ECLI:NL:RBGEL:2024:916

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
ARN 22/328
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een hydraulische beitel en de geluidssituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 21 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het gebruik van een hydraulische beitel door vergunninghouder beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de beitel niet in de vigerende revisievergunning is vergund. De eisers, die in de nabijheid van de kalksteengroeve wonen, vrezen dat hun woon- en leefklimaat door de wijziging van de bedrijfsvoering en de toename van geluidbelasting verder wordt aangetast. De rechtbank stelt vast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen natuurvergunningplicht is en dat de beroepsgronden met betrekking tot de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, het ontbreken van controlevoorschriften en de beste beschikbare technieken (BBT) slagen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 7 december 2021 en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank concludeert dat de vergunning voor het gebruik van de beitel niet correct is verleend en dat de geluidssituatie niet adequaat is beoordeeld. De eisers krijgen hun griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/328

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 1], (eisers 1)

[eiser 2] en [eiser 2],(eisers 2)
[eiser 3],(eiser 3)
[eiser 4] en [eiser 4],(eisers 4)
allen uit [woonplaats],
[eiser 5], uit [vestigingsplaats], eisers
(gemachtigde: mr. drs. H.M. Zwetsloot),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, (het college)

(gemachtigde: [naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder).
(gemachtigde: mr. J. Tingen en mr. E.C. Berkhouwer)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die op 7 december 2021 aan vergunninghouder is verleend.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Namens eisers [eiser 1], [eisers 4] en gemachtigde mr. H.M. Zwetsloot. Namens het college [naam] en ing. [naam]. Namens vergunninghouder [naam], gemachtigden mr. J. Tingen en mr. E.C. Berkhouwer en [naam] ([geluidsdeskundige]).

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder exploiteert sinds [jaartal] op het perceel [locatie] een kalksteengroeve. De kalksteenwinning in de groeve vindt plaats met een mobiele kraan. De hardste lagen bevinden zich op relatief grote diepte ten opzichte van het omliggende oorspronkelijke maaiveld, namelijk tussen 12 en 20 meter lager. Om kalksteen uit de hardste lagen te winnen wordt aan de kraan een hydraulische beitel ('prikker') gekoppeld. Daarmee wordt het ook in de hardste lagen nog relatief zachte kalksteen losgemaakt. Voor de winning van de overige lagen, te weten door afgraving, wordt aan de kraan een getande bak bevestigd. De brokken worden vervolgens met de kraan, voorzien van een gewone of getande bak, in een terreinvrachtwagen geladen die het materiaal naar een van de (overkapte) voorraadlocaties brengt.
De afgegraven kalk wordt samen met andere (afval)stoffen, zoals vliegassen die afkomstig zijn van afvalverbrandingsinstallaties en mangaan, in grote maalinstallaties vermalen tot een poeder (vulstof) en gedroogd in drooginstallaties. Deze vulstoffen worden vervolgens gebruikt in de wegenbouw of in de landbouw.
2. Het bedrijf is een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en rondom het terrein ligt daarom een geluidzone op grond van de Wet geluidhinder. Het college heeft op 15 juli 2010 aan het bedrijf een revisievergunning verleend.
3. Op 10 juli 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit “milieu” [1] en voor de activiteit “natuur” voor het gebruik van de hydraulische beitel voor maximaal 3 uur in de dagperiode.
In de aanvraag staat dat naast de inzet van de beitel ook om een actualisatie van de geluidssituatie wordt gevraagd.
4. De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 23 juni 2021 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen.
5. Eisers 1, 2, 3 en 4 wonen op respectievelijk 650, 300 en 250 meter van het bedrijf. Voor eisers 2, 3 en 4 geldt dat zij wonen binnen de geluidzone. Omdat zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat door de wijziging van de bedrijfsvoering en de toename van de geluidbelasting verder wordt aangetast hebben zij, net als [eiser 5], een zienswijze ingediend.
