ECLI:NL:RBGEL:2024:9197

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/05/443962
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige wegens onvoldoende opvoedvaardigheden van ouders

Op 11 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], vanwege ernstige tekortkomingen in het ouderschap van de moeder en de vader. De kinderrechter oordeelt dat er geen sprake is van goed genoeg ouderschap, wat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar vertonen problematische opvoedvaardigheden en emotionele instabiliteit, wat leidt tot een onveilige opvoedsituatie voor [de minderjarige]. De moeder heeft moeite met emotieregulatie en de vader toont weinig probleeminzicht en is niet open voor hulp. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige opvoedsituatie niet voldoet aan de minimale eisen van goed ouderschap en dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig in gevaar is. De kinderrechter heeft besloten dat uithuisplaatsing noodzakelijk is en dat de situatie over zes maanden opnieuw moet worden beoordeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan ingaan. De ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/443962 / ZJ RK 24-845
Datum uitspraak: 11 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.J. Scholten te Doetinchem,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 december 2024.
Daarbij waren aanwezig:
  • [de minderjarige] , die apart is gehoord door de kinderrechter;
  • de vader, met een begeleider van Hier Zorg;
  • de moeder met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De kinderrechter heeft tijdens de zitting- in overeenstemming met alle aanwezigen - bijzondere toestemming verleend aan de ambulant begeleidster van de vader, werkzaam bij Hier Zorg om bij de zitting aanwezig te zijn.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter niet samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld omdat [de minderjarige] dat liever niet wilde. In overleg met [de minderjarige] heeft de kinderrechter alleen verteld dat [de minderjarige] bij haar ouders wil blijven wonen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar moeder. In het weekend gaat zij naar haar vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 19 oktober 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt (nader) toegelicht. [de minderjarige] woont bij haar moeder en gaat ieder weekend naar haar vader. Siza is betrokken bij moeder en komt twee keer per week bij de moeder langs. Siza ziet een moeder die haar emoties niet kan reguleren, die niet voorspelbaar is en die niet aansluit bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Curess is betrokken bij de vader en komt eens per veertien dagen langs. Beide zorgaanbieders geven aan grote zorgen te zien in de zorg, opvoeding en ontwikkeling van [de minderjarige] bij ouders thuis. Curess heeft aangegeven dat er de afgelopen periode geen zicht is gekomen op de opvoedvaardigheden van de vader richting [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] niet bij de gesprekken aanwezig is geweest. Het is de vader niet gelukt om [de minderjarige] aanwezig te laten zijn bij de afspraken met Curess. Daarnaast is gebleken dat de vader bij een incident, in de basis, niet aansluit bij de emotionele behoefte van [de minderjarige] . De vader vermijdt gesprekken over wat incidenten met [de minderjarige] doen. Omdat [de minderjarige] buiten beeld is gebleven, kon ook niet worden getoetst wat de vader met de gekregen adviezen doet.
3.3.
Gezien de zorgen in de huidige opvoedsituatie en de ontwikkeling van [de minderjarige] , is een uithuisplaatsing noodzakelijk om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Het lukt de ouders niet om vooruitgang te laten zien in de gestelde bodemeisen en [de minderjarige] heeft geen ouders die beschikbaar voor haar zijn, voor haar kunnen zorgen en de belangen van [de minderjarige] voorop kunnen stellen.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing. De advocaat van de moeder geeft – kort samengevat - aan dat het gaat om goed genoeg ouderschap. Dat is niet in iedere situatie en voor iedereen hetzelfde net als dat niet in ieder opvoedmilieu hetzelfde normaal is. De advocaat plaatst kanttekeningen bij de verslagen. Genoemd wordt dat bij de moeder sprake is van borderline, maar onduidelijk is waar die diagnose vandaan komt, net als de vermoedens van een licht verstandelijke beperking. Ook worden zaken benoemd over de vader die niets te maken hebben met goed genoeg ouderschap zoals dat de vader analfabeet zou zijn en een laag inkomen zou hebben.
