ECLI:NL:RBGEL:2024:8964

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
11376286
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor tekortkomingen in warmtepompinstallatie en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde, een besloten vennootschap, voor de bouw van een vrijstaande villa. Onderdeel van deze overeenkomst was de levering en installatie van een warmtepomp. Eiser heeft echter geconstateerd dat de warmtepomp niet de in het bestek vermelde temperaturen behaalde, wat leidde tot een geschil. Eiser heeft diverse stappen ondernomen, waaronder het indienen van een klacht en het verzoeken om herstel van de warmtepomp. Gedaagde heeft in maart 2021 een plan van aanpak gepresenteerd, maar de problemen bleven aanhouden. Eiser heeft uiteindelijk een extra luchtwarmtepomp laten plaatsen, maar vordert nu schadevergoeding voor de extra stookkosten die hij heeft gemaakt als gevolg van het niet goed functioneren van de warmtepomp.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de warmtepomp niet voldeed aan de overeengekomen temperaturen. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door de hogere stroomkosten. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 15.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11376286 \ CV EXPL 24-8674
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. van Dorsten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 21 oktober 2024, waarbij de zaak is verwezen naar de kantonrechter; en
- de (voortgezette) mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 4 juli 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor de bouw van een vrijstaande villa (hierna: de woning) op het perceel van [eiser] (hierna ook: de overeenkomst).
2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing. Artikel 21 lid 3 van de algemene voorwaarden luidt:

[gedaagde] zal in beginsel niet gehouden zijn geleden bedrijfs- en / of gevolgschade van een opdrachtgever te vergoeden zulks afhankelijk van de aard van de schuld.
2.3.
Onderdeel van de overeenkomst was levering en plaatsing van een lucht/water warmtepomp.
2.4.
In het bestek worden (onder 60.2.d) de volgende ruimtetemperaturen aangegeven:
• woonkamer, woonkeuken, kantoor of speelkamer: 22°C
• entree, overloop: 18°C
• garage: 22°C
• slaapkamers, toiletten, bergingen, bijkeuken, zolder en overige kamers: 20°C
• badruimte(n): 24°C.
2.5.
In de bouwvergadering van 8 maart 2019 hebben partijen (in afwijking van de in het bestek opgenomen lucht/water warmtepomp) blijkens de notulen ”
de keuze gemaakt voor triple solar panelen [te gaan] aangevuld met 10 zonnepanelen in het veld en 7 op het platte dak van het bijgebouw”. Dit betrof een water/water warmtepomp in de plaats van en lucht/water warmtepomp.
2.6.
[gedaagde] heeft als onderaannemer voor het leveren en monteren van een water/water warmtepomp in combinatie met triple solar panelen (hierna: de warmtepomp) [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ingeschakeld. Deze warmtepomp was duurder dan de in het bestek opgenomen warmtepomp. [gedaagde] heeft daarom aan [eiser] een meerwerknota van € 41.947,86 (inclusief btw) verzonden. [eiser] heeft de meerwerknota voldaan.
2.7.
De woning is eind juli 2019 opgeleverd en [eiser] heeft de woning met zijn gezin in september 2019 betrokken.
2.8.
[eiser] heeft in november 2019 aan [gedaagde] te kennen gegeven dat de warmtepomp niet de temperaturen haalde, zoals in het bestek was aangegeven. Tussen partijen (waaronder [bedrijf 1] ) is daarna veelvuldig gecorrespondeerd over de warmtepomp. [bedrijf 1] is meerdere keren bij [eiser] langs geweest om de instellingen van de warmtepomp te veranderen. Dit heeft niet tot het door [eiser] gewenste resultaat geleid.
2.9.
[eiser] heeft bij brief van zijn raadsman van 19 februari 2021 aan [gedaagde] medegedeeld dat sprake is van een gebrek nu met de warmtepomp de in het bestek vermelde binnenhuistemperaturen niet worden gehaald. In deze brief wordt [gedaagde] verzocht om een plan van aanpak te presenteren waaruit blijkt op welke wijze tot herstel van het gebrek zal worden overgegaan. De raadsman vermeldt voorts:

U dient het bovenstaande overigens ook op te vatten als stuitingshandeling van de (rechts)vordering. In dat kader behoudt cliënt zich voorts ondubbelzinnig het recht op nakoming voor zoals bedoeld in art. 3:317 BW.
