ECLI:NL:RBGEL:2024:8932

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
05.164330.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet met dodelijke afloop

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 december 2023 in Wilp, gemeente Voorst, betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een andere verkeersdeelnemer, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, voerde zijn snelheid op om een voor hem rijdende auto in te halen. Tijdens deze inhaalmanoeuvre botste hij met zijn voertuig tegen de achterzijde van de Toyota Yaris van het slachtoffer, die hierdoor met grote snelheid tegen de vangrail botste. Het slachtoffer raakte ernstig gewond en overleed enkele uren later aan haar verwondingen.

De officier van justitie beschuldigde de verdachte van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het slachtoffer plotseling remde, waardoor de botsing onvermijdelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte onvoldoende had opgelet en niet tijdig zijn snelheid had verminderd, wat resulteerde in de aanrijding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat in strijd was met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn open houding tijdens het proces en het feit dat hij zelf ook letsel had opgelopen. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders op de weg.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05.164330.24
Datum uitspraak : 13 december 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats]
Raadsman: mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 november 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2023 te Wilp, in de gemeente Voorst,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, Rijksweg A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdend over een recht deel van de 2e rijstrook (van in totaal 4 rijstroken) van
voornoemde Rijksweg en/of gaande in de richting van Wilp en/of (daarbij) de aldaar
ter plaatse aanwezige wegwerkzaamheden te zijn gepasseerd en/of (vervolgens)
gekomen nabij hectometerpaal 96.0
- de snelheid van zijn motorrijtuig op te voeren, teneinde een voor hem rijdende medeweggebruiker in te halen en/of (daarbij)
- niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende gedeelte van die weg
en/of op het voor hem rijdende motorrijtuig heeft gelet en/of is blijven letten en/of
(vervolgens)
- de snelheid van zijn motorrijtuig niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat
heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer ter plaatse en/of (daarbij)
- zijn motorrijtuig niet, althans niet tijdig tot stilstand te brengen binnen een afstand
waarover de weg vrij was en/of was te overzien en/of (vervolgens)
- op/tegen de achterzijde van voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of
gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 december 2023 te Wilp, in de gemeente Voorst,
als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op een recht deel
van de 2e rijstrook (van in totaal 4 rijstroken) van de weg, Rijksweg A1 en/of
gaande in de richting van Wilp en/of (daarbij) de aldaar ter plaatse aanwezige
wegwerkzaamheden was gepasseerd en/of (vervolgens) gekomen nabij hectometerpaal 96.0
- de snelheid van zijn motorrijtuig heeft opgevoerd, teneinde een voor hem rijdende medeweggebruiker in te halen en/of (daarbij)
- niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende gedeelte van die weg
en/of op het voor hem rijdende motorrijtuig heeft gelet en/of is blijven letten en/of (vervolgens)
- de snelheid van zijn motorrijtuig niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat
heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer ter plaatse en/of (daarbij)
- zijn motorrijtuig niet, althans niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen een
afstand waarover de weg vrij was en/of was te overzien en/of (vervolgens)
- op/tegen de achterzijde van voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 december 2023 rond 22.50 uur reed verdachte in Wilp, gemeente Voorst, als bestuurder van een bestelauto (Peugeot Partner) op de Rijksweg A1. In dezelfde richting, vóór verdachte, reed [slachtoffer] als bestuurder van een personenauto (Toyota Yaris). Het was zeer rustig op de weg. De maximum snelheid was 130 km/u. Verdachte wilde [slachtoffer] inhalen en heeft daarom zijn snelheid opgevoerd. De weg was verdeeld in vier rijstroken en een vluchtrijstrook. Ter hoogte van hectometerpaal 96.4 is verdachte met de voorzijde van zijn bestelauto tegen de achterzijde van de Toyota gebotst waardoor deze met grote snelheid tegen de vangrail is gebotst. Er is grote schade aan beide voertuigen ontstaan. [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis. Vastgesteld is dat er sprake was van (onder andere) hersenletsel, ribfracturen, letsel aan de milt en een bekken fractuur. Een aantal uren na het ongeval is [slachtoffer] aan haar verwondingen overleden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is door de verdediging een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat het slachtoffer plotseling remde toen verdachte haar wilde inhalen, als gevolg waarvan een botsing onvermijdelijk was. Van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan de zijde van verdachte is dus geen sprake, nu hij geen plotselinge remmanoeuvre van de voorliggende auto had hoeven verwachten. Verdachte heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft door zijn handelen zich niet zodanig gedragen dat er gevaar op de weg werd veroorzaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer blijkt dat aan beide voertuigen geen bijzonderheden zijn aangetroffen. Ook tijdens het omgevingsonderzoek zijn er geen omstandigheden geconstateerd die aanleiding kunnen zijn geweest voor het ontstaan van het ongeval. Door de Forensische Opsporing Verkeer zijn geen remsporen aangetroffen die duiden op een plotselinge remmanoeuvre. Uit de gegevens van de telefoon van het slachtoffer kan een dergelijke remsituatie niet worden vastgesteld. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij een auto voor hem zag rijden die langzaam reed, onder de toegestane snelheidslimiet. Hij keek vervolgens over zijn linkerschouder en zette zijn knipperlicht aan om het voertuig in te halen, maar zag toen ineens remlichten en kon een aanrijding niet meer voorkomen. [4] Hij heeft niet geremd en ook niet getracht uit te wijken.
