ECLI:NL:RBGEL:2024:9235

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/05/442652 KG ZA 24-352
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering en boete wegens niet nakomen koopovereenkomst binnenvaartschip

In deze zaak, die op 19 december 2024 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde eiseres in conventie, een binnenvaartonderneming, een voorschot op een contractuele boete en commissie van gedaagde in conventie, die een binnenvaartschip van eiseres had gekocht. De koopovereenkomsten waren gesloten op 15 september 2022, maar gedaagde had de financiering voor de aankoop van het schip niet rond gekregen. Eiseres vorderde ook een gebod of verbod ten aanzien van handelingen van gedaagde die schadelijk zouden zijn voor haar bedrijf. Gedaagde voerde verweer en betwistte de vorderingen, stellende dat de koopovereenkomsten niet meer van kracht waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat gedaagde verplicht was tot afname van het schip of tot betaling van de boete. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor geldvorderingen in kort geding en de terughoudendheid die daarbij in acht moet worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/442652 / KG ZA 24-352
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van
[eiseres in conv],
statutair gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
advocaat: mr. N. van Beurden
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. B. van Treijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2024,
- de producties 1 tot en met 12, 14 tot en met 20 en 22 van [eiseres in conv] , ingekomen op 26 november 2024,
- productie 13 (een geluidsopname) van [eiseres in conv] , ingekomen op 2 december 2024,
- de akte met de aanvullende producties 23 tot en met 34, tevens wijziging van eis, en de akte met aanvullende producties 35 tot en met 37 van [eiseres in conv] , ingekomen op 3 december 2024,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 3 december 2024,
- de akte met aanvullende productie 38 van [eiseres in conv] , ingekomen op 4 december 2024,
- de mondelinge behandeling gehouden op 5 december 2024, ter gelegenheid waarvan ten aanzien van de vordering in reconventie een regeling is getroffen, zoals vastgelegd in het verkort proces-verbaal van 5 december 2024,
- de spreekaantekeningen van [eiseres in conv] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Op 15 september 2022 hebben partijen twee koopovereenkomsten met elkaar gesloten, waarbij [eiseres in conv] het binnenvaartschip [schip 1] aan [gedaagde in conv] heeft verkocht en [gedaagde in conv] bij wijze van inruil het binnenvaartschip [schip 2] aan [eiseres in conv] heeft verkocht. De levering van beide schepen zou plaatsvinden op uiterlijk 24 februari 2023. Vóór die datum werd duidelijk dat [gedaagde in conv] de financiering van de aankoop van [schip 1] niet rond kreeg. [gedaagde in conv] heeft op 9 september 2024 een ander binnenvaartschip, [schip 3] , van een derde gekocht en daarvoor een financiering verkregen van [bedrijf 1] Laatstgenoemde vennootschap is gelieerd aan een bevrachter, die ook bevrachter is van [eiseres in conv] . [gedaagde in conv] heeft op 10 oktober 2024 de aankoop van [schip 3] aan [eiseres in conv] meegedeeld.
In dit kort geding vordert [eiseres in conv] een voorschot op de contractuele boete en commissie uit hoofde van de koopovereenkomst van 2022 en de later volgens haar tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst 2024. Daarnaast vordert zij een gebod dan wel verbod ten aanzien van handelingen van [gedaagde in conv] die haar in haar bedrijfsexploitatie en in haar rechtsverhouding met haar bevrachter schaden. [gedaagde in conv] voert verweer en betoogt dat hij ervan mocht uitgaan dat de koop en verkoop van [schip 1] en [schip 2] niet meer zouden doorgaan, omdat hij de financiering voor de aankoop van [schip 1] niet rond had gekregen, zodat hij geen boete en commissie is verschuldigd. Hij betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in conv] .
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in conventie van [eiseres in conv] af. Hierna wordt uitgelegd waarom tot dat oordeel is gekomen. De vordering in reconventie tot afgifte van zijn eigendommen die zijn achtergebleven op de [eiseres in conv] , is door [gedaagde in conv] ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.

3.De feiten

3.1.
[eiseres in conv] is eigenaar van de binnenvaartschepen [schip 1] en [eiseres in conv] . [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is bestuurder van [eiseres in conv] .
3.2.
