ECLI:NL:RBGEL:2024:9172

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
05.131033.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen brandstichting, onttrekking aan het gezag en ontucht met een minderjarige

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van brandstichting, onttrekking aan het gezag en ontucht met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De zaak begon met de beschuldiging dat de verdachte op 26 maart 2024 samen met anderen brand had gesticht in een woning, wat leidde tot levensgevaar voor aanwezigen en schade aan het pand. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de brand daadwerkelijk had aangestoken of dat hij als medepleger had gehandeld. De verklaringen van medeverdachten en het slachtoffer waren inconsistent en boden geen overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was, er geen bewijs was dat hij beslissende invloed had gehad op de situatie van het slachtoffer. Het feit dat het slachtoffer zelf had besloten weg te lopen uit een jeugdinstelling was cruciaal in deze beoordeling.

Ten slotte werd de verdachte beschuldigd van ontucht met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat het seksuele contact niet sociaal-ethisch aanvaardbaar was, gezien de omstandigheden en de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor ontucht en sprak de verdachte ook hiervan vrij. De benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.131033.24
Datum uitspraak : 17 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. V. Mes, advocaat in Hoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan (een kamer(s) op de begane grond van een) woning/pand aan de [adres 2] , [postcode 2] [plaats] , door een aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met Zippo Gas, althans met één of meerdere brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan een bank en/of een of meerdere meubel(s) en/of het interieur en/of de inboedel en/of overige in het pand aanwezige goederen en/of het pand zelf geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten aanwezige(n)
in/nabij de aangrenzende/omliggende kamers en/of panden/percelen, in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in het pand aanwezige goederen en/of het pand zelf en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2024 t/m 28 maart 2024 te [plaats] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] geboren op [geboortedag 2] -2009, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 t/m 28 maart 2024 te [plaats] meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] -2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd, hebbende verdachte (onder meer) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. De feiten 1 en 3 kunnen volgens zijn standpunt wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte moet zich gedurende de proeftijd van drie jaar houden aan de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn geformuleerd in het reclasseringsadvies van 27 november 2024, aangevuld met een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de [adres 2] in [plaats] .
De verdediging heeft voor integrale vrijspraak gepleit. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 ontbreekt wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 3 ontbreekt het ontuchtig karakter.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1: Brandstichting in vereniging
Op 26 maart 2024 is brand ontstaan in de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Op het moment dat de brand ontstond waren verdachte (hierna: [verdachte] ), twee medeverdachten en een vierde persoon in de woning aanwezig. Uit het verrichte brandonderzoek – in samenhang bezien met de verklaringen van verdachte en medeverdachten – volgt dat deze brand is aangestoken en dat de brand is begonnen op het bankstel.
De vraag die moet worden beantwoord is of verdachte deze brand zelf heeft aangestoken, of dat hij als medepleger bewust en nauw heeft samengewerkt met (een) medeverdachte(n) bij de brandstichting. De rechtbank overweegt als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in eerste instantie verklaard dat hij de dader is. [1] Een dag later is hij teruggekomen op deze bekentenis en heeft hij verklaard dat hij de schuld op zich wilde nemen, maar dat [slachtoffer] de brand had aangestoken. Hij zag dat ze zippo benzine over de bank gooide en die aanstak met een aansteker. [2] [slachtoffer] heeft kort na de brand aan verschillende personen aangegeven dat zij iets ergs had gedaan, betrokken was bij een brand en dat zij een bank in brand had gestoken. [3] Ook in verhoren (bij de politie en rechter-commissaris) heeft [slachtoffer] verklaard dat zij de brand heeft aangestoken. [4] De aansteker zou haar door [verdachte] zijn aangegeven. Pas anderhalve maand na de brand, is [slachtoffer] teruggekomen op deze bekennende verklaringen en heeft zij gezegd dat [verdachte] zelf de aansteker bij de bankleuning heeft gehouden. [5] [verdachte] ontkent dat hij de bank heeft aangestoken. Ook ontkent [verdachte] dat hij [slachtoffer] heeft aangemoedigd en/of haar een aansteker heeft gegeven.