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Uit rechtspraak kan verder niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als gedraging van verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van het geval (waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
De rechtbank is, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende heeft opgelet en ook onvoldoende is blijven letten op het voor hem gelegen weggedeelte. Ook heeft hij de snelheid van zijn motorrijtuig niet verminderd en aangepast aan het overige verkeer ter plaatse, waardoor hij zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Hierdoor heeft verdachte een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Verdachte reed laat in de avond op een vierbaans snelweg met weinig ander verkeer. Omdat de auto voor hem onder de toegestane maximumsnelheid reed, voerde hij een inhaalmanoeuvre uit. Verdachte keek daarbij over zijn schouder, en het volgende moment is verdachte achterop de auto van [slachtoffer] gereden. Als het slachtoffer plotseling vol op de rem had gedrukt, zoals verdachte heeft gesteld, dan had het voor de hand gelegen dat daarvan remsporen op het wegdek zichtbaar waren geweest. Door de Forensische Opsporing Verkeer zijn echter geen remsporen aangetroffen en uit de gegevens van het telefoon van het slachtoffer blijkt dat een plotseling remactie niet kon worden vastgesteld. Het verweer dat het slachtoffer plotseling (vol) op de rem heeft gestaan en daardoor een onverwachte situatie heeft veroorzaakt waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden, is daarom niet aannemelijk. Ook in het geval dat het slachtoffer wel kort op de rem zou hebben gestaan, zat verdachte kennelijk dusdanig dicht op zijn voorganger dat een botsing niet meer te voorkomen was. Als hij voldoende afstand had gehouden, dan had hij, juist gelet op de wegindeling met vier rijstroken, het feit dat er weinig ander verkeer was en het tijdstip waarop verdachte daar reed, meer dan genoeg tijd gehad om te reageren op een remsituatie. Er waren voldoende alternatieven voor verdachte om anders te handelen. Verdachte is tijdens de inhaalmanoeuvre niet of onvoldoende blijven letten op de bestuurder voor hem en heeft onvoldoende afstand gehouden, waardoor verdachte tegen het slachtoffer is gebotst.
Door op deze manier te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gereden, zodat het aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, te wijten is dat het verkeersongeval als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden, heeft plaatsgevonden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 december 2023 te Wilp, in de gemeente Voorst, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
rijdend over een recht deel van de 2e rijstrook (van in totaal 4 rijstroken) van
voornoemde Rijksweg,
en/of gaande in de richting van Wilp en/of (daarbij) de aldaar
ter plaatse aanwezige wegwerkzaamheden te zijn gepasseerd en/of (vervolgens)
gekomen nabij hectometerpaal 96.0
- de snelheid van zijn motorrijtuig op te voeren, teneinde een voor hem rijdende medeweggebruiker in te halen en
/of(daarbij)
- niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende gedeelte van die weg
en
/ofop het voor hem rijdende motorrijtuig heeft gelet en
/ofis blijven letten en
/of
(vervolgens)
- de snelheid van zijn motorrijtuig niet,
althans in onvoldoende mate en/of te laat
heeft verminderd en
/ofaangepast aan het overige verkeer ter plaatse en
/of(daarbij)
- zijn motorrijtuig niet,
althans niet tijdigtot stilstand
te brengenheeft gebrachtbinnen een afstand waarover de weg vrij was en
/ofwas te overzien en/
of(vervolgens)
-
op/tegen de achterzijde van voornoemde medeweggebruiker is gebotst
en/of
gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegd voor de duur van zes maanden op te leggen en de proeftijd daarvan te bepalen op twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepleit. Subsidiair is een geheel voorwaardelijke geldboete en voorwaardelijke rijontzegging bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als bestuurder van een bestelauto door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt door onvoldoende afstand te houden en is tijdens een inhaalmanoeuvre tegen het voertuig van het slachtoffer gebotst, waardoor het slachtoffer als gevolg van het hierdoor opgelopen letsel is komen te overlijden. Het gaat om een ernstig feit met onomkeerbare gevolgen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting hanteren in het geval van aanmerkelijke schuld aan een dodelijk ongeval een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. In het geval van verdachte ziet de rechtbank meerdere redenen om in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Hij heeft vanaf het begin af aan een open proceshouding gehad en heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. Verdachte heeft samen met één van de zoons van het slachtoffer een geslaagd mediationtraject doorlopen. Hij heeft aangegeven bereid te zijn om, ongeacht de uitkomst van de strafzaak, ook het gesprek aan te willen gaan met de andere zoon van het slachtoffer op het moment dat deze daar aan toe is. Ter zitting heeft deze zoon aangegeven dit gesprek nu aan te willen gaan. Verder heeft de rechtbank oog voor de omstandigheden dat verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen en dat hij dit ongeval en de gevolgen daarvan de rest van zijn leven met zich mee zal dragen. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie gelet op het voorgaande passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstraf van 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 maanden, en bepaalt dat deze
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de
proeftijdvan
2 jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. J.F. van Halderen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.D. Smolders-Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2024.
mr. Van Halderen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023563176-1, gesloten op 24 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2; proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, p. 20, 21, 22, 23, 24, 25, 37 en 38; proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek, p. 57-58; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 29 november 2024.
3.Proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, p. 22, 23, 24, 25,26, 39, 50 en 55; proces-verbaal onderzoek telefoon in verband met aanrijding met dodelijke afloop, p. 63-64.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2024, p. 69 en 74 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 29 november 2024.