2.10.
[gedaagde] heeft in maart 2021 aan [eiser] een plan van aanpak gestuurd, waarna werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
2.11.
Op 17 september 2021 heeft de advocaat van [eiser] het volgende per e-mail bericht:
“Ik heb u op 19 februari jl. bijgaande brief gestuurd. Naar aanleiding daarvan zijn er naar ik begrijp werkzaamheden uitgevoerd, waarvan in de winter zal blijken of die het gewenste effect hebben. In de brief is ook tot stuiting van de verjaring overgegaan. Wilt u mij mede om die reden bevestigen dat u destijds bijgaande brief in goede orde heeft ontvangen? Hiermee wordt voorkomen dat ik u per deurwaardersexploot moet aanschrijven om er zeker van te zijn dat de mededeling van stuiting u heeft bereikt, wat mij nogal omslachtig lijkt.
Kortom; ik zie uw bevestiging graag tegemoet.”
2.12.
[eiser] heeft per e-email van 21 december 2021 aan [gedaagde] laten weten dat nu het wat kouder wordt de gevraagde temperaturen weer niet gehaald worden.
2.13.
Op 23 december 2021 heeft [bedrijf 1] in de woning een opstookboiler (elektrische boiler) geplaatst.
2.14.
Vervolgens is verder overleg gevoerd over een oplossing, die erop neerkomt dat een extra lucht/water warmtepomp zal worden geplaatst (hierna: de extra luchtwarmtepomp).
2.15.
[eiser] heeft per e-mail van 21 maart 2023 [gedaagde] verzocht om aan hem 70% van de stookkosten (over de periode december 2019 tot en met februari 2023), zijnde een bedrag van € 21.412,00 aan hem te vergoeden. [gedaagde] heeft dit verzoek afgewezen.
2.16.
De extra luchtwarmtepomp is op 28/29 maart 2023 geplaatst, zonder dat [gedaagde] / [bedrijf 1] daarvoor kosten bij [eiser] in rekening heeft gebracht.
2.17.
[gedaagde] heeft per e-mail van 30 maart 2023 met als onderwerp: “
Stroomverbruik [adres 1]” het volgende aan [eiser] medegedeeld:

(…) De situatie is allesbehalve wenselijk, het Triple Solar systeem bleek niet te functioneren zoals dit door de leverancier voorgespiegeld werd. Ik ben van mening dat wij er alles aan gedaan hebben om het niet goed functioneren van dit systeem te verhelpen. Ook het plaatsen van een tijdelijk elektrisch element was om ongemakken te voorkomen. Het is alleen uit overmacht dat de luchtwarmtepomp niet tijdig geleverd werd. Ik ben dus van mening dat wij niet verantwoordelijk zijn voor ontstane extra energiekosten.
2.18.
[gedaagde] heeft per e-mail van 15 mei 2023 [eiser] aangeboden om een bedrag van € 10.000,00 te betalen ter compensatie van de extra stroomkosten.
2.19.
[eiser] heeft dit voorstel van de hand gewezen, waarna [gedaagde] per
e-mail van 25 mei 2023 aan [eiser] laat weten:

(…) Wat we in de berekening doen is jou compenseren voor het extra verbruik dat je gehad hebt gedurende de wintermaanden dat de warmtepomp niet goed gefunctioneerd heeft (…)Wij zijn van mening dat de warmtepompinstallatie, incl. de backup in de vorm van een luchtwarmtepomp, nu functioneert zoals je dit mag verwachten voor de investering die je gedaan hebt. De periode die achter ons ligt waarin het niet functioneerde zoals te verwachten wordt op deze manier door ons gecompenseerd (…).
2.20.
[eiser] heeft bij brief van zijn raadsman d.d. 6 juli 2023 het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:

(…)Aanvankelijk zou een lucht warmtepomp geplaatst worden. Zoals aangegeven heeft cliënt€ 41.947,86 extra betaald voor een nog meer energiezuinig systeem. Daarvan is helemaal niets terecht gekomen. Het systeem werkt niet naar behoren, de energierekening van cliënt is torenhoog en nu heeft cliënt alsnog een warmtepomp, maar dan als back-up. De meerwaarde van het Triple Solar Systeem is dan ook nihil.. Als dat systeem niet geplaatst was, dan had hij de afgelopen 3,5 jaar niet al die problemen gehad. Cliënt maakt dan ook aanspraak op de terugbetaling van het bedrag van € 41.947,86.
