ECLI:NL:RBGEL:2024:9062

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/05/403868 / FA RK 22-1470
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 december 2024 een tussenbeschikking gegeven in een familiekwestie betreffende de zorg en opvoeding van een minderjarige. De vader en moeder, die beiden advocaten hebben, zijn verwikkeld in een geschil over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn om onderling afspraken te maken, zelfs niet over eenvoudige zaken zoals zwemles. Dit heeft geleid tot zorgen over het welzijn van de minderjarige. De rechtbank heeft daarom besloten om een raadsonderzoek te laten uitvoeren om de situatie te beoordelen en aanbevelingen te doen over het gezag en de zorgregeling. De voorlopige zorgregeling, die eerder was vastgesteld, blijft van kracht totdat het onderzoek is afgerond. De rechtbank heeft ook een mondelinge behandeling gepland in mei 2025 om verdere beslissingen te nemen. Daarnaast zijn er verzoeken gedaan door beide ouders met betrekking tot de kinderalimentatie en de vakanties, die ook in de beschikking zijn behandeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader over de vakanties toegewezen, maar de beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/403868 / FA RK 22-1470
Datum uitspraak: 10 december 2024
beschikking ex artikel 1:253a BW
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen,
tegen
[verweerster](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.B. Chylinska te Zaandam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 6 september 2022;
- de herstelbeschikking van deze rechtbank van 24 juli 2023;
- het journaalbericht van mr. Giebels van 21 augustus 2023;
- het journaalbericht met bijlage van mr. Chylinska van 22 augustus 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Giebels van 24 augustus 2023;
- het journaalbericht van mr. Giebels van 28 december 2023;
- het journaalbericht van mr. Chylinska van 28 december 2023;
- het journaalbericht van mr. Chylinska van 24 januari 2024;
- het journaalbericht van mr. Giebels van 30 mei 2024;
- het journaalbericht van mr. Chylinska van 29 juli 2024;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Giebels van 7 november 2024;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Chylinska van 13 november 2024.
1.2.
In voormelde (tussen)beschikking van 6 september 2022, hersteld bij beschikking van 24 juli 2023, heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld. Ook heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op de [naam school] in [plaatsnaam] . Daarnaast heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]
voorlopigbij de moeder bepaald en als
voorlopige(reguliere) zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] in de oneven weken van dinsdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijft en in de even weken van woensdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij zij de overige tijd bij de moeder is. Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en de (bijzondere) (feest)dagen heeft de rechtbank een definitieve regeling vastgesteld en ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat de vader met ingang van 1 juli 2022
voorlopigals bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder zal betalen € 177 per maand, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve hoofdverblijfplaats en de definitieve reguliere zorgregeling, alsmede de beslissing over de definitieve kinderalimentatie is pro forma aangehouden tot
16 mei 2023 in afwachting van het door de ouders te volgen hulpverleningstraject.
1.3.
Na een aantal toegewezen uitstelverzoeken heeft de rechtbank een nadere mondelinge behandeling bepaald op 15 november 2024.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 november 2024 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Giebels;
- de moeder, bijgestaan door mr. Chylinska;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De aanvullende verzoeken

2.1.
Bij bericht van 7 november 2024 heeft mr. Giebels namens de vader aanvullende verzoeken ingediend. De vader verzoekt de rechtbank om hem alleen te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Voor het geval de rechtbank het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag afwijst, verzoekt de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen. Ook verzoekt de vader de rechtbank om te bepalen dan wel in de overwegingen op te nemen dat hij de aanvrager dient te worden van de kinderbijslag. Ten aanzien van de vakanties verzoekt de vader de rechtbank om te bepalen dat de vakanties aanvangen en eindigen op zaterdag om 19:00 uur. Het eerste deel van het weekend voorafgaand aan de vakantie en het laatste deel van het weekend erna geldt de reguliere zorgregeling. De feestdagen vangen aan op de feestdag zelf om 10:00 uur en eindigen de volgende dag om 10:00 uur dan wel eerder als [de minderjarige] dan naar school moet. Voor kerstmis en de jaarwisseling gelden de tijden die de rechtbank in de beschikking van 6 september 2022 heeft vastgelegd en als [de minderjarige] een studiedag heeft waarop beide partijen voor [de minderjarige] zorgen, verzoekt de vader te bepalen dat de wisseling plaatsvindt om 14:00 uur.