[gedaagde in conv] heeft in opdracht van [eiseres in conv] als schipper op de binnenvaartschepen van [eiseres in conv] gevaren; van 2 januari 2023 tot en met 4 november 2023 op [schip 1] en vanaf 4 november 2023 tot en met 18 oktober 2024 op de [eiseres in conv] .
3.3.
[gedaagde in conv] is eigenaar van binnenvaartschip [schip 2] .
3.4.
Partijen hebben [naam 2] (hierna: [naam 2] ), scheepsmakelaar bij [bedrijf 2] , opdracht gegeven voor de bemiddeling van de koop en verkoop van [schip 1] en [schip 2] .
3.5.
Op 15 september 2022 hebben partijen twee koopovereenkomsten gesloten ten aanzien van [schip 1] en [schip 2] . In de koopovereenkomst van [schip 1] is het volgende, voor zover van belang, opgenomen:
KOOPPRIJS
De totale koopprijs van het verkochte bedraagt: € 1.550.000,00 exclusief B.T.W. (…).
NOTARIËLE AKTE VAN LEVERING
Artikel 1
De voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van
[notariskantoor] te Rotterdam op 13 januari 2023 of zoveel eerder of later als
partijen nader zullen overeenkomen, doch uiterlijk op 24 februari 2023.
(…)
INGEBREKESTELLING, VERZUIM, ONTBINDING EN BOETE
Artikel 13
1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling
moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen.
2. Wanneer een partij in verzuim is, is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt te vergoeden en kan deze de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden.
3. Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechtelijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete recht op aanvullende schadevergoeding.
4. Indien de overeenkomst door de wederpartij van de in verzuim zijnde partij voor ontbonden wordt verklaard, verplicht de in verzuim zijnde partij zich om direct de afgesproken courtage ter compensatie van tijd en kosten te zullen betalen aan [bedrijf 2]
OVERIGE ONTBINDENDE VOORWAARDEN
Artikel 15
1. Deze overeenkomst zal, mits met inachtneming van het navolgende, ontbonden (kunnen) worden in elk van de volgende gevallen:
a. als koper niet vóór 31 december 2022 aanstaande een toezegging heeft verkregen voor het aangaan van één of meer geldleningen ter financiering van het bij deze gekochte (…)
Koper zal ter verkrijging van de financiering al het mogelijke verrichten en kan op deze ontbindende voorwaarde alleen een beroep doen door aan verkoper tenminste twee schriftelijke afwijzingen over te leggen.
2. (…) (…) Dit beroep moet geschieden door middel van een schriftelijke mededeling aan de notaris en de verkoper via [bedrijf 2] (…)
3.6.
Partijen hebben afgesproken dat [schip 2] door [gedaagde in conv] bij de koop van [schip 1] zou worden ingeruild. In de koopovereenkomst van [schip 2] is een koopprijs van € 650.000,00 overeengekomen en levering uiterlijk op 24 februari 2023. Verder is in die koopovereenkomst bepaald dat de overdracht van [schip 2] onlosmakelijk is verbonden met de overdracht van [schip 1] .
3.7.
Op enig moment heeft [gedaagde in conv] twee afwijzingen van kredietverstrekkers gekregen waardoor hij de financiering van de aankoop van [schip 1] niet rond kreeg.
3.8.
Op 6 september 2024 hebben partijen aan boord van [schip 2] een gesprek gevoerd over de mogelijke financiering voor de aan- en verkoop van [schip 1] en [schip 2] . Bij dit gesprek waren [gedaagde in conv] , zijn financieel adviseur [naam 3] (hierna: [naam 3] ), en [naam 2] aanwezig.
3.9.
[gedaagde in conv] heeft op 9 september 2024 met een derde een koopovereenkomst met betrekking tot binnenvaartschip [schip 3] (hierna: [schip 3] ) gesloten. [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) heeft de aankoop van [schip 3] middels een overeenkomst van geldlening gefinancierd. Tot zekerheid van terugbetaling van deze geldlening heeft [gedaagde in conv] ten behoeve van [bedrijf 1] een hypotheekrecht en pandrecht op [schip 3] verleend.
[naam 4] is de bestuurder van [bedrijf 1] en de aan hem gelieerde ondernemingen zijn al jaren de bevrachter van [eiseres in conv] .
3.10.