Namens cliënt verzoek ik u, en voor zover nodig sommeer ik u, hierbij dan ook om het bedrag van € 21.412,00 + € 41.947,86= € 63.359,86binnen 8 dagen na hedenaan mijn cliënt te voldoen. Bij gebreke van ontvangt van genoemd bedrag heb ik van cliënt opdracht om dit geschil voor te leggen aan de Raad van Arbitrage. Ik dat geval zal cliënt tevens aanspraak maken op de incassokosten en de wettelijke rente (…)
Tot slot meld ik u dat deze brief een stuitingshandeling van de (rechts)vordering is. Cliënt behoudt zich het recht op nakoming en schadevergoeding voor. Zoals gezegd kan thans nog niet worden vastgesteld of de aangedragen oplossing daadwerkelijk effect heeft noch of dit tot extra (stook)kosten voor cliënt lijdt (…).
2.21.
[gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.22. [eiser] heeft per e-mail van 18 januari 2024 het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:

De gevraagde temperatuur wordt bij ons thuis niet gehaald als het buiten onder het vriespunt komt. Het is nog niet koud in huis maar het blijft wel rond de 20,2 graden.Ook in de badkamer wordt de gevraagde 21 graden niet gehaald en daar zou 24 graden mogelijk moeten zijn.Zouden jullie hier naar kunnen kijken?
2.23.
[bedrijf 1] heeft op 4 maart 2024 instellingen van de warmtepomp aangepast.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter na vermeerdering en vermindering van eis bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst voor wat betreft deugdelijkheid van de geleverde warmtepomp,
Primair
II. [gedaagde] veroordeelt ervoor te zorgen dat in zijn woning de in het bestek onder 60.2.d. genoemde temperaturen gehaald kunnen worden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
2 Subsidiair
III. de aannemingsovereenkomst partieel ontbindt voor wat betreft de warmtepomp, waarbij de aanneemsom wordt verminderd met de meerwerknota voor de warmtepomp ten bedrage van € 41.947,86 (inclusief btw),
IV. [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de meerwerknota van € 41.947,18,
Primair en subsidiair
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door hem geleden schade ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst,
VI. gelet op de vordering onder V, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 25.471,91 met wettelijke rente,
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.449,19,
VIII. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, en
IX. [gedaagde] veroordeelt in nakosten met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt dat de warmtepomp van meet af aan de in het bestek vastgelegde temperaturen niet haalt en [gedaagde] daardoor toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] moet ervoor zorgen dat de overeengekomen temperaturen alsnog worden behaald. In het geval dat die vordering niet wordt toegewezen, moet de overeenkomst voor wat betreft het leveren en plaatsen van de warmtepomp worden ontbonden en moet [gedaagde] het bedrag van de meerwerknota van € 41.947,86 aan hem terugbetalen. [eiser] vordert schadevergoeding voor de periode dat de warmtepomp niet goed heeft gefunctioneerd van € 25.471,91 en veroordeling in de buitengerechtelijke kosten van € 1.449,19.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [eiser] stelt daarnaast dat de vorderingen zijn verjaard en beroept zich op de algemene voorwaarden en eigen schuld van [eiser] .
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Kern van de zaak en de beslissing

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [eiser] heeft met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een woning. Onderdeel van de overeenkomst was de levering en installatie van een warmtepomp. [eiser] is ontevreden over de werking van de warmtepomp, omdat het te koud is in huis. Na diverse aanpassingen is er een extra luchtwarmtepomp geplaatst. Vaststaat dat de warmtepomp voordat de extra luchtwarmtepomp (gratis) werd geplaatst, niet de met [gedaagde] overeengekomen temperaturen wist te halen. Niet is komen vast te staan dat nadat de extra luchtwarmtepomp was geplaatst en aanpassingen aan de warmtepomp zijn gedaan, de gewenste temperaturen nog steeds niet werden gehaald.
[eiser] krijgt het geld dat hij voor de warmtepomp heeft betaald niet terug. Wel moet [gedaagde] aan [eiser] als schadevergoeding de extra stroomkosten vergoeden.
4.2.
De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot haar beslissing is gekomen.

