ECLI:NL:RBGEL:2024:9064

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/05/399712 / FA RK 22-416
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 december 2024 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De ouders, de vader en de moeder, zijn in een conflict verwikkeld over de zorg voor hun kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2024 is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om samen een zorgregeling op te stellen, ondanks hun gezamenlijke wens om het beste voor hun kind te willen. De moeder heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de vader, wat de situatie bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de week van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft. De opbouwfase van deze regeling is ook beschreven, waarbij de ouders onder begeleiding van de gecertificeerde instelling (GI) moeten werken aan de uitvoering van de zorgregeling. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct gelden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door iedere partij zelf gedragen, gezien de procedure voortvloeit uit de verbroken relatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/399712 / FA RK 22-416
Datum uitspraak: 12 december 2024
beschikking zorgregeling
in de zaak van
[naam vader](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.G.S.N. Asselbergs te ’s-Gravenhage,
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
over het kind
[de minderjarige](hierna [de minderjarige] ), geboren op [geboorteplaats] te [geboortedatum] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop tot blijkt uit de volgende stukken:
  • de tussenbeschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2023;
  • het rapport van de Raad van 23 februari 2024;
  • het F9-formulier van mr. Asselbergs van 28 oktober 2024;
  • het F9-formulier van mr. Zijderveld van 4 november 2024;
  • het F9-formulier van mr. Zijderveld van 11 november 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 november 2024 zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Op 21 november 2024 heeft de Raad, (mede) naar aanleiding van de mondelinge
behandeling van 15 november 2024, bij de rechtbank een verzoek ingediend om [de minderjarige]
onder toezicht te stellen. In die zaak [1] heeft de kinderrechter op 12 december 2024 [de minderjarige]
met ingang van 12 december 2024 tot 12 juni 2025 onder toezicht gesteld van de
gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering (hierna: de GI).

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking van 18 augustus 2023 heeft deze rechtbank de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zijn aangehouden. In deze zaak is echter geen verzoek over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ingediend. Dit is een kennelijke verschrijving in de beschikking van 18 augustus 2023. De rechtbank hoeft daarom geen beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
2.2.
Voor zover er tijdens de mondelinge behandeling van 15 november 2024 is gesproken over het afgeven van een tussenbeschikking in deze zaak, merkt de rechtbank het volgende op. Inmiddels is duidelijk dat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld voor de duur van een jaar. De GI zal partijen gaan begeleiden bij de uitvoering van de zorgregeling. De rechtbank heeft dan ook inmiddels voldoende informatie om een definitieve beslissing te nemen over de verzoeken van partijen. Hierdoor is voor partijen duidelijk naar welke definitieve zorgregeling zij moeten toewerken. Dit zorgt hopelijk voor rust in de verstandhouding tussen partijen, wat ook in het belang van [de minderjarige] is.
2.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van een gezaghebbende ouder een zorgregeling vaststellen. Bij die beslissing neemt de rechter als eerste het belang van het kind in overweging en daarna de overige belangen en omstandigheden. Dit kan er in een concreet geval toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind. In dit geval vindt de rechtbank echter voldoende duidelijk dat het contact met de vader ook in het belang is van [de minderjarige] . Uit de overgelegde stukken – in het bijzonder uit het verslag van 22 oktober 2024 over het verloop van de contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] – blijkt immers dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] goed verloopt. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] om een zorgregeling met de vader vast te stellen.
2.4.
Uit de stukken blijkt dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] in de periode na juni 2024 weer is gestagneerd. Dit omdat de begeleiding vanuit Kentalis toen stopte. Het was de bedoeling dat de ouders de frequentie van het contact zouden blijven waarborgen, onderling, dan wel via een omgangshuis. Het is de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat de onderbrekingen en moeilijkheden in het contact tussen [de minderjarige] en de vader, mede, dan wel voornamelijk zijn veroorzaakt door een gebrek aan emotionele toestemming voor dit contact aan moederszijde. Zo staat in een mail van een coördinator van het Omgangshuis Regio Rivierenland van 3 augustus 2023:
“Echter moeder geeft aan geen gebruik te gaan maken van het Omgangshuis. Moeder beargumenteert dat alleen moeder en haar huidige partner [de minderjarige] begrijpen. En dat zij daarom haar dochter wil ondersteunen bij het contact met vader. Moeder is bang dat [de minderjarige] vragen niet zal begrijpen en zich niet begrepen voelt en dat zij uit het oog wordt verloren. Dat vindt ze zielig voor [de minderjarige] .”Daarnaast blijkt die onwil aan moederszijde ook uit een recentere mail, van de moeder aan de vader van 18 augustus 2024:
“Jij zult [de minderjarige] de aankomende tijd niet zonder toezicht zien. En medelijden heb ik al helemaal niet met je.”De rechtbank kan de redenatie en houding van de moeder niet volgen. Het contact tussen [de minderjarige] en de vader is goed verlopen. Zowel in 2023 als in 2024. Van de noodzaak om dit contact onder toezicht te laten plaatsvinden is de rechtbank daarom niet gebleken. Ook het feit dat [de minderjarige] de diagnose TOS heeft, is voor de rechtbank geen aanleiding om de omgang onder toezicht te laten plaatsvinden. Uit het dossier blijkt dat de vader psycho-educatie over TOS heeft gevolgd. Hierdoor heeft hij meer kennis en vaardigheden ontwikkeld binnen zijn rol als vader in de omgang en communicatie met [de minderjarige] , zodat hij zich zo goed mogelijk kan inleven en aanpassen aan de belevingswereld van zijn dochter.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen niet in staat zijn om samen een zorgregeling, in welke vorm dan ook, vorm te geven. Hoewel duidelijk is dat beide ouders het beste willen voor [de minderjarige] , is gebleken dat met name van de kant van de moeder het vertrouwen in de vader ontbreekt. De rechtbank vreest daarom dat een opgelegde zorgregeling niet vrijwillig door partijen zal worden nagekomen. Ook de Raad deelt deze zorgen, reden waarom de Raad de kinderrechter heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen.
