het toestel aanwezig is;
• De heer [eisende partij] verklaart geen nummers en gesprekken te hebben gewist;
• De heer [eisende partij] verklaart met niemand te hebben gebeld in bovengenoemde periode;
• Uit de factuur van provider Odido welke de heer [eisende partij] toestuurde blijkt dat er wel sprake is van uitgaande gesprekken is tussen 24 december en 28 december 2023;
(…)
• De heer [eisende partij] verklaarde dat hij na het ontdekken van de diefstal via 112 de politie belde;
• De uitgaande oproep naar 112 staat niet op de factuur van zowel Lyca als Odido.
3.6.
[betrokkene 2], werkzaam bij ID Tech, heeft in reactie op een vraag van Achmea, of de auto (met keyless go systeem) mogelijk gestolen kan zijn middels het onderscheppen van het signaal van de autosleutel, het volgende verklaard.
‘Indien het voertuig wordt ontvreemd door middel van Relay Attack of het klonen van de sleutelsignaal zal er nooit een update plaats vinden naar een sleutel. De sleutel krijgt alleen een update vanuit het voertuig indien deze in het voertuig aanwezig is.’
3.7.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft Achmea [eisende partij] bericht dat zij op basis van het onderzoek heeft geconcludeerd dat [eisende partij] fraude pleegt, door opzettelijk onjuiste informatie te geven en bewust onwaar te verklaren over de toedracht. Achmea heeft ook bericht dat de schade niet wordt betaald, dat de gegevens van [eisende partij] worden opgenomen in verschillende registers, dat hij gemaakte kosten moet terugbetalen en dat zijn verzekeringen worden beëindigd. Ook heeft Achmea toegelicht hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

4.Het geschil

4.1.
[eisende partij] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
I. Achmea te veroordelen tot het binnen 24 uur na dit vonnis, de registratie van de persoonsgegevens van Achmea (de voorzieningenrechter begrijpt dat is bedoeld: [eisende partij]) bij het IVR, EVR en CBV aantoonbaar en onvoorwaardelijk te (laten) verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag (of dagdeel) dat Achmea niet voldoet aan deze veroordeling;
II. Achmea te veroordelen om uiterlijk binnen 24 uur na dit vonnis, de verzekeringsovereenkomst met [eisende partij] in kracht te herstellen en de schadeclaim van [eisende partij] alsnog conform de geldende polisvoorwaarden in behandeling te nemen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag (of dagdeel) dat Achmea niet voldoet aan deze veroordeling.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eisende partij] dat niet is komen vast te staan dat hij de verzekeraar opzettelijk heeft willen misleiden.
4.3.
Achmea voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij], met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten en de nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat in dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Achmea heeft betwist dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisende partij] het spoedeisend belang bij zijn vorderingen slechts summierlijk toegelicht. [eisende partij] heeft uitsluitend gesteld, maar niet onderbouwd, dat hij door de registraties ‘financieel gezien volledig verlamd is geraakt’. Die onderbouwing was temeer op zijn plaats geweest nu uit de overgelegde stukken blijkt dat [eisende partij] beschikt over een bankrekening én over een verzekering voor een andere auto, die hij in gebruik heeft.
Ondanks de summiere onderbouwing van het spoedeisend belang wordt [eisende partij] ontvangen in zijn vorderingen, ten aanzien waarvan het volgende wordt overwogen.
5.3.
Onderdeel van de vorderingen van [eisende partij] is een veroordeling van Achmea om zijn persoonsgegevens te verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister (EVR), uit het Intern Verwijzingsregister (IVR) en bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CVB; onderdeel van het verbond van verzekeraars). Niet ter discussie staat dat de registratie van de persoonsgegevens van [eisende partij] in het EVR de meest verstrekkende gevolgen voor hem kan hebben, omdat dit een extern register betreft, waardoor alle deelnemende financiële instellingen kunnen vaststellen dat [eisende partij] in het incidentenregister van Achmea is opgenomen en op basis van die informatie kunnen besluiten hun (financiële) diensten aan [eisende partij] te weigeren. Aan de gronden voor opname in het EVR worden dan ook hogere eisen gesteld dan aan de gronden voor opname in de andere (interne) registraties. Daarom zal allereerst worden beoordeeld of Achmea mocht overgaan tot registratie van de persoonsgegevens in het EVR.
5.4.
Voor registratie in het EVR gelden de regels zoals opgenomen in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). In artikel 5.2.1 van het PIFI zijn – samengevat – de volgende cumulatieve voorwaarden opgenomen voor opname van de persoonsgegevens in het EVR. Kort gezegd kan de registratie plaatsvinden als de gedraging van de betrokken persoon, in dit geval [eisende partij], een bedreiging vormt voor de (financiële) belangen van de verzekeraar, in voldoende mate vaststaat dat [eisende partij] betrokken is bij die gedraging én bij de registratie het proportionaliteitbeginsel in acht is genomen.