Begin oktober 2024 heeft [naam 2] op verzoek van [eiseres in conv] een ‘koopovereenkomst [schip 1] ’, gedateerd op 10 oktober 2024 (hierna: de koopovereenkomst 2024) opgesteld. Deze overeenkomst is niet door partijen ondertekend.
3.11.
Op 10 oktober 2024 heeft op de [eiseres in conv] een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 2] en [gedaagde in conv] . Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde in conv] meegedeeld dat hij [schip 3] heeft gekocht.
3.12.
Op 14 oktober 2024 is [schip 3] aan [gedaagde in conv] geleverd.
3.13.
Op 18 oktober 2024 heeft [eiseres in conv] [gedaagde in conv] verzocht de [eiseres in conv] , waarop hij op dat moment nog steeds in opdracht van [eiseres in conv] als schipper voer, te verlaten en haar eigendommen in te leveren. Ook heeft [eiseres in conv] [gedaagde in conv] toen de toegang tot het schip ontzegd.
3.14.
Op 18 oktober 2024 heeft [eiseres in conv] ten laste van [gedaagde in conv] conservatoire derdenbeslagen gelegd onder drie bankinstellingen en onder [bedrijf 1] . Tevens is toen conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde in conv] .
3.15.
[eiseres in conv] heeft [gedaagde in conv] bij brief van 22 oktober 2024 gesommeerd tot betaling van de contractuele boete en de courtage van de makelaar (de commissie), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 24 februari 2023, van in totaal € 256.902,63. Ook heeft zij [gedaagde in conv] gesommeerd om zich te onthouden van handelingen die [eiseres in conv] benadelen ten aanzien van haar rechtsverhouding met [naam 4] dan wel van handelingen die haar bedrijfsexploitatie benadelen. Tot slot heeft zij vermeld dat zij, voor zover vereist, de koopovereenkomsten 2022 en 2024 ontbindt.
3.16.
Vervolgens is [eiseres in conv] – naast het onderhavige kort geding – op 31 oktober 2024 een bodemprocedure tegen [gedaagde in conv] gestart.
3.17.
Sinds eind oktober 2024 vaart [gedaagde in conv] met [schip 3] vrachten voor [naam 4] .

4.Het geschil

4.1.
[eiseres in conv] vordert (in conventie) na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conv] veroordeelt om aan [eiseres in conv] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 100.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde in conv] met onmiddellijke ingang na het te wijzen vonnis verbiedt enige feitelijke en/of rechtshandeling te verrichten, dan wel gebiedt zich van iedere feitelijke en/of rechtshandeling te onthouden, welke ten nadele werkt betreffende de rechtsverhouding die [eiseres in conv] heeft met de bevrachter c.q. de heer [naam 4] dan wel een aan de heer [naam 4] gelieerde ondernemingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding en € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt;
III. [gedaagde in conv] met onmiddellijke ingang na het te wijzen vonnis verbiedt enige feitelijke en/of rechtshandeling te verrichten, dan wel gebiedt zich van iedere feitelijke en/of rechtshandeling te onthouden, welke ten nadele werkt van de bedrijfsexploitatie van [eiseres in conv] , onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding en € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt;
IV. [gedaagde in conv] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde in conv] voert verweer. [gedaagde in conv] heeft zijn vordering in reconventie ter mondelinge behandeling ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde in conv] dat de producties bij de dagvaarding te laat zijn ingediend en dat [eiseres in conv] daarmee afstand heeft gedaan van haar spoedeisend belang bij haar vorderingen en het verweer dat [eiseres in conv] de eiswijziging met aanvulling van de gronden bij dagvaarding had moeten indienen in plaats van twee dagen voorafgaand aan de zitting bij akte.
5.2.
Gebleken is dat [eiseres in conv] de producties één maand na de dagbepaling van 25 oktober 2024 op 26 november 2024 digitaal heeft ingediend. Dit komt neer op acht dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 5 december 2024. Hoewel niet is gebleken dat [eiseres in conv] deze producties niet eerder kon verstrekken, is evenmin door [gedaagde in conv] onderbouwd waarom de aard en de omvang van deze stukken met zich brengen dat hij daarvan in die acht dagen onvoldoende kennis heeft kunnen nemen en zich daarom niet adequaat kan verweren. Dit had wel op zijn weg gelegen. [gedaagde in conv] is in dit verband vrij algemeen gebleven en heeft bovendien niet concreet onderbouwd ten aanzien van welke producties zijn betoog geldt. Daar komt bij dat de vermeerdering van de gronden slechts één randnummer betreft – van minder dan een halve bladzijde – waarin [eiseres in conv] betoogt dat [gedaagde in conv] haar een bedrag verschuldigd is wegens onverschuldigde betaling ten aanzien van teveel betaald dagloon. Ook ten aanzien van dit standpunt geldt dat [gedaagde in conv] niet heeft onderbouwd waarom de aard en omvang van deze vermeerdering met zich meebrengt dat [gedaagde in conv] zich hiertegen niet adequaat heeft kunnen verweren.