6. Het college heeft in het bestreden besluit van 7 december 2021 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “milieu” (veranderingsvergunning). In de omgevingsvergunning staat dat geluidvoorschriften 7.1.1 en 7.2.1 uit de revisievergunning van 15 juli 2010 worden ingetrokken en vervangen door de aan deze vergunning verbonden voorschriften 1.1.1 en 1.2.1. Ook wordt geluidvoorschrift 1.3.1 toegevoegd. Voorschriften 7.3.4 en 7.3.5 van de revisievergunning van 15 juli 2010 die zien op het gebruik van springstof worden ingetrokken.
Met betrekking tot de activiteit “natuur” heeft het college overwogen dat voor de aangepaste werkwijze geen vergunningplicht geldt omdat het gebruik past binnen de reeds verleende natuurvergunning van 25 oktober 2017.

Beoordeling door de rechtbank

7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 7 december 2021 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het besluit bepalend.
Ingetrokken beroepsgronden
8. Eisers hebben op de zitting de beroepsgrond met betrekking tot trillinghinder ingetrokken. Ook de beroepsgronden over de representatieve bedrijfssituatie en de bronhoogte van vrachtwagens met betrekking tot het aspect geluid zijn op de zitting ingetrokken.
Vergunningplicht voor beitel?
9. De derde-partij heeft in haar reactie op het beroepschrift aangegeven dat de inzet van de hydraulische beitel ook al is vergund in de revisievergunning uit 2010. In 2008 is de kalksteengroeve begonnen met de inzet van de beitel en in de aanvraag voor de revisievergunning is ook al benoemd dat zij werkt met een speciaal door haar ontwikkelde graafmachine. Onder het kopje trillingen staat ook het volgende: “De winning van kalk gebeurt normaliter met een speciaal door [derde-partij] ontwikkelde graafmachine.”
Met die “speciaal door [derde-partij] ontwikkelde graafmachine” werd volgens derde-partij bedoeld de techniek waarmee de graafmachine is uitgerust, waarbij aan het uiteinde van de arm zowel een getande bak, als de hydraulische beitel kan worden bevestigd. Bak en beitel zijn eenvoudig uitwisselbaar gemaakt zodat dezelfde graafmachine zowel voor de zachte als de harde kalksteenlagen kan worden gebruikt. Deze “speciaal door [derde-partij] ontwikkelde graafmachine” was dus al opgenomen in de revisievergunning, aldus de derde-partij.
Om na een handhavingsverzoek het toegestane gebruik van de hydraulische beitel in de vergunning buiten twijfel te stellen, heeft de derde-partij de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend.
10. Het enkel benoemen van een speciaal ontwikkelde machine in de aanvraag en de revisievergunning maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in de revisievergunning ook het gebruik van de beitel is vergund. Ook uit het geluidrapport, dat als onderdeel van de aanvraag een nadere specificering van de voorgenomen activiteiten en maatregelen bevat en in die zin mede de grenzen van de revisievergunning kan bepalen, blijkt niet dat de beitel is aangevraagd. In het geluidonderzoek wordt de beitel niet benoemd en de beitel is in het geluidonderzoek ook niet als geluidbron opgenomen. Dat de graafmachine waarop de beitel wordt bevestigd wel wordt genoemd is onvoldoende, want het gebruik van een graafmachine en het gebruik van de beitel is niet hetzelfde. Als de beitel wel was meegenomen in het geluidonderzoek uit 2009 dan zouden, gelet op de veel hogere bronsterkte van de beitel ten opzichte van de graafmachine, ook aanzienlijk hogere geluidwaarden zijn berekend.
Het verschil tussen de revisievergunning en deze omgevingsvergunning zit dus niet slechts in de verbeterde modellering zoals derde-partij aangeeft, maar in een wijziging van het gebruik. Voor dit gewijzigde gebruik is een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” vereist.
