ECLI:NL:RBGEL:2024:8944

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
C/05/443046 / JE RK 24-1106
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in pleeggezin of gezinshuis

Op 11 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], in een pleeggezin of gezinshuis. De onderbouwing van deze beslissing is gebaseerd op de noodzaak van goede verzorging en opvoeding, waarbij ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen zijn geuit. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn significante tekortkomingen in de opvoedingssituatie, waaronder zorgen over de hygiëne, voeding en emotionele beschikbaarheid van de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder afhankelijk is van intensieve begeleiding om de kinderen adequaat te kunnen verzorgen. De beslissing om de kinderen uit huis te plaatsen is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de mogelijkheid van alternatieve zorg is overwogen. De kinderrechter benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de kinderen en dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/443046 / JE RK 24-1106
Datum uitspraak: 11 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam vader],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F.B. Flooren te Arnhem,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B. Willemsen te Lent.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 oktober 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 3 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven met hun moeder in een ouder-kindhuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 juni 2024 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 27 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin, dan wel een gezinshuis te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het verweer

4.1.
De moeder wil dat het verzoek wordt afgewezen. Volgens haar dient eerst gewerkt te worden aan minder bezwarende alternatieven voor [de minderjarige 1] , zoals dagbehandeling en/of een naschoolse opvang waar hij voldoende structuur en ondersteuning kan krijgen. [de minderjarige 2] heeft misschien wel wat ontwikkelingsachterstand op taalgebied maar dit hoort gewoon bij hem, ook het feit dat hij vaak valt is nog geen ontwikkelingsbedreiging. Dat wordt niet veroorzaakt door enig nalaten van de moeder en rechtvaardigt dus geen uithuisplaatsing. Bovendien vindt de moeder dat het verzoek erg snel volgt op de ondertoezichtstelling. Ook heeft de GI onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de uithuisplaatsing noodzakelijk is, omdat zij het onderscheid tussen de kindfactoren, een onrustige thuissituatie en (een gebrek aan voldoende) opvoedvaardigheden onvoldoende heeft toegelicht. Dat het met [de minderjarige 1] niet goed gaat erkent de moeder, maar daarvoor zijn dus nog alternatieven. Ten aanzien van [de minderjarige 2] is gebleken dat het met hem best goed gaat. Hem uit huis plaatsen enkel zodat hij bij zijn broer kan blijven, is dan ook niet gerechtvaardigd. Ook is het kijken naar de draagkracht van de moeder in het verleden niet eerlijk. De situatie is nu anders. Voor [de minderjarige 1] is meer hulp nodig. Met een hoop extra hulp kan dat nog goed komen en kan hij thuis wonen. De partner van de moeder is nu ook vier dagen in de week bij het ouder-kindhuis en kan helpen.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
Vader maakt zich al een geruime tijd zorgen om zijn kinderen. Hij staat achter het verzoek voor een machtiging uithuisplaatsing voor beide kinderen. De moeder krijgt intensieve begeleiding en er is al heel erg veel hulp ingezet, maar zelfs dat is niet genoeg. Er is genoeg inspanning geleverd door Pluryn en andere partijen om zoveel mogelijk te regelen en een uithuisplaatsing te voorkomen. De moeder is per dag maar vier uur alleen met de kinderen, meer gaat niet. Ze is verder geheel afhankelijk van de begeleiding. Ook afspraken tussen de vader en de moeder komen niet tot stand, de moeder houdt dit veel af. De vader heeft, deels vanwege eigen psychische problemen, op dit moment ook geen contact meer met de kinderen.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en van [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van beide kinderen.
6.2.
Het enkele feit dat het verzoek relatief snel na de ondertoezichtstelling volgt, maakt niet dat het verzoek voorbarig is. Uit de door de GI overgelegde bijlage van het plan van aanpak van 18 oktober 2024, blijkt een duidelijke tijdlijn van de gebeurtenissen en zorgen sinds 2018. Zo werden de toen ongeboren [de minderjarige 1] en zijn halfzus onder toezicht gesteld in 2018. De ouders zijn een jaar later naar een begeleide woonvorm voor gezinnen verhuisd bij Onder de Bomen. Nog een jaar later werd de dochter van de moeder uit huis geplaatst in een gezinshuis. Het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] is destijds door de GI ingetrokken, omdat er voldoende verbetering was in het gezinssysteem. De ouders stelden zich leerbaar op en volgden de adviezen van Onder de Bomen op. Samen konden zij met de juiste begeleiding en randvoorwaarden de zorg voor [de minderjarige 1] aan. De ondertoezichtstelling is vervolgens afgesloten, maar niet zonder zorgen over het kwetsbare evenwicht. Dat evenwicht raakte vervolgens binnen een jaar uit balans, toen de moeder opnieuw zwanger werd. De zorgen namen toen weer toe. Die zorgen ging onder meer over de hechting en ontwikkeling van [de minderjarige 1] en de toen nog ongeboren [de minderjarige 2] . Wel stonden de ouders nog steeds open voor hulp en begeleiding. Ook in de jaren daarna zijn er voortdurend zorgen over het gezin, maar de ouders accepteerden intensieve ambulante gezinsbehandeling. De ouders waren ook gemotiveerd om de opvoedsituatie en vaardigheden te verbeteren voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Een nieuwe ondertoezichtstelling was daarom toen niet nodig. Begin 2024 zijn de ouders uit elkaar gegaan en enkele maanden later is de moeder met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een ouder-kindhuis gaan wonen. Ook daar bleven de zorgen over de kinderen en hun opvoedsituatie onverminderd aanwezig.