Vordering onder I
5.3.
De vordering onder I betreft een (voorschot op de) betaling van een geldsom. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
5.4.
[eiseres in conv] heeft het volgende ter onderbouwing van haar geldvordering naar voren gebracht. [gedaagde in conv] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomsten met betrekking tot [schip 1] van 2022 en 2024, nu zij dit schip niet heeft afgenomen. [gedaagde in conv] heeft geen beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst van 2022 en die koopovereenkomst is daarmee onaantastbaar geworden. [gedaagde in conv] is daarom de contractuele boete van 10% en commissie van 2% van de koopsom à € 1.550.000,00 verschuldigd op grond van artikel 13 van de koopovereenkomst 2022 en de later tussen partijen tot stand gekomen (mondelinge) koopovereenkomst 2024. Partijen hebben, nadat bleek dat [gedaagde in conv] de financiering van de koopovereenkomst 2022 niet rond kreeg, afgesproken dat [eiseres in conv] nog niet over zou gaan tot het innen van de contractuele boete, mits [gedaagde in conv] uiterlijk in 2024 alsnog tot afname van [schip 1] overgaat. Op dat moment was echter nog onzeker of [schip 2] zou worden ingeruild dan wel of [gedaagde in conv] [schip 2] aan een derde zou gaan verkopen. Nu [gedaagde in conv] op 10 oktober 2024 alsnog kenbaar heeft gemaakt zijn afnameverplichting ten aanzien van [schip 1] niet na te komen, is [gedaagde in conv] gelet op voornoemde afspraak en op grond van artikel 6:83 sub a en c BW sinds 24 februari 2023 in verzuim. Ten aanzien van de koopovereenkomst 2024 geldt dat partijen slechts enkele aanvullende afspraken hebben gemaakt – over onder meer de koopprijs en het schrappen van het financieringsvoorbehoud – ten opzichte van de koopovereenkomsten 2022 en dat de tussen partijen gemaakte afspraak over het afnemen in 2024 en het vooralsnog niet innen van de contractuele boete zoals volgt uit de koopovereenkomst 2022 is blijven gelden. Ter zake van de contractuele boete en de commissie, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 23 februari 2024, is [gedaagde in conv] € 231.802,63 aan [eiseres in conv] verschuldigd. Daarnaast geldt dat [eiseres in conv] als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomsten uit 2022 en 2024 gelet op artikel 6:80 lid 1 BW vervangende schadevergoeding naast ontbinding kan vorderen. Deze schade moet worden begroot op een vergelijkbaar bedrag nu de percentages voor de contractuele boete en commissie zoals opgenomen in de koopovereenkomsten in de scheepsvaart gebruikelijk zijn. Verder voert [eiseres in conv] aan dat zij gevolgschade heeft geleden en in dat verband rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 25.000,00, nu zij de [eiseres in conv] en [schip 1] niet in de vaart kan houden bij gebreke van een schipper. Tot slot betoogt [eiseres in conv] dat zij aan [gedaagde in conv] voor de opdrachten die hij voor haar verrichtte ver boven het gebruikelijke tarief heeft betaald. Deze afspraak hing samen met de afnameverplichting in 2024 door [gedaagde in conv] en de betaling van dit te hoge dagloon zou later bij de afname van [schip 1] weer rechtgetrokken worden. In totaal heeft [eiseres in conv] [gedaagde in conv] een bedrag van € 79.800,00 teveel aan loon betaald. Nu [gedaagde in conv] niet tot afname overgaat is dit handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en bovendien zijn deze betalingen onverschuldigd betaald, aldus [eiseres in conv] .
5.5.
