ECLI:NL:RBGEL:2024:9068

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/05/439674 / FA RK 24-2651
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoeken tot wijziging kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om de kinderalimentatie te verhogen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Meeuwsen, verzocht de rechtbank om de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Brouwer, te veroordelen tot een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De man stelde dat de vrouw onjuist had gecommuniceerd over haar inkomen, wat volgens hem aanleiding gaf tot wijziging van de alimentatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de eerdere uitspraak van het gerechtshof. De rechtbank benadrukte dat een verzamelinkomen niet gelijk is aan het belastbaar inkomen zoals vermeld op een jaaropgave, en dat de man niet voldoende had aangetoond dat de vrouw onjuist was geïnformeerd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen. De uitspraak werd gedaan door mr. dr. E.L. de Jongh, met mr. K.K.H. Wagemaker als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/439674 / FA RK 24-2651
Datum uitspraak: 16 december 2024
beschikking kinderalimentatie
in de zaak van
[naam man](hierna te noemen: de man),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[naam vrouw](hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Brouwer te Ede.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 8 augustus 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen op 23 augustus 2024;
  • de repliek van de man, ingekomen op 25 oktober 2024;
  • de dupliek van de vrouw, ingekomen op 4 november 2024.
1.2.
De rechtbank heeft op basis van de processtukken geen vragen aan partijen en heeft hen daarom de mogelijkheid geboden om de procedure schriftelijk af te doen. Beide partijen hebben daarmee ingestemd. Dat betekent dat de rechtbank een beslissing zal nemen op basis van de stukken, dus zonder mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is op
16 november 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
26 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van twee minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2024 is bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 1 januari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een bedrag per kind per maand van € 38,50 dient te voldoen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw
  • met ingang van 1 januari 2023 met een bedrag van € 122 per kind per maand en
  • met ingang van 1 januari 2024 met een bedrag van € 133 per kind per maand
dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, bij vooruitbetaling aan de man te voldoen, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen.
Daarnaast verzoekt de man de rechtbankt om de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd te verklaren om van het verzoek van de man kennis te nemen danwel dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek dan wel dat het verzoek wordt afgewezen.
Kosten rechtens.

4.De beoordeling

4.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat de vrouw in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland woont.
Ontvankelijkheid
4.2.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.3.
De man is van mening dat het door het gerechtshof in de beschikking van 12 maart 2024 vastgestelde bedrag niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat de vrouw zowel de rechtbank als het gerechtshof onjuist heeft ingelicht over de hoogte van haar inkomen. Zoals het zich thans laat aanzien heeft de vrouw haar jaaropgave 2022 vervalst of zij heeft inkomsten uit ander werk niet opgegeven. Ter onderbouwing voert de man aan dat zijn advocaat een toevoeging heeft aangevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: de Raad). In die aanvraag heeft de advocaat per abuis aangegeven dat partijen nog een relatie hadden. De Raad heeft de aanvraag afgewezen. In het afwijzingsbericht staat als inkomen van de vrouw over 2022 een bedrag van € 65.536 vermeld. Dit terwijl de vrouw volgens de man een jaaropgave over 2022 heeft overgelegd waaruit een inkomen blijkt van
€ 44.548.
4.4.
De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken over de kinderalimentatie en licht dit als volgt toe. De man heeft zich in de procedure bij het gerechtshof ook op het standpunt gesteld dat voor de vrouw moet worden uitgegaan van een belastbaar inkomen van € 65.536 per jaar. Het enige verschil ten opzichte van die procedure is dat de man zich in die procedure ter onderbouwing beriep op een telefoongesprek met de Belastingdienst en de man in onderhavige procedure een schriftelijke onderbouwing heeft overgelegd, te weten het afwijzingsbericht van de Raad. Nog los van de vraag of de gegevens die de Raad heeft verstrekt op onrechtmatige wijze zijn verkregen en welke consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden, is de rechtbank van oordeel dat uit deze gegevens van de Raad niet volgt dat de vrouw het gerechtshof onjuist zou hebben voorgelicht. Op de afwijzing van de Raad staat het verzamelinkomen van beide partijen vermeld. Een verzamelinkomen is iets anders dan een belastbaar inkomen vermeld op een jaaropgave. Deze twee verschillende inkomensbegrippen, die elk op een andere manier worden berekend, komen in de praktijk dan ook (vrijwel) nooit overeen. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van de man voorbij. Voor het overige is niet, althans onvoldoende gebleken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten op zichte van de procedure bij het gerechtshof. Daarom is de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Proceskosten
4.5.
Omdat deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen, worden de proceskosten gecompenseerd. Dit betekent dat ieder de eigen proceskosten moet betalen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
5.2.
bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.