Geluid
11. Aan het bestreden besluit is het geluidonderzoek van ingenieursbureau [geluidsdeskundige] van 9 juli 2020 ten grondslag gelegd. In het geluidonderzoek is een beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie met de kraan (met beitel), de terreinvrachtwagen en de laadschop weergegeven. De overige geluidbronnen, te weten transport, laden en lossen nabij de bedrijfsbebouwing, de afzuigingen en uitlaten, en de geluiduitstraling via gebouwdelen zoals wanden, daken, deuren en deuropeningen van het door inpandige geluidbronnen veroorzaakte geluid, zijn overgenomen uit het akoestische rekenmodel dat ten grondslag ligt aan de revisievergunning uit 2010. De geluidbronnen met de bijbehorende bronsterkte zijn ingevoerd in het rekenmodel overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
De berekening resulteert in volgende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus:
Omdat het bedrijf een geluidgezoneerd bedrijf betreft mag de geluidbelasting volgens het college buiten de geluidzone niet hoger zijn dan 50 dB(A) en voor de woningen binnen de geluidzone niet hoger dan 55 dB(A). De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bedragen bij woningen binnen de zone op de voor de dagperiode relevante beoordelingshoogte van 1,5 m boven lokaal maaiveld tot circa 45 dB(A) in die dagperiode, en op de voor de avond- en nachtperiode relevante beoordelingshoogte van 5 m boven lokaal maaiveld tot 44 dB(A) in de avondperiode en 43 dB(A) in de nachtperiode. Deze berekende waarden zijn volgens het college niet hoger dan toelaatbaar is binnen de geluidzone. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn daarom op grond van de Wet geluidhinder toelaatbaar.
De maximale geluidsniveaus bedragen als volgt:
Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gestreefd moet worden naar het voorkomen van maximale geluidniveaus, die meer dan 10 dB(A) boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uitkomen. Aan de streefwaarden wordt niet bij alle woningen voldaan.
Het college geeft aan dat volgens de Handreiking de ten hoogste te vergunnen maximale geluidniveaus (grenswaarden) 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode mogen bedragen. Hier wordt aan voldaan.
11.1.
Eisers betogen dat uit het geluidrapport van [geluidsdeskundige] blijkt dat op het adres van eisers 1, 3 en 4 de richtwaarden voor de maximale geluidniveaus van respectievelijk 50 dB(A) (dagperiode), 45 dB(A) (avondperiode) en 40 dB(A) (nachtperiode) worden overschreden.
De Handreiking hanteert als grenswaarde voor maximale geluidsniveaus buiten de geluidszone de genoemde grenswaarden uit tabel 4 van de Handreiking vermeerderd met 10 dB(A). Op de woning van eisers 1 mogen de maximale geluidsniveaus gedurende de dag daarom niet meer bedragen dan 50 dB(A), in de avond niet meer dan 45 dB(A) en in de nacht niet meer dan 40 dB(A). Volgens eisers volgt uit de Handreiking dat als niet aan de grenswaarden van + 10 dB(A) kan worden voldaan, slechts wegens bijzondere omstandigheden van deze waarden kan worden afgeweken. Als van deze grenswaarden wordt afgeweken, wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidsniveaus niet hoger mogen zijn dan de waarden van 70, 65 en 60 dB(A) en dient een belangenafweging te volgen. In deze belangenafweging dient rekening te worden gehouden met het belang van eisers op een gunstig woon- en leefklimaat. In dit verband is volgens eisers van belang dat gelet op de stille omgeving een piekgeluid van 60 dB(A) als zeer hinderlijk ervaren wordt. Eveneens dient het college in haar afwegingen rekening te houden met de noodzaak van de toebedeelde geluidsruimte en de mogelijkheid technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beperking van de geluidshinder. Het college is hier geheel aan voorbij gegaan, aldus eisers.
11.2.
Vast staat dat aan de in de Handreiking genoemde grenswaarde voor maximale geluidsniveaus (Lmax) niet wordt voldaan. Op pagina 16 van de Handreiking staat daarover het volgende:
“In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidsniveaus (Lmax) worden vergund. Op basis van de beschikbare kennis omtrent hinder door maximale geluidsniveaus (Lmax) wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidsniveaus (Lmax) echter niet hoger mogen zijn dan de volgende grenswaarden:
70 dB(A) voor de dagperiode (7.00 uur - 19.00 uur);
65 dB(A) voor de avondperiode (19.00 uur - 23.00 uur);
60 dB(A) voor de nachtperiode (23.00 uur - 7.00 uur).
Het vergunnen van maximale geluidsniveaus (Lmax) hoger dan de grenswaarden dient in de considerans van de vergunning te worden gemotiveerd. Tenminste moet worden aangegeven welke technische en/of organisatorische maatregelen zijn getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken, voorzover zij niet kunnen worden voorkomen.”