[gedaagde in conv] voert het volgende verweer. Nadat bleek dat hij geen financiering kon krijgen voor de aankoop van [schip 1] hebben partijen afgesproken dat de koopovereenkomsten uit 2022 niet meer door zouden gaan. Er is nadien nooit gesproken over enige verschuldigdheid van een contractuele boete. Ook is besproken dat [gedaagde in conv] [schip 2] aan een derde ging verkopen. [gedaagde in conv] betwist in dat verband ook het standpunt van [eiseres in conv] inhoudende dat partijen hadden afgesproken dat hij in de tussentijd, tot de afname van [schip 1] uiterlijk in 2024, voor [eiseres in conv] op [schip 1] en de [eiseres in conv] ging varen. Volgens [gedaagde in conv] is hij immers vanaf 2 januari 2023 gaan varen voor [eiseres in conv] , dus voor de uiterste leverdatum en dat is ruim voor de door [eiseres in conv] gestelde afspraken zouden kunnen zijn gemaakt. Later is opnieuw tussen partijen gesproken over een eventuele koop van [schip 1] door [gedaagde in conv] . In dat verband heeft [eiseres in conv] op 6 september 2024 bij [gedaagde in conv] aan boord een nieuw voorstel aan hem gedaan. Op grond van dit nieuwe voorstel diende [gedaagde in conv] onder andere zijn huis voor de financiering in te zetten. De koopovereenkomst 2024 die door [naam 2] is opgesteld, heeft [gedaagde in conv] nooit gezien en heeft hij ook niet ondertekend en aanvaard. Het opstellen door [naam 2] van deze nieuwe koopovereenkomst bevestigt wel dat de koopovereenkomsten uit 2022 van de baan waren. [gedaagde in conv] betwist dat er na de koopovereenkomsten 2022 een nadere koopovereenkomst tot stand is gekomen. Hoewel [gedaagde in conv] op 6 september 2024 al bezig was met de aankoop van [schip 3] , voelde hij zich door [eiseres in conv] onder druk gezet en durfde hij dit om die reden pas op 10 oktober 2024 aan haar mee te delen.
[gedaagde in conv] betwist dat hij de contractuele boete en de commissie is verschuldigd. Bovendien is de commissie niet verschuldigd aan [eiseres in conv] , maar aan [bedrijf 2] , zoals is bepaald in artikel 13 lid 4 van de koopovereenkomst 2022, aldus [gedaagde in conv] .
5.6.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat tussen partijen een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan [gedaagde in conv] tot afname van [schip 1] dient over te gaan en bij gebreke daarvan een contractuele boete en commissie is verschuldigd. Daartoe is het hiernavolgende redengevend.
5.7.
[eiseres in conv] heeft haar standpunt – dat partijen afspraken de afnameverplichting te verschuiven naar uiterlijk 2024 en de boete vooralsnog niet te incasseren – onderbouwd met drie verklaringen. Ten aanzien van de verklaring van [naam 2] geldt dat – hoewel [naam 2] de afspraak grotendeels bevestigt – [gedaagde in conv] aanvoert dat [naam 2] enkel in het belang van [eiseres in conv] handelde en hij zich door [naam 2] en [naam 1] onder druk gezet voelde. In dat verband heeft [eiseres in conv] niet betwist dat [naam 2] en [naam 1] op 10 oktober 2024 de door [gedaagde in conv] gestelde bedreigende uitlatingen hebben gedaan. In dit kort geding kan daarom niet worden vastgesteld welk gewicht aan die verklaringen moet worden toegekend. Ten aanzien van de verklaring van [naam 3] heeft [eiseres in conv] weliswaar betoogd dat daaruit eveneens een bevestiging van de hiervoor genoemde afspraken volgt, maar zij heeft evenwel nagelaten concreet naar deze verklaring te verwijzen en daaruit te citeren. Dat had echter wel op haar weg gelegen en dit geldt temeer nu het een verklaring van vier pagina’s betreft. De enkele opmerking dat de verklaring als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, volstaat niet. Gelet op het voorgaande leggen de door [eiseres in conv] overgelegde verklaringen in dit kort geding daarom onvoldoende gewicht in de schaal voor haar hiervoor genoemde standpunt. Dat een onderdeel van de hiervoor door [eiseres in conv] gestelde afspraken de afspraak betrof dat [gedaagde in conv] in de tussentijd – totdat afname van [schip 1] door [gedaagde in conv] zou plaatsvinden – op [schip 1] ging