Vanaf april tot en met mei waren de zorgen zodanig groot (rondom ouderschap, hygiëne en gebrek aan dagstructuur) dat er een extra multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft er een 'vijf voor twaalf' gesprek plaatsgevonden met de Raad voor de Kinderbescherming, het wijkteam en de moeder. Er zijn extra en langere begeleidingsmomenten ingezet, die niet meer op behandeling gericht waren, maar op het overnemen van zorg- en opvoedingstaken. Dit om de kinderen zo min mogelijk ontwikkelingsschadeschade op te laten lopen. Met behulp van deze interventie werd de situatie net goed genoeg bevonden. Tegelijkertijd leed de moeder onder de intensieve begeleiding en werd zij daar somber van. De begeleiding werd daarom afgeschaald, om ook te kijken of de moeder de situatie zelfstandig kon voortzetten. Na een korte periode ging zowel het huishouden als de basisverzorging voor de kinderen fors achteruit. In juni zijn de kinderen onder toezicht gesteld. In oktober heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven om zich aan de afspraken te houden met het ouder-kindhuis en hun begeleiding en overname van zorgtaken te accepteren. Dit ter voorkoming van een verzoek tot spoeduithuisplaatsing.
6.3.
De GI heeft ter onderbouwing van de noodzaak van de uithuisplaatsing een aantal verslagen overgelegd, bijvoorbeeld de perspectiefplanbespreking van Pluryn (18 oktober 2024) en het verslag ‘Samen (op)groeien’. De bevindingen in dat laatste verslag zijn opgesteld over de periode dat de moeder in het ouder-kindhuis woont. In de rapportages wordt ingegaan op verschillende factoren van goed genoeg opvoederschap zoals die (ook) blijken uit de Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen [2] . De conclusie die uit de verschillende verslagen getrokken kan worden is dat moeder op te veel terreinen tekortschiet. De kinderrechter zal hieronder een aantal van die zorgen belichten.
6.3.1.
Over de adequate verzorging wordt opgemerkt dat er – ondanks de begeleiding en het toezicht vanuit het ouder-kindhuis – zorgen zijn over de voeding, verzorging en persoonlijke hygiëne en slaap van de kinderen. Ook over de financiën zijn zorgen, de moeder heeft een bewindvoerder, maar vraagt regelmatig om extra geld en wil geen openheid geven over haar financiën. Er bestaan sterke twijfels of de moeder zelfstandig voldoende adequate verzorging kan bieden. Er gaan zeker dingen goed, maar over het geheel genomen is moeder afhankelijk van de begeleiding om de kinderen te kunnen (blijven) verzorgen. Ook ontbreekt het, ondanks de kaders van het ouder-kindhuis, aan een veilige fysieke directe omgeving. Dit komt doordat de moeder onvoldoende toezicht op de kinderen heeft. Als voorbeeld daarvan wordt benoemd dat ze buiten zit als de kinderen spelen, maar dan vooral geïnteresseerd is in haar telefoon en niet goed oplet. Of ze was juist binnen, terwijl de kinderen buiten speelden. Daarnaast zijn er zorgen over de hygiëne in huis, onder andere over de vloer en sigarettenrook.
6.3.2.
Ook is er zorg of de kinderen wel genoeg liefdevolle aandacht krijgen. Die zorgen waren er in 2022 al en zijn sindsdien onvoldoende verminderd. Zo is vanuit de begeleiding van het ouder-kindhuis gezien dat de moeder op emotioneel niveau nauwelijks beschikbaar is voor de kinderen. Bij het ontbijt zit de moeder niet met de kinderen aan tafel, maar is zij buiten roken of met andere huishoudtaken bezig. Ook ziet de begeleiding dat de moeder veel op haar telefoon bezig is. Er zijn hierdoor ook zorgen over de hechting van de kinderen ontstaan. Zo geeft de begeleiding aan dat de kinderen continu nabijheid van (andere) volwassenen en begeleiding opzoeken en zich vastklampen aan de begeleiding en daarbij aangeven dat zij moeten blijven slapen of niet weg mogen. De betrokkene jeugdbeschermer heeft aangegeven dit gedrag van de kinderen zelf ook te ervaren.