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom in dit geval geluidsniveaus hoger dan de grenswaarden worden vergund. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel.
De beroepsgrond slaagt.
Controlevoorschriften
12. Eisers betogen dat aan de veranderingsvergunning controlevoorschriften hadden moeten worden verbonden op grond van artikel 5.5, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat het een IPPC-inrichting betreft. Voorschriften 1.1.1, 1.3.1, 1.4.1, 1.5.1 en 7.2.2 van de oorspronkelijke milieuvergunning kunnen niet gelden als controlevoorschriften omdat deze voorschriften geen betrekking hebben op het controleren van de geluidsgrenswaarden.
12.1.
Artikel 5.5 van het Bor luidt als volgt:
“4 Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval voorschriften verbonden, inhoudende dat:
a. door monitoring of op een andere wijze wordt bepaald of aan de vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voldaan, waarbij:
1°.de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens, en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordeling;
2°.monitoringseisen worden gebaseerd op voor die IPPC-installatie relevante BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken;
b. de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag regelmatig en ten minste jaarlijks moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.”
12.2.
De rechtbank overweegt dat de voorliggende veranderingsvergunning – voor het aspect geluid – ziet op de gehele inrichting en niet slechts op de beitel. Er is immers een actualisatie van de geluidssituatie van de gehele inrichting aangevraagd en vergund. In dat geval moeten voor wat betreft het aspect geluid controlevoorschriften in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Dit heeft het college ten onrechte nagelaten.
Voorschriften 1.1.1, 1.3.1, 1.4.1, 1.5.1 en 7.2.2 van de revisievergunning zijn anders dan het college stelt geen controlevoorschriften die zien op het aspect “geluid” zoals bedoeld in artikel 5.5, vierde lid, van het Bor.
De beroepsgrond slaagt.
BBT
13. Eisers betogen dat door het college niet is beoordeeld of de aangevraagde wijzigingen voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT), wat in strijd is met artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 5.4 van het Bor.
13.1.
Artikel 2.14 van de Wabo luidde als volgt:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e:
(…)
c. neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht:
1°.dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast;
(…).”
In artikel 1.1 van de Wabo was de volgende definitie van “beste beschikbare technieken” opgenomen:
“ voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.”
Artikel 5.4, derde lid, van het Bor luidde als volgt:
3 Bij het vaststellen van de beste beschikbare technieken houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:
de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;
de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;
de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
13.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1865) heeft geoordeeld, behoeven bij het verlenen van een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e en onder 2°, van de Wabo, alleen de in de aanvraag vermelde activiteiten en veranderingen te worden getoetst aan het wettelijke toetsingskader, waaronder het vereiste van de BBT. Dat betekent dat het bevoegd gezag niet is gehouden onderzoek te verrichten naar de vraag of ook het bestaande, reeds eerder vergunde gedeelte van de inrichting aan dat vereiste voldoet.
BBT hoeft dus niet voor de gehele inrichting te worden gemotiveerd, maar alleen voor het gebruik van de beitel. De rechtbank stelt vast dat in paragraaf 3.2 van het bestreden besluit weliswaar wordt aangegeven dat de beste beschikbare technieken in acht zijn genomen, maar dat in het vervolg van het besluit niet op BBT wordt ingegaan. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel. Dat in de omgevingsvergunning het volgende staat; “Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn” maakt niet dat BBT in het geheel niet benoemd en gemotiveerd hoeven te worden. Als er geen alternatieve technieken zijn, zoals derde-partij en het college aangeven, dan dient dat in de milieuvergunning te worden benoemd.
De beroepsgrond slaagt.

Natuur

Is sprake van een natuurvergunningplicht?

14. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat voor de wijziging geen natuurvergunning is vereist, en daarom de aanvraag voor de natuurvergunning geweigerd. In het bestreden besluit heeft het college het volgende overwogen:
“Op 25 oktober 2017 heeft de provincie Gelderland een Wnb-vergunning verleend aan het bedrijf (zaaknummer [nummer]). Middels deze vergunning is de winning van kalksteen vergund. Er is beoordeeld of de aangevraagde situatie past binnen de verleende Wnb-vergunning.