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de voorzieningenrechter te beoordelen of voorshands voldoende aannemelijk is dat Achmea de door haar gestelde opzettelijke misleiding van de verzekeraar door [eisende partij] in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen ter onderbouwing van haar standpunt dat aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens in het EVR is voldaan.
5.6.
Achmea heeft een ‘Rapport toedrachtonderzoek’ overgelegd dat onder meer bestaat uit administratief onderzoek, tactisch onderzoek, buurtonderzoek en technisch onderzoek.
In het kader van het onderzoek hebben meerdere interviews van [eisende partij] plaatsgevonden. De voorzieningenrechter acht de navolgende twee onderwerpen uit het rapport van cruciaal belang.
autosleutels
5.7.
[eisende partij] heeft onder meer verklaard dat hij beschikt over twee autosleutels, dat ten tijde van het ongeval één van de twee sleutels aanwezig was in de afgesloten kamer van zijn woning en dat hij de andere sleutel bij zich had (in zijn broekzak) toen hij in de nacht van 24 december 2023 op 25 december 2023 is blijven slapen in de woning van zijn ouders. [eisende partij] heeft ook verklaard dat er geen andere sleutels van zijn auto in omloop zijn en dat de sleutel die hij in zijn broekzak had de sleutel is die hij dagelijks gebruikt. De andere (reserve)sleutel heeft hij slechts een keer gebruikt om te controleren of deze werkte.
5.8.
[eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de auto is gesloten. In dit kader heeft hij gewezen op de mogelijkheid dat zijn sleutel (via de Signal Amplification Relay Attack-methode, hierna: SARA-methode) op afstand is gebruikt. [eisende partij] heeft aangevoerd dat uit het rapport onvoldoende blijkt of onderzoek is gedaan naar de vraag of die methode mogelijk is toegepast. [eisende partij] betwist hiermee de conclusie uit het rapport dat zijn sleutel fysiek in de auto aanwezig moet zijn geweest. Volgens [eisende partij] kan niet worden uitgesloten dat hij slachtoffer is geworden van diefstal.
5.9.
Dit betoog van [eisende partij] houdt geen stand. Uit het rapport blijkt genoegzaam dat Achmea technisch onderzoek heeft laten verrichten naar de twee autosleutels die [eisende partij] in zijn bezit heeft en dat uit dat onderzoek is gebleken dat één van de sleutels fysiek is gebruikt op 18 oktober 2023 om 11:44 uur (bij een kilometerstand van 17.174) en dat de andere fysieke sleutel – ten aanzien waarvan [eisende partij] heeft verklaard dat hij die dagelijks gebruikt – voor het laatst is gebruikt op 25 december 2023 om 5:01 uur (bij een kilometerstand van 21.992). Achmea heeft in dit kader gewezen op de verklaring van ID Tech (zie r.o. 3.6.) en ter zitting toegelicht dat een dergelijke sleutelupdate alleen beschikbaar is, als de fysieke sleutel in de auto wordt gebruikt. Met andere woorden: de SARA-methode waarop [eisende partij] doelt is hier niet aan de orde, omdat de autosleutel in dat geval geen update zou hebben gegeven. Daar komt bij dat ook de auto is uitgelezen en dat uit die bevindingen eveneens is gebleken dat de autosleutel, die [eisende partij] dagelijks gebruikt, is gebruikt tijdens de aanrijding op 25 december 2023 om 5:01 uur. Dat betekent dat [eisende partij], die heeft verklaard de sleutel steeds bij zich te hebben gehad, ten tijde van het ongeval in de auto moet hebben gezeten.
Voor de uitkomst van het technisch onderzoek heeft [eisende partij] geen verklaring kunnen geven. [eisende partij] heeft steeds verklaard dat hij niet weet hoe dit kan, omdat de sleutel de hele nacht in zijn broekzak zat, toen hij die nacht bleef slapen in het huis van zijn ouders.
Nu in het rapport is vastgesteld dat de auto geen braakschade had en dat de fysieke autosleutel – die in het dagelijks leven door [eisende partij] wordt gebruikt – ook is gebruikt ten tijde van het ongeval, is de door [eisende partij] gestelde diefstal van de auto niet aannemelijk geworden.
telefoongesprekken
5.10.
Daar komt bij dat de verklaringen van [eisende partij] omtrent zijn telefoongebruik niet overeenkomen met de gegevens van zijn telefoonproviders. In dit kader acht de voorzieningenrechter het navolgende van belang.