6.3.3.
Ook blijkt uit de rapportages dat het de kinderen ontbreekt aan een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur. Zo komt [de minderjarige 1] vaak te laat op school en is daar begeleiding al vroeg op de dag voor noodzakelijk. De moeder past haar ritme aan zoals het haar uitkomt: wil ze naar de stad, dan gaat ze naar de stad (ook als dit ten koste gaat van een slaapmoment voor [de minderjarige 2] ). Wil ze een dagje weg, dan gaat ze een dagje weg, wil ze naar de voetbalwedstrijd van haar vriend, dan reist ze hiervoor het hele land door inclusief kinderen. De moeder lijkt daarbij niet in staat om rekening te houden met de kinderen en wat dit voor hen betekent. De moeder geeft hen ook een slecht voorbeeld, omdat ze veel schreeuwt naar de kinderen, en de kinderen haar woorden laat overnemen die niet passend zijn bij de leeftijd. Ook zijn er grote zorgen over het tempo waarin de moeder haar nieuwe vriend bij de kinderen heeft betrokken. De kinderen noemen hem dan snel papa, vermoedelijk als uiting van hun hechtingsproblematiek, maar de moeder ziet daarin dan geen bezwaar en corrigeert dit ook niet.
6.3.4.
Bovenal is gebleken dat de moeder afhankelijk is van zeer intensieve en structurele begeleiding om de kinderen adequaat te kunnen opvoeden en verzorgen. Dit terwijl zij, ook naar eigen zeggen, die begeleiding te intensief vindt en daardoor vaak wordt overvraagd. Een uithuisplaatsing van de kinderen heeft tot gevolg dat de primaire verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding elders komt te liggen, waardoor de moeder kan focussen op het behouden van de relatie met de kinderen, zonder dat dit ten koste gaat van de basale zorg voor de kinderen. De kinderrechter ziet een duidelijke ontwikkelingsbedreiging voor zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] .
6.4.
De vraag die de kinderrechter vervolgens moet beantwoorden is of het mogelijk is om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen die ziet op plaatsing in een pleeggezin, dan wel een gezinshuis. Daarbij kijkt de kinderrechter in eerste instantie naar het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De kinderrechter kijkt daarom naar het IVRK. [3] Hierin is onder meer bepaald dat een kind dat tijdelijk of blijvend buiten zijn gezin moet blijven, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand en dat zij indien mogelijk opgroeien in een gezinssetting. Dit uitgangspunt is ook gereflecteerd in de Jeugdwet. [4] Daarin is onder meer bepaald dat de jeugdige in het geval van een uithuisplaatsing, indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige. Uit de wet blijkt dat deze categorieën beide als minder ingrijpend worden gezien dan een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Wat niet uit de wet blijkt is dat een gezinshuis als ingrijpender moet worden beschouwd dan een pleeggezin en evenmin dat daarvoor een strengere maatstaf zou gelden. Beide categorieën bieden immers een ‘gezinssetting’. Dit wordt ook gereflecteerd in de Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. [5] Hierin wordt het uitgangspunt van ‘zo thuis mogelijk opgroeien’ zo toegelicht dat het kind bij voorkeur verblijft in een gezinssetting (binnen de eigen familie, een pleeggezin of gezinshuis), aangezien een zo normaal mogelijke opvoedingssituatie de meeste kans biedt op een gezonde ontwikkeling. In de richtlijn wordt dus ook geen onderscheid gemaakt tussen de ingrijpendheid van een plaatsing in een gezinshuis ten opzichte van een pleeggezin.
Op basis van bovenstaande (juridische) context komt de kinderrechter daarom tot het oordeel dat het in dit geval mogelijk is om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor plaatsing in een pleeggezin, dan wel in een gezinshuis. Daarbij merkt de kinderrechter op dat een machtiging die na verloop van drie maanden niet is gebruikt, van rechtswege komt te vervallen. [6]

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin, dan wel een gezinshuis tot 27 juni 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024 door mr. M.J. Blaisse, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b lid 1 BW.
2.Te raadplegen via richtlijnenjeugdhulp.nl.
3.In het bijzonder artikel 20 IVRK.
4.Artikel 2.3 lid 6 Jeugdwet.
5.Te raadplegen via www.richtlijnenjeugdhulp.nl.
6.Dit volgt uit artikel 1:265c lid 3 BW.