De advocaat benadrukt dat een uithuisplaatsing in dit geval een middel is dat erger is dan de ‘kwaal’. Ook geeft zij aan dat inmiddels bekend is dat weinig kinderen echt beter worden van een uithuisplaatsing. Misschien is er wel andere hulp nodig, maar dan moeten de ouders wel weten wat er van hen wordt verwacht. De GI heeft bodemeisen gesteld aan het ouderschap, maar de advocaat geeft aan dat de ouders na de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing nauwelijks de tijd hebben gekregen hierin iets te laten zien. De moeder heeft het nodig dat er een gesprek met haar wordt gevoerd als zij rustig is en niet als er net een emotionele situatie aan de hand is. Ook moet er worden gekeken naar wat er wél goed gaat. Gelet op het voorstaande heeft de moeder verzocht om afwijzing van het verzoek.
4.2.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij staat niet achter de uithuisplaatsing en wil dat [de minderjarige] bij de moeder blijft wonen. De vader is van mening dat het goed gaat met [de minderjarige] . De vader vindt dat hij zelf voor [de minderjarige] kan zorgen en dat zij bij hem thuis kan wonen of gewoon bij haar moeder kan blijven wonen. Tot slot benoemt de vader dat hij altijd alle hulp heeft aangenomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
Goed genoeg ouderschap
5.2.
De kinderrechter overweegt dat de beslissing of [de minderjarige] bij haar ouders kan opgroeien in feite draait om de vraag of er sprake is van goed genoeg ouderschap. Goed genoeg ouderschap is geen harde wetenschap maar een weging van verschillende factoren. De kinderrechter constateert op basis van de verslaglegging, de toelichting van de GI ter zitting en het contact met de beide ouders ter zitting dat er géén sprake is van goed genoeg ouderschap. De kinderrechter licht dit hieronder toe om vervolgens te motiveren waarom sprake is van een noodzaak tot uithuisplaatsing en er geen passende alternatieven zijn.
Over de moeder
5.3.
Bij de weging of de opvoedsituatie nog voldoende is, kan gebruikt worden gemaakt van de 14 voorwaarden van goed genoeg ouderschap. De ondersteuning van SIZA die tweemaal per week bij de moeder thuiskomt, heeft aan de hand van deze punten afgelopen jaar een verslag opgebouwd. De kinderrechter benoemt uit het verslag van 3 december 2024 de volgende opvallende voorbeelden die onder bouwen dat geen sprake is van goed genoeg ouderschap.
  • De moeder blokkeert regelmatig de telefoon van [de minderjarige] of pakt de telefoon af. Op 11 oktober 2024 blokkeert zij nog steeds de telefoon van [de minderjarige] omdat ze de afwas moet doen en niet snel genoeg is. Daarna vergeet moeder de code waarna de situatie tussen beiden snel escaleert. [de minderjarige] wordt boos. Er is sprake van schreeuwen over en weer, slaan met de deur, schoppen tegen meterkast. De medewerker van SIZA probeert te sturen en benoemt dat moeder en dochter niet moeten schreeuwen maar dit heeft geen effect. De vader van [de minderjarige] staat beneden maar [de minderjarige] wil niet mee, zij wil logeren bij een vriendinnetje. Vader is het niet eens. [de minderjarige] huilt en schreeuwt maar moeder belt onder tussen met haar nieuwe partner en heeft geen oog meer voor haar dochter. De boosheid tussen beiden blijft bestaan. [de minderjarige] reageert hierop door haar moeder uit te schelden en haar beide ouders dom te noemen. Moeder zegt dat ze er helemaal klaar mee is, ze gaat zo gewoon weg naar de garage en dan blijft dochter maar alleen. Moeder geeft aan dat ze de code alleen maar is vergeten doordat dochter zo onrustig is en dat ze daardoor niet meer kan nadenken.
  • Gezien wordt dat [de minderjarige] het gedrag van haar moeder overneemt. Ze komt snel in conflict en lijkt schelden en schreeuwen of bijvoorbeeld de komst van politie als normaal te zien (2 december 2024) en negeert de opdrachten van haar moeder.
  • [de minderjarige] hecht steeds minder waarde aan de regels van haar moeder. Zo is er de afspraak om dagelijks schone kleding naar school te dragen (want zij oogde onverzorgd) maar dit doet zij niet en moeder kan hierop niet goed reageren.