De kwalitatieve beoordeling van de aanvraag leidt tot de conclusie dat de aangevraagde wijziging niet leidt tot extra stikstofemissie en -depositie. Dit betekent dat de effecten van stikstofdepositie niet toenemen ten opzichte van de verleende Wnb-vergunning. Naast de effecten van stikstofdepositie kunnen er ook andere effecten optreden omdat de activiteiten nabij het Natura 2000-gebied Willinks Weust worden uitgevoerd. Het Natura 2000-gebied betreft een habitatrichtlijngebied dat is aangewezen voor enkele habitattypen en een habitatrichtlijnsoort (kamsalamander). Effecten van verstoring door trillingen zijn mogelijk relevant. De effecten hiervan zijn beoordeeld voor de kamsalamander. Er is weinig bekend over de effecten van trillingen op kamsalamanders. Uit het onderzoek dat wel bekend is, blijkt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat trillingen een effect zullen hebben. Dit betekent dat de effecten van trillingen niet toenemen ten opzichte van de verleende Wnb-vergunning.
Effecten van andere factoren zijn ook niet te verwachten door de aangepaste werkwijze. De aangevraagde aanpassing van de werkwijze van kalksteenwinning betreft geen grote wijziging ten opzichte van de werkzaamheden die zijn vergund middels de Wnb-vergunning en de effecten zijn niet groter dan de effecten van de vergunde werkzaamheden. Voor de aangepaste werkwijze geldt daarom geen vergunningplicht voor de Wnb omdat dit past binnen de reeds verleende Wnb-vergunning van 25 oktober 2017 met zaaknummer [nummer].”
15. Eisers hebben op de zitting hun beroepsgrond dat een verklaring van geen bedenkingen is vereist ingetrokken. Zij hebben wel hun standpunt gehandhaafd dat op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming een natuurvergunning is vereist omdat er vanwege de toenemende geluidsbelasting sprake is van significante negatieve effecten. Volgens eisers had daarom een passende beoordeling moeten worden verricht.
Zij wijzen op pagina 188 van het beheerplan “Willinks Weust” waar staat dat verstoringseffecten door geluid mogelijk wel een rol spelen met betrekking tot de kamsalamander en vogelsoorten zoals de Midden-Europese goudvink, de boomklever, de zwarte specht, de appelvink en de bosuil, en dat activiteiten direct grenzend aan het Natura 2000-gebied die leiden tot een toename van geluid, trilling en licht kunnen leiden tot negatieve effecten en daarmee vergunningplichtig zijn. Voor de kamsalamander wijzen eisers nog op het kennisdocument “Kamsalamander” van BIJ12 waarin staat dat geluid kan leiden tot verstoring van voortplantingsplaatsen of van rustplaatsen waardoor de betreffende functie van deze plaatsen niet of minder goed vervuld kan worden. Voor de zwarte specht wijzen eisers op de effectenindicator waarin staat dat deze soort gevoelig is voor de storingsfactor geluid, en op overwegingen 10-10.9, 17.9 en 18 uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1184) met betrekking tot radio Kootwijk.
Ook wijzen eisers op het onderzoeksrapport 'Effecten van geluid op wilde soorten - implicaties voor soorten bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden' van Wageningen Universiteit & Research, waarin staat dat zowel continue bronnen als kortdurende en onvoorspelbare geluiden kunnen leiden tot schadelijke effecten op en verstoring van de vogelsoorten.
Tot slot wijzen eisers er op dat niet in kaart is gebracht in hoeverre het gebruik van de hydraulische beitel leidt tot een wijziging in de trillingsituatie in natuurgebied Willinks Weust. In de notitie van [geluidsdeskundige] over trillingen zijn alleen de effecten op woningen onderzocht. Op pagina 188 van het beheerplan is ook aangegeven dat een kamsalamander verstoord kan worden door trillingen. Een recente studie heeft bovendien aangetoond dat trillingen schadelijke effecten kunnen hebben op amfibieën en kunnen leiden tot stoornissen in de groei en ontwikkeling, aldus eisers.
15.1.
In het beheerplan voor het natura 2000-gebied “Willinks Weust”, dat grenst aan de groeve, staat het volgende met betrekking tot “geluid, licht en trilling”.