5.De beoordeling

Gemengde overeenkomst
5.1.
Tussen partijen is een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een woning. In deze overeenkomst is tevens voorzien in levering en plaatsing van een warmtepomp. In zoverre is mede sprake van een overeenkomst die, nu [eiser] een consument is, kwalificeert als een consumentenkoop, zoals in de mondelinge uitspraak van 21 oktober 2024 is overwogen.
5.2.
De overeenkomst tussen partijen is zodoende een gemengde overeenkomst, waarop de regels van aanneming van werk en de regels van consumentenkoop naast elkaar van toepassing zijn. In geval van strijd tussen die regels prevaleren de regels van consumentenkoop (artikel 7:5 lid 4 BW)
Vorderingen zijn niet verjaard
5.3.
Zowel bij aanneming van werk als consumentenkoop geldt een verjaringstermijn van twee jaar (artikel 7:23 lid 2 BW en artikel 7:761 lid 1 BW). Artikel 7:761 lid 1 BW gaat voor de aanvang van de verjaringstermijn uit van het moment van protest. Dit is eenzelfde soort regeling als volgens artikel 7:23 lid 2 BW geldt bij de klachtplicht bij koop.
5.4.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 7:761 lid 1 BW. [gedaagde] stelt dat [eiser] de verjaring heeft gestuit bij brief van 19 februari 2021, waarna de verjaringstermijn van twee jaar opnieuw is gaan lopen. Daarna is zij met [eiser] weliswaar in contact gebleven over het door [eiser] gestelde probleem, maar is in bedoelde periode van twee jaar geen stuitingshandeling meer verricht. Op het moment dat [eiser] de sommatiebrief van 6 juli 2023 verzond, was de vordering van [eiser] al verjaard.
5.5.
[eiser] heeft (onder meer) verwezen naar de toegezonden e-mail van 17 september 2021, welke e-mail volgens hem als een stuitingshandeling moet worden beschouwd.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat deze e-mail van 17 september 2021 een mededeling bevat ex artikel 3:317 BW, waarmee de verjaring is gestuit. Deze e-mail bevat een voldoende duidelijke waarschuwing aan [gedaagde] dat zij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, ermee rekening moet houden dat zij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat zij zich tegen een mogelijkerwijs alsnog door [eiser] ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. De kantonrechter verwijst naar de tekst van de e-mail, waarin wordt gevraagd om bevestiging van ontvangst van de brief met het oog op de stuiting van de verjaring. Bij de e-mail is nogmaals de brief van 19 februari 2021 gevoegd en in die brief wordt expliciet de vordering wordt gestuit. [gedaagde] moest op basis van deze e-mail (met bijlage) ermee rekening houden dat [eiser] in de toekomst een vordering in zou stellen.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat zodoende na 17 september 2021 opnieuw een termijn van twee jaar is gaan lopen en deze termijn vervolgens (hetgeen ook niet ter discussie staat tussen partijen) is gestuit door de sommatiebrief van 6 juli 2023. Nu de inleidende dagvaarding op 25 september 2023 – zo volgt uit artikel 46 lid 3 Rv – rechtsgeldig is betekend, betekent dit dat [eiser] de rechtsvordering tijdig heeft ingesteld.
Warmtepomp voldeed niet
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat ten aanzien van de in het bestek vermelde temperaturen sprake is van een resultaatsverplichting aan de zijde van [gedaagde] . Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat de in het bestek opgenomen temperaturen de standaardtemperaturen zijn, waaraan elke (soort) gas- of warmtepomp moet voldoen. Dit betekent dat als de in het bestek bedoelde temperaturen niet worden gehaald, er sprake is van een tekortkoming.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat dit niet anders wordt doordat [gedaagde] de warmtepomp niet zelf heeft geleverd en geïnstalleerd, maar dat zij dit onderdeel van de overeenkomst aan [bedrijf 1] , als onderaannemer/hulppersoon, heeft uitbesteed. [gedaagde] is op grond van het bepaalde in artikel 7:751 BW als hoofdaannemer richting [eiser] aansprakelijk indien bedoeld systeem niet voldoet aan de met [eiser] gesloten overeenkomst.
5.10.
