ECLI:NL:RBGEL:2024:9212

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ARN _22_2298
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van brandweervrijwilliger

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 oktober 2021 afgewezen, en dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 22 maart 2022. De rechtbank heeft op 28 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen, waarbij het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser. Eiser is recentelijk veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder belaging en bedreiging, en de staatssecretaris heeft geconstateerd dat deze feiten een risico vormen voor de samenleving, vooral in de functie van brandweervrijwilliger. Eiser heeft betoogd dat zijn persoonlijke omstandigheden en zijn inzet voor de samenleving in zijn voordeel moeten worden meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze belangen terecht zwaarder heeft laten wegen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie gelijk is aan die van anderen die wel een VOG hebben gekregen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de staatssecretaris [1]
(gemachtigden: [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 12 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris op goede gronden eisers aanvraag om afgifte van een VOG heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Op 25 augustus 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van brandweervrijwilliger bij Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te [plaats 1] .
5. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens ten name van eiser zijn geregistreerd:
- Eiser is op 11 maart 2022 veroordeeld wegens belaging (artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), bedreiging (artikel 285, eerste lid, van het Sr), beschadiging van goederen (artikel 350, eerste lid, van het Sr) en opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken (artikel 231b van het Sr) tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze uitspraak is onherroepelijk.
- Jegens eiser is op 3 september 2018 een zaak wegens belaging (artikel 285b, eerste lid, van het Sr) en bedreiging (artikel 285, eerste lid, van het Sr) voorwaardelijk geseponeerd op grond van “reclasseringsbelang” met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarde. Deze proeftijd is geëindigd op 24 september 2020.
5.1.
De staatssecretaris ziet in het vervullen van de functie brandweervrijwilliger op grond van het screeningsprofiel gezondheidszorg en welzijn van mens en dier meerdere risico’s voor de samenleving, namelijk het risico dat er inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aan eiser toevertrouwde personen en het risico dat zij slachtoffer kunnen worden van bijvoorbeeld belaging of geweld. Het vertrouwen en het gevoel van veiligheid van deze personen kan hiermee ernstig worden geschaad.
5.2.
Omdat de staatssecretaris binnen de terugkijktermijn van vier jaar tenminste één strafbaar feit heeft gevonden, heeft hij ook gekeken naar strafbare feiten die eiser heeft gepleegd buiten deze termijn. [2] Buiten de terugkijktermijn vond de staatssecretaris gegevens dat eiser in 2008 in aanraking is geweest met justitie wegens bedreiging en belaging. Dit wordt meegewogen bij de belangenafweging. De staatssecretaris vindt dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG. Hierbij heeft de staatssecretaris meegewogen dat eiser vaker in aanraking is geweest met justitie, dat zijn contact met justitie nog maar kort geleden is en dat hij een niet lichte straf heeft gekregen bij de veroordeling van 11 maart 2022. De door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden heeft de staatssecretaris ook meegewogen bij de belangenafweging, maar deze omstandigheden maken niet dat hij tot een ander besluit komt.
Het toetsingskader
6. Wanneer de aanvrager van een VOG in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Met het objectieve criterium wordt beoordeeld of de aangetroffen justitiële gegevens binnen de geldende terugkijktermijn, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak, dan wel bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het subjectieve criterium wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het eerder genoemde risico voor de samenleving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de toepassing van het subjectieve criterium worden als relevante omstandigheden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden door de staatssecretaris de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (beleidsregels), zoals die golden ten tijde van het bestreden besluit.
Het objectieve criterium
7. Ter zitting is vastgesteld dat het objectieve criterium niet (meer) in geschil is tussen partijen.
Het subjectieve criterium
8. Eiser betoogt dat zijn persoonlijk belang zwaarder moet wegen dan het maatschappelijk belang. Hij voert daartoe aan dat hij sinds mei 2021 werkzaam is bij [bedrijf 1] in de functie van fysieke zorg begeleider. Daarin heeft hij veelvuldig contact met verschillende instanties zoals GGZ, verslavingszorg, Forensisch Beschermd Wonen en gewoon Beschermd Wonen, waarbij hij integer te werk gaat. Ook heeft hij via [bedrijf 2] bij de politie gewerkt. Eiser heeft aangegeven zich op vele manieren voor de samenleving in te zetten, namelijk 25 jaar als vrijwilliger bij [evenement], als vrijwilliger Burgerhulpverlener, en hij is 15 jaar werkzaam geweest bij de huisartsenpost. Tijdens zijn werkzaamheden hebben zich geen problemen voorgedaan. Verder is de zaak waarin hij werd verdacht van belaging en bedreiging licht afgedaan omdat het voorwaardelijk is geseponeerd met een proeftijd die is verstreken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de handelingen (belaging) specifiek gericht waren op één persoon, waarmee het gevaar voor anderen dan die ene persoon er minder of helemaal niet is. Eiser doet er alles aan om zijn leven in goede banen te leiden. Eiser wordt in zijn belangen geschaad als hij de functie van brandweervrijwilliger niet kan uitoefenen. Ook zal zijn huidige werkgever om een VOG vragen. Als hij zijn baan kwijtraakt, komt hij weer in de financiële problemen terecht.