“De effectenindicator geeft aan dat deze verstoringsfactoren niet aan de orde zijn.
Deze factoren spelen mogelijk wel een rol met betrekking tot de Kamsalamander en de aanwezige typische fauna van de habitattypen, te weten: Midden-Europese goudvink, boomklever, zwarte specht, appelvink en bosuil. Indien verstoring leidt tot het verdwijnen van een typische soort leidt dat tot kwaliteitsverlies van het habitattype. Daarnaast komt in het gebied de Vogelrichtlijnsoort (annex 1) oehoe als broedvogel voor. Activiteiten die op grotere afstand van de begrenzing liggen zullen in de regel niet vergunningplichtig zijn, omdat er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Indien het activiteiten betreft die binnen of nabij de begrenzing zijn gelegen, kunnen negatieve effecten optreden. Beperkte beïnvloeding van deze storingsfactoren zal in de regel niet leiden tot negatieve effecten. Dit blijkt onder andere uit de vestiging van de oehoe terwijl de steengroeve in bedrijf was.
Activiteiten binnen en direct grenzend aan het Natura 2000-gebied die leiden tot een toename van geluid, trilling en licht kunnen leiden tot negatieve effecten en daarmee vergunningplichtig zijn.”
15.2.
Voor de vraag of er sprake is van significante gevolgen bij een wijziging van een project moet een vergelijking worden gemaakt tussen de bestaande situatie (referentiesituatie) en de beoogde situatie. De natuurvergunning van 25 oktober 2017 vormt de referentiesituatie. Uit deze natuurvergunning en de “Toelichting op het verzoek Natuurbeschermingswet vergunning” van 30 juni 2015, blijkt dat voor wat betreft het gebruik wordt uitgegaan van de revisievergunning die op 15 juli 2010 is verleend. Zoals de rechtbank in overweging 10 heeft overwogen is in deze revisievergunning het gebruik van de beitel niet vergund. Dat betekent dat ook in de natuurvergunning deze activiteit niet is vergund en dat het gebruik van de beitel dus geen onderdeel vormt van de referentiesituatie.
Het college had daarom moeten beoordelen of het gebruik van de beitel leidt tot significante negatieve effecten.
Uit de stukken blijkt dat door het gebruik van de beitel, vanwege de hoge bronsterkte, een aanzienlijke toename van de geluidbelasting plaatsvindt en dat het gebruik leidt tot een toename van trillingen. Deze aspecten zijn, met uitzondering van het effect van trillingen op de kamsalamander, niet beoordeeld. Hiertoe bestond wel aanleiding aangezien uit het beheerplan voor Willinks Weust blijkt dat activiteiten die leiden tot een toename van geluid, trillingen en licht, zeker als deze op korte afstand van het natura 2000-gebied plaatsvinden zoals in dit geval, kunnen leiden tot negatieve effecten en daarmee tot een natuurvergunningplicht.
Het bestreden besluit is daarom op dit punt in strijd met het motiveringsbeginsel.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank draagt het college niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen omdat het gaat om een aantal gebreken, waarvan niet te voorzien is of en hoe deze te repareren zijn. De rechtbank volstaat daarom met een vernietiging van het besluit. Bij het nemen van een nieuw besluit dient het college de uitspraak van de rechtbank in acht te nemen.
Het college van gedeputeerde staten heeft in het verweerschrift en op de zitting met betrekking tot de maximale geluidsniveaus nog gewezen op het gemeentelijk geluidbeleid ‘Evaluatie en herziening geluidbeleid gemeente [woonplaats] 2016’ en de daarin opgenomen geluidwaarden. Daarover merkt de rechtbank op dat dit geluidbeleid niet zonder meer van toepassing is, nu het gemeentelijk geluidbeleid betreft en geen provinciaal geluidbeleid. Het college dient in het nieuw te nemen besluit nader te motiveren of zij de Handreiking toepast of (gemeentelijk) geluidbeleid.
Proceskosten en griffierecht
17. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eisers vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen en € 125,36 voor de reiskosten van eisers 1 en 4. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 december 2021;
- draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.875,36 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, Wabo