2.2.
Ten aanzien van de kinderalimentatie is de vader bereid de kosten van [de minderjarige] te betalen, uitgezonderd de verblijfskosten van haar bij de moeder. Voor het geval [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder krijgt en zij alle kosten van [de minderjarige] dient te betalen, verzoekt de vader de rechtbank om de zorgkorting te stellen op 45%.
2.3.
De moeder verzoekt de rechtbank primair om het verzoek over het eenhoofdig gezag niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Als de rechtbank het verzoek wel inhoudelijk wil beoordelen en het gezag aan één van de ouders willen toedelen, dan opteert de moeder voor eenhoofdig gezag bij haar. Verder verzoekt de moeder om het verzoek tot wijziging van het recht op kinderbijslag af te wijzen.

3.De verdere beoordeling

Gezag, hoofdverblijf en reguliere zorgregeling
3.1.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Helaas heeft de eerder betrokken hulpverlening hierin onvoldoende verbetering gebracht. De rechtbank ziet dat beide ouders goede intenties hebben en het beste met [de minderjarige] voor hebben. Echter, door hun verschillen in visie over de opvoeding van [de minderjarige] en de gebrekkige onderlinge communicatie is continu sprake van spanningen. Het lukt partijen niet om onderling tot afspraken te komen, ook niet bij ogenschijnlijk eenvoudig te regelen zaken zoals zwemles voor [de minderjarige] . Hierdoor zit [de minderjarige] momenteel op zwemles bij twee verschillende zwemscholen. Dit is een typerend voorbeeld voor de situatie tussen partijen. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk en maakt zich dan ook grote zorgen over het opgroeien van [de minderjarige] .
3.2.
Ook de Raad is van mening dat sprake is van een zorgelijke situatie die doorbroken moet worden. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling daarom aangeboden om een onderzoek te doen. Gelet op de uiteenlopende standpunten en de zorgen die er zijn, acht de rechtbank – zoals al tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken – een raadsonderzoek geïndiceerd. De rechtbank zal de Raad daarom verzoeken te rapporteren en te adviseren over de volgende vragen:
  • In hoeverre is er een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of is wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk?
  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige] ?
  • Hoe zou een zorgregeling (vorm en frequentie) er in het belang van [de minderjarige] uit moeten zien?
  • Zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek, de voorlopige zorgregeling uit de tussenbeschikking van 6 september 2022 moet worden voortgezet. Dit betekent dat [de minderjarige] in de oneven weken van dinsdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijft en in de even weken van woensdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij zij de overige tijd bij de moeder is. In aanvulling daarop zal de rechtbank bepalen dat als [de minderjarige] een studiedag heeft op een dag waarop beide partijen een deel van de dag voor haar zorgen, de overdracht plaatsvindt om 14.00 uur. Door de moeder is geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vader en de rechtbank acht toewijzing van dit verzoek in het belang van [de minderjarige] .
3.4.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de reguliere zorgregeling tot de nader te bepalen mondelinge behandeling in de maand mei 2025 (bij voorkeur bij mr. M. van der Linde). Aan de Raad wordt verzocht om de raadsrapportage uiterlijk twee weken vóór de mondelinge behandeling beschikbaar te stellen.
Vakantieregeling
3.5.
In de beschikking van 6 september 2022 heeft de rechtbank een definitieve regeling ter verdeling van de vakanties en de (bijzondere) (feest)dagen bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] :
  • vanaf 2023 in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader verblijft en drie aaneengesloten weken bij de moeder. Indien de bouwvakvakantie zodanig valt dat deze de eerste of de laatste drie weken van de vakantie behelst, dan verblijft [de minderjarige] tijdens de bouwvakvakantie bij de vader;
  • tijdens de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de moeder verblijft en in de tweede week bij de vader. In de oneven jaren is dit andersom;
  • in de even jaren de kerstdagen bij de moeder verblijft en in de oneven jaren bij de vader. In de even jaren tijdens Oud & Nieuw verblijft [de minderjarige] bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder. Hierbij geldt dat Kerst begint op 24 december om 15:00 uur en eindigt op 27 december om 10:00 uur en waarbij Oud en Nieuw aanvangt op 30 december om 15:00 uur en eindigt op 1 januari om 12:00 uur;
  • tijdens de meivakantie jaarlijks in de eerste week van die vakantie bij de moeder is en in de tweede week bij de vader;
  • tijdens de carnavalsvakantie jaarlijks bij de vader verblijft;
  • tijdens de herfstvakantie jaarlijks bij de moeder verblijft;
  • beide Paasdagen in de oneven jaren bij de vader verblijft en in de even jaren bij de moeder;
  • beide Pinksterdagen in de oneven jaren bij de moeder verblijft en in de even jaren bij de vader;
  • Hemelvaartsdag om en om bij de ouders verblijft;
  • op Vaderdag bij de vader verblijft en op Moederdag bij de moeder, waarbij de aanvang wordt bepaald op 15:00 uur en het einde op de volgende dag 10:00 uur, tenzij de volgende dag een schooldag is: dan tot de school begint;
  • [de minderjarige] is op de verjaardag van de vader bij de vader en op de verjaardag van de moeder bij de moeder. De dag vangt aan op de verjaardag van de betreffende ouder om 15:00 uur en duurt tot de volgende ochtend om 10:00 uur, tenzij de volgende dag een schooldag is: dan tot de school begint.
