ECLI:NL:RBGEL:2024:9060

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
280159.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 56-jarige man voor poging afpersing en geslaagde winkeldiefstal met geweld

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 56-jarige man veroordeeld voor een poging tot afpersing en een geslaagde winkeldiefstal met geweld. De man werd beschuldigd van het stelen van een geldbedrag van ongeveer €140,- uit de kassa van een winkel, waarbij hij geweld en bedreiging met een mes gebruikte tegen een medewerkster. Daarnaast heeft hij geprobeerd een andere medewerkster te dwingen tot afgifte van geld door haar met een mes te bedreigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten, waarbij hij een bekennende verdachte was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 40 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, inclusief schadevergoeding en wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de impact van de daden op de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten, mede gezien het strafblad van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.280159.24
Datum uitspraak : 17 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 september 2024 te [plaats]
een geldbedrag (van in totaal ongeveer €140,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] bij haar arm vast te pakken en/of in diens arm te knijpen en/of
- die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of mee te trekken naar de kassa en/of daarbij de woorden toe te voegen: "maak de kassa open", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 1 september 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf 2] en/of een derde toebehoorde(n) die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of daarbij de woorden toe te voegen: "Ik wil nu geld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting beide feiten bekend.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1: de [bedrijf 1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 32;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , p. 26;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 43-45;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2024.
Ten aanzien van feit 2: de [bedrijf 2]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 9;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 22-23;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 september 2024 te [plaats] een geldbedrag
(van
in totaal ongeveer€140,-
),
in elk geval enig goed, dat
/die geheel of ten deleaan de [bedrijf 1]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken,
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door
- die [slachtoffer 1] bij haar arm vast te pakken en
/ofin
haararm te knijpen en
/of- die [slachtoffer 1] een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/of- die [slachtoffer 1] vast te pakken en
/ofmee te trekken naar de kassa en
/ofdaarbij de woorden toe te voegen: "maak de kassa open",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks1 september 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan de [bedrijf 2]
en/of een derdetoebehoorde
(n)die [slachtoffer 2] een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/ofdaarbij de woorden toe te voegen: "Ik wil nu geld",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 2:
poging afpersing.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tevens vraagt de officier van justitie om oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, inclusief een klinische opname voor maximaal 1 jaar.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht om een locatieverbod, geldende voor de [adres 2] in [plaats] . De officier van justitie acht deze, gelet op de door hem gevorderde detentieduur, niet meer passend en vraagt om deze niet op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij meent dat een gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest niet passend is gelet op de bij verdachte vastgestelde PTSS en zijn verslavingsproblematiek. Een langere gevangenisstraf zou vergelding dienen, maar niet de speciale preventie. Verdachte wil aan zijn problematiek gaan werken en is bereid alle bijzondere voorwaarden na te komen.
Voor wat betreft het door de benadeelde partij gevraagde locatieverbod stelt de raadsman zich op het standpunt dat deze buitenproportioneel is. De raadsman gaat ervanuit dat verdachte – gelet op de op te leggen straf – voorlopig niet in de [adres 2] zal komen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op één dag en vlak na elkaar schuldig gemaakt aan een poging afpersing van een medewerkster van de [bedrijf 2] en een geslaagde winkeldiefstal met geweld en bedreiging met geweld bij de [bedrijf 1] . Hij heeft de medewerksters van deze winkels een mes getoond en de medewerkster van de [bedrijf 1] gedwongen de kassalade voor hem te openen, waarna hij een greep in de kassa heeft gedaan. Verdachte heeft daarmee deze medewerksters in een beangstigende situatie gebracht en ook andere in de winkel aanwezige klanten hiermee geconfronteerd. Het is algemeen bekend dat dit soort overvallen ingrijpend zijn en een grote impact hebben op de slachtoffers. Dit is ook naar voren gekomen uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte handelde daarbij puur uit financieel gewin.
Uit het uittreksel van het Justitieel documentatieregister van 5 november 2024 volgt dat verdachte de afgelopen jaren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andere vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het reclasseringsrapport van 25 november 2024 en de verdiepingsdiagnostiek van 4 november 2024 blijkt dat verdachte sinds jaren verslaafd is aan oxycodon en tevens cocaïne gebruikt. Daarnaast heeft verdachte PTSS. Het is volgens de reclassering voorstelbaar dat de traumaklachten samenhangen met de verslavingsproblematiek. De reclassering meent dat een klinische opname nodig is om de problematiek van verdachte te behandelen. Zonder klinische behandeling achten zij de kans op een terugval in middelengebruik groot.
De reclassering noemt geen contra-indicatie voor een gevangenisstraf in zichzelf, maar wel voor een
geheel onvoorwaardelijkegevangenisstraf omdat zij het van belang vindt dat verdachte behandeling krijgt en een voorwaardelijk strafdeel daartoe mogelijkheid geeft. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De vraag is nu wat voor straf passend is. Verdachte heeft een geslaagde overval gepleegd en een poging daartoe, beide keren gewapend met een mes. Blijkens de LOVS-richtlijnen past bij een enkele overval zoals door verdachte gepleegd in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Voor de poging kan daar een derde deel vanaf gehaald worden.