  • Moeder heeft weinig probleemoplossend vermogen en komt met suggesties die niet passend zijn ( [de minderjarige] heeft snel vet haar, dus moet zij het maar afknippen. [de minderjarige] luister niet dus dan blokkeert moeder de telefoon net zo lang tot zij wel luistert). Zij begrijpt niet dat en hoe ze met [de minderjarige] moet praten over bijvoorbeeld gevaren van social media.
  • De moeder is niet voorspelbaar, kan niet goed grenzen geven of deze zijn ongepast waarbij moeder haar eigen belang laat voorgaan. [de minderjarige] mocht bijvoorbeeld geen vriendinnen mee naar huis nemen want de moeder wil erbij zijn als er mensen thuis zijn maar de moeder wil hiervoor niet zelf thuisblijven. In december neemt [de minderjarige] wel een vriendin mee naar huis maar moeder wil hierover met [de minderjarige] geen tijdsafspraken maken over hoe laat haar dochter terug moet zijn (voorstel van SIZA). Moeder wil dit niet en wil dat [de minderjarige] met haar meegaat zodat ze vrij is in hoe laat ze terug zijn.
  • [de minderjarige] wil wel sporten maar dit komt niet van de grond en moeder wijst ondersteuning hierin af.
  • [de minderjarige] is niet altijd veilig en beide ouders hebben onvoldoende beeld van wat zij doet en waar zij is. Zij is weg zonder dat iemand weet waar ze is. Zij was bij een kraakpand in [plaatsnaam] , stapt bij onbekende vrouwen in de auto en laat niets van zich horen.
5.4.
Tot slot benoemt de kinderrechter dat ook in het plan van aanpak meerdere soortgelijke voorbeelden worden genoemd die zien op tekortkomingen bij de moeder, met name als het gaat om emotieregulatie en opvoedvaardigheden. In het bijzonder wordt genoemd dat de moeder onderwerpen over de (seksuele) ontwikkeling met [de minderjarige] niet bespreekbaar kan maken of dit op een ongepaste manier verwoord (plan van aanpak, p. 6 en 7). De voorbeelden rechtvaardigen naar het oordeel van de kinderrechter de conclusie dat de moeder niet goed weet wat er komt kijken bij de opvoeding en dat zij veel niet goed onder woorden kan brengen. Zij heeft een heel beperkt reflecterend vermogen en ziet daarom de zorgen niet en met name niet haar eigen aandeel hierin. Zij ziet dus ook niet in wat zij moet leren en wat er moet veranderen om beter aan te sluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Haar emotieregulatie is problematisch en een licht verstandelijke beperking wordt vermoed.
Over de vader
5.5.
De kinderrechter constateert dat de vader erg weinig probleeminzicht heeft en daarnaast niet openstaat voor hulp of in ieder geval niet goed meewerkt daaraan. Dit volgt uit de verslaglegging van Curess van 22 oktober 2024. Curres schrijft dat zij acht maanden betrokken zijn bij vader. Het doel daarvan is om de opvoedvaardigheden van de vader in beeld te krijgen en hem te ondersteunen. Bij de eerste drie bezoeken blijkt [de minderjarige] er echter niet te zijn. Bij het vierde bezoek meldt vader zich ziek en bij het vijfde bezoek is [de minderjarige] weer niet aanwezig. Bij het zesde bezoek wel maar dan ligt ze op bed met kiespijn en laat de vader haar niet laten aansluiten. Er zijn gesprekken gevoerd met vader over hoe hij regie kan pakken (zoals over het zwart rijden van [de minderjarige] en over de contacten met de moeder als deze erg boos is). Deze gesprekken halen niets uit. De vader gaat conflicten uit de weg om de lieve vrede te bewaren en omdat hij bang is het contact kwijt te raken met zijn dochter.
Ook bij de vader is sprake van persoonlijke problematiek en kwetsbaarheid en vermoedelijk een licht verstandelijke beperking.
De noodzaak tot uithuisplaatsing
5.6.