Het dossier biedt behalve deze laatste verklaring van [slachtoffer] geen bewijs dat [verdachte] de persoon is geweest die de brand feitelijk heeft aangestoken. Evenmin volgt uit de beschikbare verklaringen overtuigend dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest, bijvoorbeeld doordat hij een actieve rol heeft gehad bij het ontstaan van het plan om brand te stichten en/of dat in de uitvoering van de brandstichting sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Het dossier roept een beeld op van een hectische, opgefokte situatie, waarin jongeren, onder invloed van drugs, uiteenlopende ideeën aandragen om de huiseigenaar te ‘confronteren’ met vermeend overschrijdend gedrag. Uit de afgelegde verklaringen volgt niet dat sprake is geweest van een planmatige aanpak of van een nauwe en bewuste samenwerking tijdens de uitvoering. De verklaring van [slachtoffer] , dat [verdachte] een aansteker aan haar zou hebben gegeven, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en wordt door de verklaringen van [medeverdachte] [6] en [verdachte] [7] zelf weersproken. [slachtoffer] heeft aanvankelijk ook verklaard dat zij onder groepsdruk heeft gehandeld en zou zijn ‘gepusht’ om brand te stichten. De rechtbank concludeert dat ook dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. [slachtoffer] verklaart later zelf ook dat ze ‘gewoon een verhaal heeft verzonnen’. [8]
Alles overziend zal de rechtbank bij gebreke aan wettig en overtuigend bewijs [verdachte] vrijspreken van de brandstichting.
Feit 2: Onttrekking aan het wettig gezag in vereniging
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode samen met [slachtoffer] in de woning van een kennis van verdachte verbleef. Hoewel verdachte verklaart dat hij niet precies wist hoe oud [slachtoffer] was – zij zou daarover verschillend hebben verklaard – staat vast dat verdachte wist dat zij minderjarig was. Ook volgt uit de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte zelf dat hij wist dat ze was weggelopen uit de jeugdinstelling waar zij op dat moment verbleef en dat zij bij jeugdzorg zat.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is het voor een bewezenverklaring van het onttrekken aan het ouderlijk gezag van een minderjarige in het geval de minderjarige zelf is weggelopen, niet van belang of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. Het is in die situatie voor een bewezenverklaring wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent.
In lijn met deze jurisprudentie concludeert de rechtbank dat de omstandigheid dat [verdachte] – als jongvolwassene – met een minderjarige enkele dagen bij een kennis heeft verbleven, nog niet voldoende is om te kunnen spreken van een ‘opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het wettig over haar gestelde gezag’. Verdachte heeft [slachtoffer] niet zelf onderdak geboden en niet is gebleken dat hij haar heeft gedwongen bij hem te blijven of dat hij haar heeft verhinderd om contact op te nemen met haar begeleiding of familie. [slachtoffer] heeft overigens ook verklaard dat ze, nadat zij was weggelopen en voordat ze een relatie met [verdachte] kreeg, ook nog bij anderen heeft verbleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat het handelen van verdachte van beslissende invloed is geweest om [slachtoffer] aan het wettig over haar gestelde gezag te onttrekken.
De rechtbank zal [verdachte] daarom hiervan vrijspreken.
Feit 3: Ontucht
Vast staat dat [verdachte] seksueel contact heeft gehad met de destijds 15-jarige [slachtoffer] . De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dat seksuele contact ontuchtig is. Van belang bij die beoordeling is volgens vaste rechtspraak of het seksuele contact sociaal-ethisch aanvaardbaar is. Verschillende aspecten kunnen daarbij een rol spelen, zoals het leeftijdsverschil tussen beiden, het (al dan niet) vrijwillige karakter van het seksuele contact, de (al dan niet) gelijkwaardige verhouding tussen beiden en het (al dan niet) bestaan van een affectieve relatie. In belangrijke mate komt het aan op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
In beginsel kan het leeftijdsverschil tussen de destijds 20-jarige [verdachte] en de 15-jarige [slachtoffer] niet gering kan worden genoemd. Onderzoek heeft echter ook aangetoond dat [verdachte] gezien de aan de orde zijnde diagnostiek op jongere leeftijd functioneerde dan zijn kalenderleeftijd. Daarbij komt dat uit het dossier naar voren komt dat [slachtoffer] al (ruime) ervaring had op seksueel gebied. Dat maakt het verschil in sociaal-emotionele leeftijd tussen [verdachte] en [slachtoffer] kleiner. Uit onder meer de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] volgt bovendien dat zij ten tijde van de ten laste gelegde periode een affectieve relatie hadden en verliefd op elkaar waren. De latere verklaring van [slachtoffer] (van 10 juni 2024) dat [verdachte] haar sloeg als zij geen seks met hem wilde of drugs met hem wilde gebruiken, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat het seksueel contact tussen [verdachte] en [slachtoffer] in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig is.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook van dit feit vrijspreken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 32.135,13 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en mr. C.L. Pas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2024.
mr. Cremers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 247.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 252 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] bij rechter-commissaris)
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 94, 95, 105, 106 en 138.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 227, 232 en proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] bij rechter-commissaris, p. 1-2.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 238.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] bij rechter-commissaris, p. 2.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 276.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , p. 241.