2.6.
In lijn met het advies van de Raad wat betreft de (opbouw van de) zorgregeling, bepaalt de rechtbank dat partijen, onder leiding van de GI, een zorgregeling dienen na te komen waarbij [de minderjarige] om de week een weekend bij de vader verblijft van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur. De moeder brengt [de minderjarige] op vrijdag na school naar de vader en de vader brengt [de minderjarige] op zondag weer terug zodat [de minderjarige] om 16.00 uur weer bij de moeder thuis is.
2.7.
Naar deze zorgregeling dient te worden toegewerkt. De opbouwfase ziet er als volgt uit:
  • tot het moment dat er vanuit de GI een gezinsvoogd voor partijen beschikbaar is, hebben de vader en [de minderjarige] om de week omgang op zondag van 11.00 tot 13.00 uur op een neutrale plek in de omgeving van de moeder;
  • vanaf het moment dat de gezinsvoogd betrokken is, dient er verder te worden opgebouwd, waarbij de vader en [de minderjarige] om de week omgang met elkaar hebben:
 waarbij de moeder de eerste keer op zondag met [de minderjarige] bij de vader op bezoek gaat voor twee á drie uur;
 de drie daaropvolgende keren verblijft [de minderjarige] op zondag bij de vader vanaf 11.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] na de omgang weer terugbrengt in die zin dat zij om 18.00 uur weer bij de moeder is;
 de daarop volgende twee maanden verblijft [de minderjarige] bij de vader om de week vanaf zaterdag 11.00 uur tot zondag 14.00 uur;
 na die twee maanden verblijft [de minderjarige] bij de vader, conform de uiteindelijke zorgregeling, vanaf vrijdag na school tot zondag 16.00 uur.
2.8.
Het is belangrijk dat de ouders de afspraken rondom de zorgregeling nakomen, zodat er rust en structuur gecreëerd wordt voor [de minderjarige] . De GI zal de zorgregeling dan ook monitoren en waar nodig bijsturen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Dit betekent dat deze beslissingen direct gelden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
2.10.
De rechtbank bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt, omdat deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt vast als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , bij de vader verblijft om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur. De moeder brengt [de minderjarige] op op vrijdag na school naar de vader en de vader brengt [de minderjarige] op zondag weer terug, zodat [de minderjarige] om 16.00 uur weer bij de moeder thuis is;
3.2.
bepaalt dat door partijen naar deze regeling moet worden toegewerkt. De stappen uit de
opbouwfasezien er als volgt uit:
  • tot het moment dat er vanuit de GI een gezinsvoogd voor partijen beschikbaar is, hebben de vader en [de minderjarige] om de week omgang op zondag van 11.00 tot 13.00 uur op een neutrale plek in de omgeving van de moeder;
  • vanaf het moment dat de gezinsvoogd betrokken is, hebben de vader en [de minderjarige] om de week omgang met elkaar:
 waarbij de moeder de eerste keer op zondag met [de minderjarige] bij de vader op bezoek gaat voor twee á drie uur;
 waarbij [de minderjarige] de drie daaropvolgende keren op zondag bij de vader verblijft vanaf 11.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] na de omgang weer terugbrengt in die zin dat zij om 18.00 uur weer bij de moeder is;
 waarbij [de minderjarige] de daarop volgende twee maanden (om de week) bij de vader verblijft van zaterdag 11.00 uur tot zondag 14.00 uur;
 en waarna na die twee maanden [de minderjarige] bij de vader verblijft conform de uiteindelijke zorgregeling;
3.3.
verklaart de beslissingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Linde, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Dossiernummer C/05/444103/JE RK 24-1209.