De kinderrechter leidt uit alle stukken en uit wat op zitting is besproken af dat de opvoedsituatie bij de ouders ernstig tekort schiet en de ondergrens van goed genoeg ouderschap bij lange na niet wordt gehaald. De grootste zorgen bestaan op de volgende drie gebieden.
1. De moeder van [de minderjarige] heeft forse problemen met haar emotie. Dit uit zich in schreeuwen en schelden tegen zowel [de minderjarige] als bijvoorbeeld haar nieuwe partner. [de minderjarige] krijgt daardoor zelf te maken met verbaal geweld wat onveilig en onvoorspelbaar is voor haar. Daarnaast leert zij niet hoe zij haar eigen emoties goed kan verwoorden en daarmee kan omgaan. Gezien wordt dat [de minderjarige] zelf ook gaat schreeuwen en schelden en zij snel in conflict komt. Als dit niet verandert dan leert zij niet om waardevolle relaties aan te gaan, conflicten te vermijden of deze constructief op te lossen.
De vader van [de minderjarige] laat deze emotionele uitbarstingen niet zien maar is ook niet in staat hierover met de moeder een gesprek aan te gaan, weerwoord te geven of met [de minderjarige] te spreken over wat haar bezighoudt.
2. Beide ouders beschikken over onvoldoende opvoedvaardigheden om [de minderjarige] de sturing te bieden die nodig is in de puberteit. Deels doordat de ouders het inzicht missen in wat [de minderjarige] nodig heeft en deels omdat zij ook de verbale vaardigheden missen om met [de minderjarige] in gesprek te gaan over lastige onderwerpen als seksualiteit, vriendschappen en grenzen stellen. Als [de minderjarige] hierin niet wordt begeleid, wordt haar sociaal-emotionele ontwikkeling ernstig beperkt. Zij zal niet leren haar grenzen goed aan te geven of bijvoorbeeld voor haar onveilige situaties te herkennen. Zij komt nu al af en toe in onveilige situaties en heeft daarin begrenzing nodig en duidelijke afspraken en regels.
3. Bij beide ouders is sprake van een onvoorspelbare en (emotioneel) onveilige opvoedsituatie. Deels omdat de moeder niet laat weten waar zij is, of er eten is maar ook omdat de moeder [de minderjarige] bijvoorbeeld blokkeert op de app wanneer zij boos is op haar dochter en tegen haar scheldt. De vader laat [de minderjarige] vooral haar gang gaan en weet lang niet altijd waar zij is, ook niet in de late avond, en biedt haar daarmee ook weinig begrenzing of sturing. [de minderjarige] heeft geen ouders die haar kunnen beschermen waarop zij kan terugvallen.
Kan het beter worden?
5.7.
De kinderrechter verwacht niet dat in dit alles nog tijdig en voldoende verandering komt. De moeder heeft weinig zelfreflectie, is niet goed in contact met hulpverlening, zegt afspraken af of stuurt ze weg en neemt geen tips aan van hulpverlening (plan van aanpak p. 10). Zij zit niet in de samenwerking. Een schriftelijke aanwijzing – en de bekrachtiging daarvan - heeft hierin geen verandering gebracht. De GI heeft aangegeven al sinds oktober 2023 gesprekken te voeren met de moeder over wat er moet veranderen, ook als moeder rustig is en in juli 2024 al een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing te hebben gedaan. Aan de bodemeisen is echter nog steeds niet voldaan.
5.8.
De vader geeft aan geen hulp nodig te hebben. Hij ziet wel zorgen maar kan [de minderjarige] niet beschermen, omdat hij zijn zorgen op een laat moment bespreekbaar maakt of acties uitzet. Hij zegt bang te zijn dochter kwijt te raken als hij de hulp binnenlaat omdat zijn dochter zegt dat zij het niet wil en dit ook niet mag van mama (pagina 11 plan van aanpak). Bij de vader is een aankondigingen gedaan tot een schriftelijke aanwijzing en ook gesprekken gevoerd maar ook bij hem is onvoldoende vooruitgang te zien.
5.9.