[eiser] heeft, van meet af aan, aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat de in het bestek vermelde temperaturen niet werden gehaald. Zoals blijkt uit de correspondentie heeft [bedrijf 1] in opdracht van [gedaagde] de instellingen van het systeem meerdere keren vruchteloos veranderd en heeft [bedrijf 1] op een gegeven moment een opstookboiler (elektrische boiler) geplaatst, omdat het in de woning van [eiser] niet warm genoeg was. Tot slot is er een extra luchtwarmtepomp geplaatst met als doel om hogere temperaturen te bereiken. Ter zitting is gebleken dat de producent van de warmtepomp bij dit systeem thans standaard een extra luchtwarmtepomp levert.
5.11.
In het licht van het voorgaande, kan (de hiervoor onder 2.17 vermelde inhoud van) de e-mail van [gedaagde] van 30 maart 2023 en (de hiervoor onder 2.19 vermelde inhoud van) de e-mail van 25 mei 2023 niet anders kan worden gelezen dan dat [gedaagde] daarmee erkent dat de warmtepomp voordat de extra luchtwarmtepomp werd geplaatst, niet de overeengekomen temperaturen behaalde.
5.12.
Gelet op het voorgaande, staat tussen partijen vast dat [gedaagde] de warmtepomp (voordat de extra luchtwarmtepomp werd geplaatst) niet voldeed aan de overeenkomst, zodat sprake was van een tekortkoming.
Toerekenen: gezamenlijke keuze voor het systeem
5.13.
Op grond van de wet (artikel 6:75 BW) kan een tekortkoming niet aan de schuldenaar worden toegerekend, als zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekeningen komt.
5.14.
[gedaagde] stelt dat de keuze voor deze warmtepomp niet overeenkomstig het bestek is en dat deze warmtepomp door [eiser] en diens adviseur, [naam 1] , is uitgekozen. Aan die keuze ligt geen advies van [gedaagde] en/of [bedrijf 1] ten grondslag. De gevolgen van het niet-goed functioneren van de warmtepomp kunnen om die reden niet aan [gedaagde] worden toegerekend.
5.15.
Dit verweer gaat niet op. Ter zitting is vast komen staan dat [eiser] een ander systeem dan de in het bestek vermelde warmtepomp wilde, omdat hij een stiller systeem zocht. [naam 1] , de adviseur van [eiser] , heeft één project bezocht waar men enthousiast was over dit systeem. Deze warmtepomp is vervolgens voorgelegd aan [gedaagde] en [bedrijf 1] . [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij geen reden had om te twijfelen aan het systeem. Wat zij konden inwinnen aan informatie was goed en dat heeft [gedaagde] teruggekoppeld aan [eiser] . [gedaagde] heeft niet onderzocht of met deze warmtepomp ook de overeengekomen temperaturen konden worden behaald, maar ging daarvan uit. Aan de zijde van [gedaagde] is ter zitting toegelicht dat in goed overleg voor deze warmtepomp is gekozen. Anders dan [gedaagde] bij conclusie heeft aangevoerd, is de warmtepomp zodoende niet enkel op advies van de adviseur van [eiser] uitgekozen, maar in onderling overleg.
5.16.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet-functioneren van de warmtepomp, meer specifiek, het niet halen van de overeengekomen temperaturen, aan [gedaagde] kan worden toegerekend. De kantonrechter wijst daarbij ook op de rol van [gedaagde] als aannemer (en [bedrijf 1] als onderaannemer). Het lag op de weg van [gedaagde] om – bij onbekendheid of de in het bestek genoemde temperaturen konden worden gehaald – daarvoor te waarschuwen of een andere warmtepomp aan te raden. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Dat de warmtepomp (inclusief zonnepanelen) een betrekkelijk nieuw systeem was en dat [gedaagde] daarmee niet bekend was, komt ook voor rekening en risico van [gedaagde] . In het licht van het vorenstaande komt geen betekenis toe aan het feit dat met de keuze voor deze warmtepomp is afgeweken van het bestek.
Toerekenen: ligging panelen
5.17.
Als een van de mogelijke oorzaken van het niet goed functioneren van de warmtepomp is in het partijdebat ter sprake gekomen dat de werking van het systeem is belemmerd door de positie c.q. de ligging van de Triple Solar zonnepanelen. [gedaagde] stelt in haar conclusie van antwoord dat dit een uitdrukkelijke wens c.q. voorwaarde was van [eiser] om de panelen zoveel mogelijk uit zicht te hebben. Zij verwijst daarbij naar correspondentie tussen partijen, waarin [naam 1] (op verzoek) de locatie aanwijst van de zonnepanelen. [gedaagde] meent dat de tekortkoming (het niet-functioneren van de warmtepomp) ook om deze reden niet aan haar kan worden toegerekend.
