Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- de antwoordakte van [gedaagde] .
2.Het geschil
Zij wenst het perceelsgedeelte bij vervroegde uitspraak te verkrijgen. Het is niet gelukt om in der minne met [gedaagde] overeenstemming te bereiken over de hoogte van de schadeloosstelling. De Staat heeft een bedrag van € 122.048,00 geboden voor de overdracht in eigendom van het perceelsgedeelte, in verpachte staat, maar overigens vrij van lasten en rechten, maar [gedaagde] heeft dit aanbod niet aanvaard. De Staat herhaalt dit aanbod in deze procedure.
3.De beoordeling
Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening (waaronder de vraag of een zelfrealisatieverweer kan slagen) en de afweging van de betrokken belangen, moet de onteigeningsrechter beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel moet de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht en wordt getoetst naar de omstandigheden ten tijde van de aanwijzing tot onteigening door de Kroon. Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats – en in dat geval: naar het tijdstip van zijn uitspraak – indien hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, als dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit wordt onteigend of omdat als gevolg van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening plaatsvindt ter uitvoering van dat plan.
voorziet in een wijziging van ondergeschikte aard van het Tracébesluit ViA15-2017”. Dit is in overeenstemming met artikel 14 lid 1 van de Tracéwet. Dit artikel regelt dat de Minister afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht – die gaat over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure – buiten toepassing kan laten bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een tracébesluit waartegen beroep aanhangig is, indien het een wijziging van ondergeschikte aard betreft.
[v]oor eventuele aanpassingen die tot de behandeling van de beroepen door de Raad van State mogelijkerwijs doorgevoerd zouden kunnen worden,(…)
als uitgangspunt [wordt] gehanteerd dat het ruimtebeslag van de in de onteigening betrokken onroerende zaken geen wijziging zal ondergaan; het genoemde Tracébesluit blijft de basis voor de onteigening.”
4.De beslissing
(grondplannummer 192.10) een gedeelte ter grootte van 30.512 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Duiven, sectie I, nummer 246, in totaal groot 38.755 m², kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” zoals weergegeven op de kaart die aan dit vonnis is gehecht,
- mr. J.R. Vermeulen, Ten Holter Noordam advocaten, Veerhaven 17, 306 CJ Rotterdam,
- mr. ing. J.A. Janssens van Gellicum, ’t Schoutenhuis B.V., Postbus 13, 3930 EA Woudenberg,
- ir. W.J. Ebbers, Wijmenga Rentmeesters, Postbus 47, 9250 AA Burgum,
(eind)rapport van de deskundigen aan partijen en eventuele derde-belanghebbenden mededeling zal doen,