Eiser heeft in beroep nog aanvullende stukken ingediend, waaronder een (korte) verklaring van [persoon A] (gezondheidspsycholoog) van 2 februari 2022, een e-mail bericht van [persoon B] van 20 juli 2022 over zijn werk als zorgbegeleider, een referentie van [persoon C] van [bedrijf 3] over het functioneren van eiser in de periode van 31 juli 2023 tot 23 september 2023, een e-mail van eiser van 6 januari 2024 aan [persoon D], een brief van de Reclassering van 1 juli 2024, een getuigschrift aangaande de opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar van 27 augustus 2024, een beslissing op bezwaar van 28 augustus 2024 waarin zijn bezwaar gegrond wordt verklaard, een afgegeven VOG op 27 augustus 2024 voor de functie van beveiliger/centralist bij [stichting] in [plaats 2] en een stuk uit een krant en van Facebook. Daarbij is de belangenafweging in het voordeel van eiser uitgevallen en ter zitting heeft eiser toegelicht dat daaruit afgeleid moet worden dat de afweging in deze zaak onvolledig is geweest.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de omstandigheden van het geval en in onderlinge samenhang bezien, het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij de toewijzing van zijn aanvraag om afgifte van een VOG voor de functie van brandweervrijwilliger. Eiser is veroordeeld voor strafbare feiten die nog maar relatief kort geleden hebben plaatsgevonden in het licht van de terugkijktermijn en die niet zijn te verenigen met het doel van de aanvraag, waarvan de veroordeling op 11 maart 2022 niet licht is afgedaan met een opgelegde taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij is zowel binnen als buiten de terugkijktermijn in aanraking geweest met justitie, waarbij ook sprake is van recidive met betrekking tot bedreiging en belaging. De staatssecretaris stelt zich verder in redelijkheid op het standpunt dat eisers betoog dat dit gericht zou zijn op één persoon daaraan niet af doet, omdat dit niet met zich brengt dat eiser helemaal geen gevaar vormt voor de rest van de maatschappij. De staatssecretaris heeft eisers persoonlijke belangen bij de toekenning van de VOG meegewogen en erkent dat eiser zich graag wil inzetten voor de samenleving, hij zijn verleden achter zich heeft gelaten en dat een weigering een negatieve invloed zal hebben op de positieve stappen die eiser onlangs heeft gemaakt en nog wil maken. De staatssecretaris heeft daarover echter niet ten onrechte overwogen dat hij het belang van de bescherming van de maatschappij tegen het vastgestelde risico zwaarder laat wegen dan eisers belang bij afgifte van de VOG. De rechtbank constateert, zoals ter zitting is gebleken, dat eiser de functie van fysieke zorg begeleider bij [bedrijf 1] heeft verricht zonder VOG en nu niet meer verricht. De staatssecretaris kan verder niet nagaan of en zo ja, wanneer eiser via [bedrijf 2] bij de politie heeft gewerkt. De rechtbank ziet hierin dus geen belang dat in het voordeel van eiser had moeten worden meegewogen. De staatssecretaris mag verder van eiser verlangen over een langere periode te laten zien dat hij zich niet meer schuldig maakt aan het plegen van (vermeende) strafbare feiten, alvorens hij in aanmerking komt voor een VOG met overeenkomstige functieaspecten. Verder heeft de staatssecretaris op goede gronden overwogen dat aan het feit dat eiser al langere tijd als onder andere burgerhulpverlener en vrijwilliger werkzaam is geweest niet het vertrouwen kan worden ontleend dat aan eiser een VOG zou worden toegewezen voor de beoogde functie van brandweervrijwilliger. Tot slot overweegt de rechtbank dat de ingediende stukken in beroep het voorgaande niet anders maakt, omdat deze niet kunnen worden betrokken bij de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. De verwijzing naar de afgegeven VOG op 27 augustus 2024 treft ook geen doel, omdat dit pas jaren later, namelijk op 6 juni 2024, is aangevraagd en het bestreden besluit dateert van 22 maart 2022. Alleen al het tijdsverloop maakt dat het hier niet om hetzelfde geval gaat. Verder zien de overgelegde stukken in beroep evenmin op het subjectieve criterium. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. De rechtbank merkt nog op dat de staatssecretaris terecht heeft opgenomen in onder andere het primaire besluit dat het hier gaat om een momentopname en het eiser vrij staat om na verloop van tijd een nieuwe aanvraag in te dienen waarbij de feiten en omstandigheden van dat moment, waaronder het tijdsverloop, worden bekeken.
Het gelijkheidsbeginsel
9. Eiser betoogt dat twee collega’s van hem bij [bedrijf 1] met antecedenten binnen de terugkijktermijn wel een VOG hebben gekregen, zo hebben zij hem verteld. Er wordt dus met twee maten gemeten en eiser snapt niet dat hem dan geen VOG wordt afgegeven.
9.1.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Eiser heeft geen concrete gegevens overgelegd, waardoor niet te controleren is of de gevallen die eiser aanhaalt gelijk zijn aan zijn situatie. De staatssecretaris merkt daarover terecht op dat elke zaak afzonderlijk zorgvuldig wordt beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden en ook al zou bij eisers collega’s wellicht ten onrechte een VOG zijn verstrekt, dit niet maakt dat eiser op grond daarvan daar ook recht op heeft.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de minister voor Rechtsbescherming.
2.Zie paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018.