5.18.
[eiser] heeft ter zitting met klem bestreden dat de plaatsing van de panelen verdiept in de tuin een uitdrukkelijke wens van hem is geweest, maar dat de manier van plaatsen van de panelen (in een verdiept veld) door [gedaagde] was voorgesteld.
[gedaagde] heeft daarop aangevoerd dat het niet mogelijk was om de panelen op het dak te plaatsen, omdat daarvoor geen vergunning voor zou worden verleend en dat in samenspraak is besloten op de panelen in een verdiept veld te plaatsen. [gedaagde] heeft daaraan toegevoegd dat hij tegen [eiser] niet heeft gezegd: “doe dat nou niet”.
5.19.
Gelet op deze toelichting van partijen ter zitting – waaronder dat in overleg is besloten om de panelen in een verdiept veld te plaatsen – kan het niet goed functioneren van de warmtepomp door de ligging aan [gedaagde] worden toegerekend, nog los van het feit dat in deze procedure niet is vast komen te staan dat de plaatsing van de panelen de oorzaak is van het niet goed functioneren van de warmtepomp. De kantonrechter merkt op dat [bedrijf 1] ter zitting heeft betwijfeld of een hogere plaatsing van de zonnepanelen van grote invloed zou zijn op het rendement van het systeem.
Geen eigen schuld
5.20.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld ex artikel 6:101 BW. Het beroep op eigen schuld is gebaseerd op de stelling dat [eiser] met zijn adviseur de warmtepomp (in strijd met het bestek) heeft uitgekozen en de ligging van de zonnepanelen heeft bepaald.
5.21.
Zoals hiervoor overwogen, is – anders dan [eiser] aanvoert – in onderling overleg gekozen voor deze warmtepomp en de ligging van de zonnepanelen. Er is zodoende geen sprake van de aangevoerde omstandigheden die zouden leiden tot eigen schuld aan de zijde van [eiser] .
5.22.
De rechtbank verwijst hierbij volledigheidshalve naar de rol van [gedaagde] als aannemer en dat het op de weg van [gedaagde] als aannemer lag om [eiser] te adviseren. De omstandigheid dat in onderling overleg is gekozen voor deze warmtepomp en de ligging van de zonnepanelen leidt niet tot eigen schuld aan de zijde van [eiser] .
Afwijzing verklaring voor recht
5.23.
Op grond van het vorenstaande is de vordering onder 3.1.I. in beginsel voor toewijzing vatbaar. Echter, nu – zoals hierna zal blijken – [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser] de schade te vergoeden die hij heeft geleden doordat hij hogere stroomkosten heeft gehad als gevolg van het niet goed functioneren van de warmtepomp, heeft [eiser] geen rechtens te respecteren belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
Staat niet vast dat warmtepomp nu niet voldoet
5.24.
[eiser] stelt in zijn akte vermeerdering van eis en ter zitting dat de warmtepomp ook na het plaatsen van de extra luchtwarmtepomp nog steeds de overeengekomen temperaturen niet bereikt. Op [eiser] rust de stelplicht (en bij betwisting) bewijslast dat de warmtepomp (op dit moment) niet voldoet aan de overeenkomst.
5.25.
[gedaagde] betwist dit en stelt dat het energieverbruik van de warmtepomp inclusief luchtwarmtepomp geen hoger verbruik heeft dan (mocht worden) verwacht en dat in maart 2024 [bedrijf 1] nog aanpassingen heeft gedaan.
5.26.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat de warmtepomp op dit moment niet functioneert. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat de winter moet worden afgewacht of de overeengekomen temperaturen worden gehaald. Hij vindt zijn energierekening nog steeds hoog, maar heeft niet onderbouwd dat (de gestelde hogere rekening) het gevolg is van het niet-functioneren van de warmtepomp.
5.27.
