Beoordeling door de rechtbank
8. In geschil is of de ontvanger terecht in totaal € 78.356 aan invorderingsrente aan belanghebbende in rekening heeft gebracht.
9. Belanghebbende stelt primair dat de invorderingsrente ten onrechte aan haar in rekening is gebracht en subsidiair dat er te veel invorderingsrente aan haar in rekening is gebracht. Belanghebbende doet in dat kader een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast voert belanghebbende aan dat ten aanzien van de (te) late betaling van de aanslag door de Staat geen rentenadeel is geleden en door haar geen rentevoordeel is genoten. De beroepsgrond over het horen heeft gemachtigde tijdens de zitting ingetrokken.
10. De ontvanger heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken en is van mening dat er terecht en tot het juiste bedrag invorderingsrente aan belanghebbende in rekening is gebracht.
11. Belanghebbende wijst in het kader van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel op de uitspraak op bezwaar van haar zus [persoon D] , waarin het totale bedrag van de aan haar in rekening gebrachte invorderingsrente is gehalveerd. Volgens belanghebbende is er sprake van gelijke gevallen en heeft zij recht op dezelfde behandeling als haar zus. Belanghebbende vindt dat de aan haar in rekening gebrachte invorderingsrente daarom ook (minstens) moet worden gehalveerd. Zij wijst er daarbij op dat de toezegging aan haar zus destijds bewust is gedaan door de teamleider van de behandelend inspecteur, die op dat moment ziek was, zodat geen sprake is geweest van een vergissing. Ook stelt zij dat sprake is van willekeur als de toezegging aan de zus niet wordt toegepast bij belanghebbende.
12. Volgens de ontvanger kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel van belanghebbende niet slagen, omdat er sprake is van een eenmalige, onjuiste, toezegging aan de zus van belanghebbende welke bij uitspraak op bezwaar gestand is gedaan op grond van het vertrouwensbeginsel en niet uit coulance. Die uitkomst vormt volgens de ontvanger geen omstandigheid op grond waarvan een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen. Hij is stelt dat hij niet gehouden is om een gemaakte fout voort te zetten. Van willekeur is ook geen sprake, juist omdat de ontvanger de fout heeft proberen recht te zetten voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan.
13. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende met haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft beoogd te stellen dat de ontvanger het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is vereist dat de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling door de ontvanger van haar geval met het geval van haar zus [persoon D] , ofwel voortkomt uit een ten aanzien van haar zus door de ontvanger gevoerd begunstigend beleid, ofwel teweeg is gebracht met het oogmerk de zus van belanghebbende te begunstigen, ofwel eruit bestaat dat in een meerderheid van de met het geval van belanghebbende rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven (meerderheidsregel).
14. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is in alle gevallen vereist dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Tussen partijen is niet in geschil dat wat betreft het geval van belanghebbende en het geval van haar zus [persoon D] er sprake is van rechtens en feitelijk gelijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen daarin niet te volgen, met dien verstande dat de gevallen in zoverre wel van elkaar verschillen dat aan zus [persoon D] een toezegging is gedaan en aan belanghebbende niet.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de ontvanger ten aanzien van [persoon D] een begunstigend beleid heeft gevoerd, of het oogmerk van begunstiging heeft gehad en ook is niet aannemelijk geworden dat de ontvanger in de meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen de invorderingsrente heeft verminderd.
16. Belanghebbende heeft gewezen op één vergelijkbaar geval: dat van haar zus [persoon D] . Van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel vanwege de meerderheidsregel kan om die reden al geen sprake zijn. Belanghebbende heeft verder de stelling van de ontvanger dat in het geval van [persoon D] geen bepaald (ongeschreven) beleid is gevoerd niet weersproken. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel vanwege een door de ontvanger gevoerd begunstigend beleid slaagt daarom niet.
17. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel vanwege de aanwezigheid van een oogmerk tot begunstiging moet in dit geval komen vast te staan dat de ontvanger [persoon D] welbewust heeft bevoordeeld. Dit betekent dat vast moet komen te staan dat de ontvanger met het oogmerk om [persoon D] te bevoordelen de aan haar in rekening gebracht invorderingsrente bij uitspraak op bezwaar heeft verminderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger voldoende aannemelijk gemaakt dat de vermindering van de aan [persoon D] in rekening gebracht invorderingsrente bij uitspraak op bezwaar niet met het oogmerk van begunstiging van [persoon D] is geschied. De rechtbank overweegt daartoe dat de ontvanger weliswaar aan de toenmalige gemachtigde van [persoon D] een toezegging tot vermindering van de aan haar in rekening gebrachte invorderingsrente heeft gedaan, maar nog vóór de uitspraak op bezwaar heeft ingezien dat die toezegging niet gedaan had mogen worden, omdat deze in strijd is met de wet. De ontvanger heeft daarom vóór de uitspraak op bezwaar aan [persoon D] medegedeeld de toezegging terug te willen draaien. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat de ontvanger niet (meer) het oogmerk had om [persoon D] – bij uitspraak op bezwaar – te begunstigen, ook al had de teamleider eerder welbewust die toezegging gedaan. Omdat het vertrouwensbeginsel eraan in de weg stond om terug te komen op de eerdere toezegging, is deze toezegging uiteindelijk bij uitspraak op bezwaar gestand gedaan en is de invorderingsrente toch bij uitspraak op bewaar verminderd. De oorzaak van de ongelijke behandeling van de zus ten opzichte van belanghebbende is daarmee dus niet gelegen in een welbewuste bevoordeling door de ontvanger van [persoon D] , maar in een door de ontvanger tijdig voor de uitspraak op bezwaar onderkende fout in de afhandeling van het bezwaar van [persoon D] , welke fout op grond van het vertrouwensbeginsel niet meer ongedaan kon worden gemaakt. Van een oogmerk van begunstiging kan in het geval van een fout geen sprake zijn, ook niet als die fout een ten onrechte gedane toezegging bij de afhandeling van het bezwaar betreft, welke toezegging bij uitspraak op bezwaar toch gestand is gedaan vanwege toepassing van het vertrouwensbeginsel.Zoals de ontvanger terecht heeft aangevoerd, hoeft hij de bij zus [persoon D] gemaakte fout niet voort te zetten bij belanghebbende. Het verschil tussen het geval van de zus en dat van belanghebbende is dus in feite gelegen in de gemaakte fout in de vorm van een gedane toezegging. In zoverre is geen sprake van gelijke gevallen, want aan belanghebbende is deze toezegging niet gedaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom ook in zoverre niet slagen. Ook is geen sprake van willekeur, juist omdat de ontvanger getracht heeft om de onjuiste toezegging terug te draaien.
18. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet.
19. Volgens belanghebbende heeft de ontvanger vooringenomen en onzorgvuldig gehandeld bij de afhandeling van haar bezwaar, onder meer gelet op de vertraagde afhandeling. Belanghebbende is van mening dat het daarom passend is dat de ontvanger de berekende invorderingsrente (deels) aan haar terugbetaalt.
20. De ontvanger is van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden.
21. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die conclusie rechtvaardigen dat de ontvanger vooringenomen of onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat de afhandeling van het bezwaar volgens belanghebbende lang heeft geduurd maakt niet dat de ontvanger het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij wijst de rechtbank erop dat met betrekking tot de lange duur van de bezwaarfase er middelen zijn waarmee belanghebbende had kunnen bewerkstelligen dat de ontvanger eerder uitspraak op bezwaar had gedaan: zo had belanghebbende de ontvanger in gebreke kunnen stellen en eventueel om een dwangsom kunnen verzoeken. Verder heeft gemachtigde van belanghebbende desgevraagd tijdens de zitting verklaard geen verzoek te willen doen voor vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure, zodat de rechtbank de stellingen over de trage behandeling van het bezwaar niet als een zodanig verzoek zal beschouwen.
22. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
Geen rentevoordeel en -nadeel
23. De (te) late betaling van de aanslag door belanghebbende heeft volgens haar niet geleid tot een rentenadeel voor de Staat en ook niet tot een rentevoordeel voor belanghebbende. Belanghebbende acht het daarom passend dat haar (deels) geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht.
24. Volgens de ontvanger is er terecht invorderingsrente berekend, nu belanghebbende ver na de uiterste betaaldatum heeft betaald en de invorderingsrente volgens de geldende wet- en regelgeving in rekening is gebracht.
25. De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van belanghebbende dat er geen sprake is van rentevoordeel en -nadeel, voor zover dat al juist zou zijn, kan niet slagen, nu het bestaan van een dergelijk voor- of nadeel volgens de wet niet van belang is voor de berekening van invorderingsrente. De mogelijke afwezigheid van rentevoordeel of -nadeel kan dan ook geen aanleiding vormen voor vermindering van de aan belanghebbende in rekening gebrachte invorderingsrente. De omstandigheid dat op de website van de Belastingdienst iets staat over rentevoordeel als reden voor de invorderingsrente, zoals belanghebbende heeft gesteld, maakt dit niet anders.
26. Belanghebbende heeft ten slotte niet gesteld dat de ontvanger het bedrag aan in rekening gebrachte invorderingsrente niet op de juiste wijze volgens de geldende wet- en regelgeving heeft berekend, zodat ook in zoverre er geen aanleiding bestaat voor vermindering van de aan belanghebbende in rekening gebrachte invorderingsrente.