3.6.
De rechtbank kan op basis van artikel 1:377e en 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een wijziging van omstandigheden, omdat uit het dossier blijkt dat de vastgelegde vakantieregeling nadien voor veel discussie tussen partijen heeft gezorgd. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
3.7.
De moeder voert als verweer dat het verzoek over het vaststellen van de starttijden van de vakanties duidt op een gebrek aan samenwerking op dit gebied. Volgens de moeder zijn de afspraken tussen de ouders over vakanties elke keer anders. Ouders moeten hierin volgens de moeder flexibel zijn en hun beslissingen voortdurend, rekening houdend met de huidige situatie en de belangen van [de minderjarige] , kunnen aanpassen. Het behouden van enige flexibiliteit wat betreft de tijden van de vakanties is dan ook in het belang van [de minderjarige] volgens de moeder.
3.8.
De rechtbank is het met de moeder eens dat zowel [de minderjarige] als partijen zelf gebaat kunnen zijn bij enige flexibiliteit wat betreft de starttijden van de vakantie. Uit het dossier blijkt echter dat partijen niet in staat zijn om met deze flexibiliteit om te gaan. Dit heeft zelfs geleid tot de inzet van politie. Daarom acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] om elk mogelijk discussiepunt tussen partijen te vermijden en de start- en eindtijden van de vakantieregeling vast te leggen. Door de moeder is geen (concreet) verweer gevoerd tegen de door de vader voorgestelde tijden. Ook is niet gebleken dat deze tijden niet in het belang van [de minderjarige] zouden zijn. Daarom wijst de rechtbank de verzoeken van de vader op dit punt toe.
Kinderalimentatie en kinderbijslag
3.9.
Omdat de rechtbank de beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de reguliere zorgregeling aanhoudt, zal de rechtbank ook de beslissing over de kinderalimentatie en de kinderbijslag aanhouden. Dit betekent dat de vader de eerder vastgestelde voorlopige kinderalimentatie van € 177 per maand moet blijven betalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt in aanvulling op de voorlopige zorgregeling zoals deze is vastgelegd in de
beschikking van 6 september 2022 dat als [de minderjarige] een studiedag heeft op een dag waarop beide partijen een deel van de dag voor [de minderjarige] zorgen, de overdracht plaatsvindt om 14.00 uur;
4.2.
verzoekt de Raad onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren, zoals hiervoor in 3.2 is overwogen;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de reguliere zorgregeling, de kinderalimentatie en de kinderbijslag aan tot
een nader te bepalen mondelinge behandeling in de maand mei 2025(bij voorkeur bij mr. M. van der Linde);
4.4.
wijzigt de beschikking van 6 september 2022 ten aanzien van de daarin opgenomen verdeling van de vakanties en de (bijzondere) (feest)dagen en bepaalt dat in aanvulling op die regeling geldt dat:
  • vakanties aanvangen en eindigen op zaterdag om 19.00 uur. Het eerste deel van het weekend voorafgaand aan de vakantie en het laatste deel van het weekend erna, geldt de reguliere zorgregeling;
  • de feestdagen vangen aan op de feestdag zelf om 10.00 uur en eindigen de volgende dag om 10.00 uur, dan wel eerder als [de minderjarige] die dag naar school moet.
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af voor zover de behandeling daarvan niet is aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Linde, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.