Bij deze stand van zaken staat niet vast dat de in het bestek aangegeven temperaturen niet kunnen worden gehaald sinds het plaatsen van de extra luchtwarmtepomp en na de laatste aanpassingen of dat de warmtepomp anderszins niet voldoet aan de overeenkomst. Nu dit niet is komen vast te staan, dient ervan uitgegaan te worden dat de warmtepomp nu aan de overeenkomst voldoet.
5.28.
De primair onder 3.1.II geformuleerde vordering wordt dan ook afgewezen.
Afwijzing (gedeeltelijke) ontbinding
5.29.
Dit geldt ook voor de subsidiair onder 3.1.III en 3.1.IV geformuleerde vorderingen die zien op gedeeltelijk ontbinding van de overeenkomst. In deze dient er immers van uit te worden gegaan dat de warmtepomp thans wel voldoet aan de overeenkomst. Bij deze stand van zaken is er geen deugdelijke grondslag om de overeenkomst voor wat betreft de warmtepomp partieel te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen om het bedrag van de meerwerknota (voor de aanschaf en montage van de warmtepomp) aan [eiser] terug te betalen.
5.30.
[eiser] stelt dat hij nooit voor de warmtepomp zou hebben gekozen indien hij geweten zou hebben dat hij meerdere winters een te koude temperatuur in zijn woning zou hebben gehad en hij achteraf bezien beter bij de in het bestek opgenomen, aanzienlijk goedkopere, warmtepomp had kunnen blijven waarmee wel de in het bestek aangegeven temperaturen zouden kunnen zijn bereikt.
5.31.
De kantonrechter begrijpt die gedachte van [eiser] wel, maar acht dit onvoldoende om te oordelen dat de tekortkoming in het verleden (voordat de extra warmtepomp werd geplaatst) thans nog de ontbinding van dit onderdeel van de overeenkomst en haar gevolgen rechtvaardigt.
Toewijzing (gedeeltelijke) schadevergoeding
5.32.
[gedaagde] betwist dat [eiser] jegens haar aanspraak kan maken op schadevergoeding. [gedaagde] verwijst in dit verband naar artikel 21 lid 3 van haar algemene voorwaarden, waarvan de inhoud hiervoor onder 2.2 is weergegeven.
5.33.
De kantontrechter verwerpt dit verweer. Hiervoor is het volgende redengevend. Artikel 6:237 aanhef en sub f BW luidt als volgt:

Bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding.
5.34.
[gedaagde] is op grond van artikel 6:74 lid 1 BW aansprakelijk voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij niet verzekerd is voor de hier aan de orde zijnde gevolgschade, maar dit is onvoldoende om het hiervoor bedoelde wettelijke vermoeden te weerleggen en de schade (in dit geval) bij [eiser] te laten.
5.35.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] jegens [gedaagde] aanspraak kan maken op vergoeding van extra stroomkosten. Daartoe is het volgende redengevend.
5.36.
[gedaagde] betwist niet dat [eiser] als gevolg van het feit dat de warmtepomp voordat de extra luchtwarmtepomp werd geplaatst met aanzienlijk hogere kosten voor stroom is geconfronteerd in vergelijking tot het geval waarin dit systeem van meet af aan de in het bestek vastgelegde temperaturen in de woning zou hebben behaald en het niet nodig zou zijn geweest om een elektrische boiler bij de plaatsen om in de koudere perioden van het jaar een aangenamer binnenklimaat te kunnen realiseren.
5.37.
[eiser] heeft kan jegens [gedaagde] over de periode tot aan het plaatsen van de extra luchtwarmtepomp aanspraak maken op een tegemoetkoming in de extra stroomkosten.
5.38.
Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van het bedrag waarop [eiser] jegens [gedaagde] in redelijkheid aanspraak zou kunnen maken.
5.39.
Om de extra stroomkosten van [eiser] te kunnen vaststellen zou over de referentieperiode een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de stroomkosten die [eiser] heeft gehad voordat de extra luchtwarmtepomp werd geplaatst en de stroomkosten die [eiser] zou hebben gehad indien met de warmtepomp van aanvang af de in het bestek vermelde temperaturen zouden zijn bereikt. Daarbij komt dat het stroomverbruik niet alleen de stroom betreft die met het gebruik van de warmtepomp is gemoeid, maar ook het stroomverbruik dat met andere elektrische apparatuur en verlichting is gemoeid. Het is feitelijk onmogelijk om de hier bedoelde vergelijking te maken. De kantonrechter gaat dan ook niet mee in het verzoek van [eiser] om een deskundige te benoemen voor het begroten van de extra stroomkosten.