varen, is door [gedaagde in conv] gemotiveerd betwist. Niet weersproken is dat [gedaagde in conv] vanaf 2 januari 2023 op [schip 1] is gaan varen en niet gesteld of gebleken is dat de door [eiseres in conv] gestelde afspraken reeds op die datum tussen partijen golden. Dat is ook niet aannemelijk omdat de uiterste leverdatum van 24 februari 2023 toen ook nog niet was verstreken. Verder is van belang dat [gedaagde in conv] ten aanzien van het financieringsvoorbehoud aanvoert dat hij – nadat hij twee afwijzingen van kredietverstrekkers had ontvangen en dat had gemeld aan [naam 2] – ervan uitging dat de koopovereenkomsten 2022 niet meer door zouden gaan en hij daarom geen beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde van artikel 15 van de koopovereenkomst uit 2022. Bij deze stand van zaken is daarom voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat op grond van de koopovereenkomst 2022 op [gedaagde in conv] een verplichting tot afname rust dan wel tot betaling van een contractuele boete en/of commissie. Nog daargelaten dat in artikel 13 lid 4 van de koopovereenkomst van 2022 is bepaald dat de commissie moet worden voldaan aan [bedrijf 2] , die geen partij is in dit kort geding.
5.8.
Daarnaast volgt uit de opname van het telefoongesprek van 17 oktober 2024 tussen [naam 1] en [gedaagde in conv] , in tegenstelling tot wat [eiseres in conv] aanvoert, niet dat [gedaagde in conv] erkent dat tussen partijen de koopovereenkomst 2024 mondeling tot stand is gekomen. Dat [gedaagde in conv] erkent dat hij op enig moment tegen [naam 1] heeft gezegd [schip 1] te willen kopen, leidt op zichzelf nog niet tot een aanvaarding van de door [naam 2] in oktober 2024 opgestelde koopovereenkomst. [gedaagde in conv] betwist ook niet dat hij tegen [naam 1] kenbaar heeft gemaakt [schip 1] te willen kopen maar voert aan dat de gesprekken enkel tot een voorstel hebben geleid. Daar komt bij dat [gedaagde in conv] zich naar eigen zeggen door [naam 1] en [naam 2] onder druk gezet voelde. Dat partijen hadden afgesproken om op 10 oktober 2024 bij [gedaagde in conv] aan boord tot ondertekening van de koopovereenkomst 2024 over te gaan is gelet op de betwisting van [gedaagde in conv] en bij gebreke van enige onderbouwing evenmin gebleken. Nu een handtekening onder de koopovereenkomst 2024 ontbreekt en de aanvaarding door [gedaagde in conv] van deze overeenkomst ook niet op andere wijze is gebleken, is voorshands evenmin aannemelijk geworden dat na de koopovereenkomsten uit 2022 een nadere koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
5.9.
[eiseres in conv] stelt verder nog dat [gedaagde in conv] op 24 september 2024 tijdens een telefoongesprek met [naam 1] heeft verklaard dat hij [schip 1] ging kopen en dat hij daarvoor ook zijn bedrijfsnaam had veranderd. Dit is in het telefoongesprek van 17 oktober 2024 weer aan de orde geweest en toen heeft [gedaagde in conv] niet ontkend dat hij dit heeft gezegd en hij heeft toen ook gezegd dat hij niet eerlijk is geweest over de koop van [schip 3] , aldus [eiseres in conv] . Daaruit kan echter niet in voldoende mate worden afgeleid dat er tussen partijen een rechtsverhouding bestaat, waaruit een verplichting voor [gedaagde in conv] voortvloeit tot afname van [schip 1] dan wel betaling van een contractuele boete en commissie. Om een en ander te kunnen vaststellen, waaronder de rol van [naam 2] , is onderzoek naar de feiten en wellicht bewijslevering noodzakelijk. Daarvoor is in kort geding naar haar aard geen plaats.
De stelling van [eiseres in conv] dat met [gedaagde in conv] in het kader van zijn afnameverplichting een afspraak is gemaakt over het uitbetalen van een hoger dagloon is door [gedaagde in conv] gemotiveerd weersproken, zodat het bestaan van een dergelijke afspraak evenmin aannemelijk is geworden Onder deze omstandigheden is dus ook niet aannemelijk geworden dat de betaling van (een deel van) het dagloon zonder rechtsgrond als bedoeld in artikel 6:203 BW is verricht dan wel dat [gedaagde in conv] onrechtmatig jegens [eiseres in conv] heeft gehandeld.