De rechtbank neemt dit als uitgangspunt, waarbij als strafverzwarend wordt meegewogen dat verdachte een relevant strafblad heeft. De rechtbank acht gelet hierop de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 40 maanden passend en geboden. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van de straf, te weten 12 maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder de geadviseerde klinische opname van maximaal 1 jaar.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek van de benadeelde partij [slachtoffer 1] om aan verdachte een locatieverbod op te leggen, niet volgen. De duur van de gevangenisstraf maakt reeds dat verdachte de komende jaren niet in de betreffende winkelstraat kan komen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.245,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering bestaat uit twee schadeposten, te weten traumaopvang (€ 1.020,-) en het berekende verschil in de kassalade op 1 september 2024 (€ 225,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de inhoud van de kassa kan worden toegewezen, omdat het voldoende is onderbouwd en in rechtstreeks verband tot het feit staat. De schadepost voor de traumabehandeling is niet gespecificeerd zodat niet duidelijk is wie de behandeling heeft ontvangen. Alleen de behandeling die ziet op [slachtoffer 1] en de collega’s die in de winkel aanwezig waren op het moment van de overval komt voor vergoeding in aanmerking. De officier van justitie vraagt de rechtbank daarom om slechts een kwart van het bedrag toe te kennen.
Hij vordert voor beide posten toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat voor wat betreft de kassalade slechts een bedrag van € 140,- zou moeten worden toegewezen en baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer 1] . De resterende gevraagde schadevergoeding dient te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard omdat er primair geen causaal verband is en subsidiair de vordering niet voldoende is onderbouwd.
Overweging door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kassalade tot een hoogte van € 140,- kan worden toegewezen. Dit is het tenlastegelegde bedrag en tevens het bedrag dat door [slachtoffer 1] benoemd wordt. De verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt is specifiek en de rechtbank gaat daarom van het door haar genoemde bedrag uit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
De schadepost traumaopvang is onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft deze schadepost betwist en de post zou nadere bewijsvoering nodig hebben om te worden onderbouwd. De behandeling van deze schadepost levert daarmee een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan (dit deel van) de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Verdachte is vanaf 1 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is ook van mening dat deze vordering kan worden toegewezen.
Overweging door de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 1 is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,- vaststellen. De rechtbank zal de door de benadeelde partij gevorderde schade daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 2] heeft deze vordering ter terechtzitting toegelicht. De benadeelde partij vordert € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert zij € 45,45 aan reiskosten. Deze reiskosten zien op vervoer van en naar de zitting van 3 december 2024. Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering kan worden toegewezen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij stelt dat [slachtoffer 2] in de post ‘reiskosten’ niet ontvankelijk moet worden verklaard nu [slachtoffer 2] zich ter zitting heeft laten bijstaan door een advocaat.
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de gehele vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen. Ten aanzien van de reiskosten stelt de verdediging expliciet dat verdachte deze kosten wil betalen en dat die zouden moeten worden toegewezen.
Overweging door de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 2 is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,- vaststellen. De rechtbank zal de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank merkt de gevorderde reiskosten aan als proceskosten. Ten aanzien van deze kosten geldt dat verdachte deze in beginsel niet aan de benadeelde partij verschuldigd is nu [slachtoffer 2] zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een gemachtigde advocaat. Echter, nu de verdediging ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven deze kosten te willen vergoeden en met de betaling van deze kosten expliciet heeft aangegeven akkoord te gaan, zal de rechtbank deze post eveneens toewijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich uiterlijk
  • verdachte zich aansluitend aan detentie gedurende maximaal 12 maanden van de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in Inforsa of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die in het kader van die behandeling door de zorginstelling zullen worden gegeven. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en aanwijzingen die in dat kader worden gegeven, waaronder het innemen van medicijnen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven (7) weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welk zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, ook als hieronder valt het innemen van medicatie;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en oxycodon, en ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs en oxycodon om het middelengebruik te beheersen als de reclassering het verbod op het gebruik van drugs en oxycodon niet meer noodzakelijk acht. De reclassering kan urinecontrole en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde] € 140,-september 2024
2. [slachtoffer 1] € 1.500,-september 2024
3. [slachtoffer 2] € 1.000,-september 2024
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiele schade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul voor de benadeelde partijen [benadeelde] en [slachtoffer 1] en € 45,45 voor de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling

1. [benadeelde] € 140,- 2 dagen;

2. [slachtoffer 1] € 1.500,- 25 dagen;

3. [slachtoffer 2] € 1.000,- 20 dagen.

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost (voorzitter), mr. W.H.S. van Duinkerke en
mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Dams, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2024.
Mr. P. Verkroost en mr. G.L.C. van den Bosch zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024409299, gesloten op 26 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.