5.40.
Nu de kantonrechter de schade niet nauwkeurig kan vaststellen, dient de schade te worden geschat (artikel 6:97 BW).
5.41.
[eiser] heeft de jaarafrekeningen over de jaren 2019 tot en met 2022 in het geding gebracht, zijnde de jaren voordat de extra luchtwarmtepomp werd geplaatst. [eiser] stelt dat de stroomkosten over die jaren in totaal uitkomen op een bedrag van € 36.388,44. [eiser] maakt aanspraak op 70% van dat bedrag, zijnde € 25.471,91. [eiser] stelt dat hij met zijn gezin over de jaren 2019 tot en met 2022 aanzienlijk meer stroom gebruikte dan gezinnen die in een vergelijkbare woning wonen en vermeldt daarbij cijfers over het jaarverbruik van bedoelde andere gezinnen.
5.42.
[gedaagde] heeft een (abstracte) berekening gemaakt van de stroomkosten die volgens haar toegerekend kunnen worden aan de warmtepomp, die berekening komt neer op een afgeronde schadevergoeding van €10.000,00.
5.43.
De kantonrechter begroot de schade als volgt. [eiser] heeft facturen overgelegd, waaruit de stroomkosten volgen nadat de extra luchtwarmtepomp was geplaatst en aanpassingen aan de warmtepomp waren verricht. [eiser] stelt in zijn akte van 21 juni 2024 dat het stroomverbruik in januari 2024 is afgenomen met 25% ten opzichte van januari 2023 en met meer dan 50% in februari 2024 ten opzichte van februari 2023. Tevens stelt [eiser] dat het verbruik in het vierde kwartaal van 2023 tezamen met het verbruik in het eerste kwartaal van 2024 38% lager was dan het verbruik in het vierde kwartaal van 2022 tezamen het verbruik in het eerste kwartaal van 2023.
5.44.
Het verschil van de stroomkosten over (verschillende periodes van) het jaar 2024 met de jaren 2023 en 2022 geven objectieve aanknopingspunten dat als gevolg van het niet goed functioneren van de warmtepomp extra stroomkosten zijn gemaakt. Het verschil is minder dan de (door [eiser] genoemde) 70%, maar komt eerder in de buurt van (afgerond) 40%. 40% van (de totale rekening van € 36.388,44) is € 14.555,00.
5.45.
De kantonrechter merkt daarbij op dat een ruime toerekening van de schade hier op zijn plaats is, nu [eiser] , [gedaagde] en [bedrijf 1] bijna 3,5 jaar in de gelegenheid heeft gesteld om de warmtepomp (waarvoor hij ruim € 40.000,00 heeft betaald), zodanig in te stellen dat de in het bestek opgenomen temperaturen wel bereikt zouden kunnen worden.
5.46.
Gelet op het voorgaande, wijst de kantonrechter toe een bedrag van € 15.000,00.
5.47.
[eiser] maakt aanspraak op wettelijke rente over de schadevergoeding. Ter zitting heeft hij zijn aanspraak – onder verwijzing naar de sommatie van 6 juli 2023 – nader gepreciseerd tot de wettelijke rente “vanaf 6 juli 2023 + 14 dagen daarna”. De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 21 juli 2023.
5.48.
De vordering onder 3.1.VI. zal dan ook worden toegewezen als na te melden.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.49.
Uit de processtukken blijkt voldoende dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De kantonrechter stelt de voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten (die worden gerelateerd aan de vordering voor zover deze is toegewezen) overeenkomstig de Staffel Buitengerechtelijke incassokosten vast op € 950,00.
Proceskosten
5.50.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Bij het begroten van het salaris van de gemachtigde zal het liquidatietarief worden toegepast dat hoort bij de toewijsbaar geachte geldvordering.
5.51.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.015,00
(2,5 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.985,14

6.De beslissing

6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag in hoofdsom van 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voormeld bedrag met ingang van
21 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te betalen een bedrag van € 950,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.985,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten van € 135,00 met ingang van de veertiende dag na aanschrijving daartoe tot aan de dag van volledige betaling indien [gedaagde] de nakosten niet binnen voormelde termijn voldoet,
6.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.