5.10.
De conclusie van het voorgaande is dat in het bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres in conv] een geldvordering heeft op [gedaagde in conv] . Daar komt bij dat onvoldoende omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. [eiseres in conv] stelt dat zij door de handelwijze van [gedaagde in conv] zwaar wordt getroffen in de exploitatie van haar onderneming, nu zij (onderhouds-)kosten heeft voor [schip 1] en de [eiseres in conv] en tegelijkertijd door het vertrek van [gedaagde in conv] geen schipper heeft voor deze schepen en dus geen omzet. Zij stelt voorts dat het feit dat [gedaagde in conv] thans rechtstreeks vaart voor [naam 4] een grote negatieve invloed heeft op haar werkzaamheden. [gedaagde in conv] heeft dat gemotiveerd weersproken. [gedaagde in conv] voert in dat verband aan dat [eiseres in conv] zelf op 18 oktober 2024 per direct de overeenkomst van opdracht met [gedaagde in conv] heeft beëindigd, terwijl hij bereid was langer voor [eiseres in conv] door te varen en alles in onderling overleg te doen. Weliswaar betoogt [eiseres in conv] dat de hele situatie voor haar een financieel probleem oplevert, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd dat haar financiële situatie dermate kritiek is dat gesproken kan worden van onverwijlde spoed bij de gevorderde voorziening.
5.11.
De vordering onder I zal daarom worden afgewezen.
Vorderingen onder II en III
5.12.
[eiseres in conv] legt aan haar vorderingen onder II en III ten grondslag dat [gedaagde in conv] heeft gedreigd dat hij ervoor zal zorgdragen dat [eiseres in conv] haar werk voor [naam 4] zal kwijtraken. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres in conv] haar grootste opdrachtgever kwijtraakt. Het handelen van [gedaagde in conv] is onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat hij opzettelijk schade wenst aan te brengen aan de bedrijfsexploitatie van [eiseres in conv] . Uit de facturen die [eiseres in conv] heeft overgelegd volgt dat zij nog maar twee vrachten heeft gedaan voor [naam 4] terwijl dat eerder minimaal zes vrachten per maand waren. Dat [gedaagde in conv] zich tegenover [naam 4] negatief uitlaat, blijkt volgens [eiseres in conv] ook wel uit de e-mail van 26 oktober 2024 van mr. Van Treijen over het vermeende gelegde beslag op [schip 3] , waarin hij schrijft:
“ [naam 4] wil de “ [schip 3] ” gaan inzetten en die zal niet vrolijk worden als blijkt dat [naam 1] ‘zijn’ schip vastlegt”. Namens [eiseres in conv] is immers geen scheepsbeslag gelegd en dit had de advocaat van [gedaagde in conv] eenvoudig kunnen raadplegen in bijvoorbeeld het kadaster en de concept dagvaarding, aldus [eiseres in conv] .
[gedaagde in conv] heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres in conv] tegenover de betwisting door [gedaagde in conv] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd waaruit enig onrechtmatig handelen van [gedaagde in conv] jegens haar volgt. Daarbij komt dat de vorderingen zodanig ruim zijn geformuleerd dat deze ook om die reden als onvoldoende bepaald niet toewijsbaar zijn.
5.14.
De vorderingen onder II en III zullen daarom eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
5.15.
[eiseres in conv] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Ten aanzien van de proceskosten in reconventie hebben partijen afgesproken dat ieder de eigen proceskosten draagt. De proceskosten van [gedaagde in conv] in conventie worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.610,00
5.16.
Zoals volgt uit de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken worden de tarieven in kort geding – in tegenstelling tot in bodemprocedures – niet gebaseerd op basis van het belang van de zaak en wordt er geen extra punt toegekend voor de (eerste) mondelinge behandeling. Het verzoek van [gedaagde in conv] om toekenning van een extra punt voor de mondelinge behandeling en het hanteren van het liquidatietarief voor zaken met een vorderingswaarde van meer dan € 195.000,00 wordt daarom afgewezen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres in conv] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres in conv] in de proceskosten van € 2.610,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
1780