Daarnaast speelt mee dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. De moeder wil niet met de vader in één ruimte zitten, weigert alle contact met de vader en wil ook geen afspraken maken over de communicatie met de vader (pagina 16 plan van aanpak). Communicatieproblemen op zich zijn doorgaans geen doorslaggevende reden voor uithuisplaatsing maar in dit geval betekent het dat ouders ook niet kunnen afstemmen over wat hun dochter nodig heeft. Zij kunnen geen gezamenlijke lijn trekken in de opvoeding of ingewikkelde zaken over hun dochter kunnen bespreken met elkaar. Daardoor ontbreekt een randvoorwaarde om de opvoedsituatie van [de minderjarige] voldoende te verbeteren.
Alternatieven voor een uithuisplaatsing?
5.10.
De kinderrechter is van oordeel dat er geen ander middel is dat het gebrek aan opvoedvaardigheden van de ouders kan ondervangen. Zo is er geen sociaal netwerk. Wel heeft [de minderjarige] wat hulp in de vorm van wekelijkse gesprekken op school. Zij erkent daarin ook dat de opvoeding in andere gezinnen anders gaat dan bij haar, zo begrijpt de kinderrechter. Deze gesprekken vindt de kinderrechter zinvol maar onvoldoende. [de minderjarige] heeft net als iedere puber dagelijks sturing nodig en moet direct kunnen overleggen over wat op dat moment speelt in haar leven. In haar situaties is die dagelijkse sturing en toetsing van wat haar bezighoudt van extra belang omdat zij hierin van huis uit tot nu toe bijna niets heeft meegekregen. Als niet nu fors wordt geïnvesteerd op haar sociaal-emotionele ontwikkeling, wordt het steeds ingewikkelder dat later alsnog te leren.
Is wonen op de groep en passend middel?
5.11.
De GI heeft tijdens de zitting goed uitgelegd dat wonen op een groep nu passend is voor [de minderjarige] (anders dan bijvoorbeeld een pleeggezin of gezinshuis). [de minderjarige] kan op de groep makkelijker loyaal blijven aan haar ouders. Professionele begeleiding op de groep kan met haar vooral werken aan haar vaardigheden en gedrag, waar haar ouders dat niet kunnen. [de minderjarige] kan zo het beste uit twee werelden krijgen en kan bovendien op de middelbare school blijven waar zij nu al naar toe gaat en waar zij het naar haar zin heeft.
[de minderjarige] ’s mening
5.12.
[de minderjarige] wil bij haar ouders blijven omdat zij van hen houdt en loyaal is. De kinderrechter constateert echter ook dat [de minderjarige] niet goed kan uitleggen wat er wel en niet fijn is bij haar ouders en wat zij zelf graag anders zou zien. Zij weet ook niet waarom zij niet op een groep wil wonen, anders dan dat zij er geen goede verhalen over heeft gehoord. Dit maakt dat de kinderrechter de mening van [de minderjarige] maar beperkt kan meenemen omdat [de minderjarige] de gevolgen van haar eigen opvoedsituatie nog niet goed kan overzien. Ook verwacht de kinderrechter dat [de minderjarige] - als zij éénmaal is gewend op de groep – een omslag kan maken in haar houding en kan profiteren van deze opvoedomgeving en zich daar goed kan ontwikkelen. Dat maakt dat het middel van de uithuisplaatsing in verhouding staat tot het doel. Daar staat tegenover dat [de minderjarige] haar ouders moet missen en de gevolgen van een uithuisplaatsing vaak ingrijpend zijn. Het is ook nog niet duidelijk is of zij de omslag daadwerkelijk gaat maken en kan profiteren van de opvoedsetting van een groep. De onzekerheid hierover maakt dat de kinderrechter een toewijzing van een jaar te lang vindt en de machtiging nu beperkt tot zes maanden zodat over een half jaar opnieuw de weging wordt gemaakt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 11 december 2024
tot 11 juni 2025;
6.2.
verklaart de beschikking onder 6.1. uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing voor het overige deel aan tot een nader te bepalen zitting eind mei 2025;
6.4.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken
voorde nog te plannen zitting de rechtbank, de vader en de advocaat van de moeder een verslag toe te sturen waarin het verloop van de maatregelen wordt beschreven en waarin een standpunt is opgenomen over het overige deel van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024 door
mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in aanwezigheid van H.A.P. Oppewal als griffier, en op schrift gesteld op 18 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.