Uit het door de politie op 25 december 2023 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat zij [eisende partij] rond 5:40 uur twee maal heeft gebeld op telefoonnummer [telefoonnummer 1]: de eerste keer ging de telefoon meerdere keren over en de tweede keer ging de telefoon gelijk naar de voicemail. [eisende partij] heeft verklaard dat hij deze telefoon die hele nacht zich had toen hij bij zijn ouders sliep, maar dat hij de telefoon niet over heeft horen gaan. Ook heeft hij verklaard dat hij geen melding had van een gemiste oproep in de nacht van 24 op 25 december 2023 op het betreffende toestel met telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Uit de telefoongegevens van dit toestel bleek dat er op 25, 26 en 27 december 2023 geen belgeschiedenis aanwezig was. [eisende partij] heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor het feit dat er geen gemiste oproepen van de politie zichtbaar waren in zijn belgeschiedenis op 25 december 2023 rond 5:40 uur. [eisende partij] heeft verklaard dat hij nog een telefoon heeft, welke gegevens ook zijn gecontroleerd door de onderzoekers. Ook uit de gegevens van de andere telefoon bleek dat er geen belgeschiedenis was op 25, 26 en 27 december 2023. [eisende partij] heeft desgevraagd verklaard dat hij de belgeschiedenis van de telefoons niet heeft gewist en dat hij in de betreffende periode met niemand heeft gebeld.
Uit opgevraagde gegevens van de telefoonproviders bleek echter dat er weldegelijk telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen 24 en 28 december 2023 op de telefoon met nummer [telefoonnummer 1]. Verder bleek uit de belgeschiedenis van de andere telefoon dat er op 4 december 2023 één keer, en op 20 december 2023 twee keer sprake was van een kort uitgaand telefoongesprek. De gegevens van de telefoonproviders vallen dus niet te rijmen met de verklaring van [eisende partij] dat er in de betreffende periode niet is gebeld en evenmin met de ontbrekende belgeschiedenis van de telefoons. Daar komt bij dat [eisende partij] heeft gesteld dat hij kort na het ontdekken van de vermeende diefstal 112 heeft gebeld, terwijl die uitgaande oproep niet is terug te vinden op de specificaties van de beide telefoonproviders.
Op basis van al deze bevindingen dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te worden geconcludeerd dat [eisende partij] in strijd met de waarheid heeft verklaard omtrent zijn telefoongebruik en dat [eisende partij] de belgeschiedenis van zijn telefoons zelf moet hebben verwijderd.
5.11.
Al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de door [eisende partij] geschetste gang van zaken – in het licht van het gemotiveerde verweer van Achmea – niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken. Achmea heeft op grond van haar onderzoeksresultaten – en de daarmee niet te rijmen verklaringen van [eisende partij] – kunnen en mogen concluderen dat sprake was van opzettelijke misleiding van de kant van [eisende partij].
Dat sprake was van diefstal van de auto, zoals door [eisende partij] gesteld, is geenszins aannemelijk geworden. Daarentegen is wel aannemelijk geworden dat [eisende partij] welbewust heeft geprobeerd Achmea te bewegen tot het doen van een uitkering, waarop hij geen recht had. Achmea heeft terecht gesteld dat deze gedraging een bedreiging vormt of kan vormen voor haar als verzekeraar. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat opname in het EVR proportioneel is, gelet op de ernst van de gedraging. Het maatschappelijk belang rechtvaardigt in beginsel dat de registratie van de gegevens niet alleen beperkt blijft tot de administratie van Achmea. Voldoende aannemelijk is geworden dat het belang van registratie van de gegevens in het EVR prevaleert boven de nadelige gevolgen van deze registratie door [eisende partij].
5.12.
De slotsom is dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat aan de voorwaarden voor opname van de gegevens van [eisende partij] in het EVR is voldaan. Het voorgaande brengt mee dat ook de registratie van persoonsgegevens van [eisende partij] bij het IVR en het CBV zijn toegestaan. Voor opname in het IVR geldt immers een lichtere toets dan voor opname in het EVR: voldoende is dat sprake is van een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij een incident. Onder een incident wordt verstaan een gebeurtenis die als gevolg kan hebben/heeft of heeft gehad dat belangen, integriteit of veiligheid in het geding zijn van de verzekeraar. Het IVR bevat alleen persoonsgegevens zichtbaar voor de organisatie van de betreffende financiële instelling en heeft dus een beperkte externe werking.
Nu aan de strenge voorwaarde voor opname in het EVR is voldaan, is een opname van de persoonsgegevens van [eisende partij] bij het CBV (de afdeling die uitvoering geeft aan het Fraudeloket van het verbond van verzekeraars) eveneens toegestaan. De bevoegdheid van Achmea om de gegevens van [eisende partij] aan het CBV door te geven volgt uit artikel 4.2.3. PIFI.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering onder I zal worden afgewezen.
5.13.
De ernst van de gedraging rechtvaardigt bovendien de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst. Het stond Achmea op grond van de polisvoorwaarden dan ook vrij om de verzekeringsovereenkomst met [eisende partij] te beëindigen. De vordering onder II, om Achmea te gebieden de verzekeringsovereenkomst te hervatten, zal daarom worden afgewezen. Voor de vordering van [eisende partij] onder II (laatste deel) om Achmea te veroordelen de schadeclaim alsnog in behandeling te nemen, ontbreekt in het licht van hetgeen de voorzieningenrechter in het voorgaande heeft overwogen, een grondslag, zodat ook dat deel van de vordering wordt afgewezen.
5.14.
[eisende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
771