ECLI:NL:RBGEL:2024:8728

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/05/437146 / FA RK 24-1976
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding met betrekking tot onjuiste gegevens en gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. De man, verzoeker, heeft verzocht om de partneralimentatie, die in een eerdere beschikking van 28 januari 2021 was vastgesteld op € 2.277,11 per maand, te verlagen naar € 698 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, subsidiair de verzoeken afgewezen als ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat de verlaging van zijn DGA-salaris noodzakelijk was en dat hij geen eenduidig beeld heeft gegeven van zijn rekening-courantschuld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet kan aantonen dat de alimentatie is vastgesteld op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank heeft de alimentatie uiteindelijk vastgesteld op € 1.129 bruto per maand, ingaande op 9 december 2024, en heeft de verzoeken van de man voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe alimentatie onmiddellijk moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de man zijn financiële stukken te laat heeft ingediend, waardoor de vrouw niet adequaat kon reageren. Dit heeft bijgedragen aan de beslissing om geen terugwerkende kracht aan de wijziging van de alimentatie te geven. De rechtbank heeft de proceskosten voor beide partijen op eigen kosten gesteld, gezien hun ex-partnerrelatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/437146 / FA RK 24-1976
Datum uitspraak: 9 december 2024
beschikking wijziging partneralimentatie
in de zaak van
[verzoeker], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.M. van Veen te Gorinchem,
tegen
[verweerster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.F.J. Martens te Rosmalen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 7 juni 2024;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 15 augustus 2024;
- het F9-formulier van de man van 30 augustus 2024 met productie 6;
- het F9-formulier van de man van 29 oktober 2024, ingekomen op 1 november 2024 met aanvullend verzoek en productie 7 t/m 17.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 november 2024 zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. E.M. van Veen;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.F.J. Martens.
Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van 28 januari 2021 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op 17 februari 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man met € 2.035 bruto per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Na indexatie is dit bedrag nu € 2.277,11 per maand.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de partneralimentatie uit de beschikking van 28 januari 2021 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2022 dient bij te dragen met € 698 per maand, althans met ingang van 8 februari 2024, althans met ingang van de datum van het verzoekschrift, dan wel een bedrag en ingangsdatum te bepalen als de rechtbank juist acht.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt:
  • primair de man niet-ontvankelijk te verklaren,
  • subsidiair de verzoeken van de man aan hem te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen,
kosten rechtens.
3.3.
De man heeft zijn verzoek en de grondslag daarvan aangevuld en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de partneralimentatie te wijzigen in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud:
  • met ingang van 22 januari 2022 wordt vastgesteld op € 523 per maand,
  • met ingang van 1 januari 2023 wordt vastgesteld op € 646 per maand,
  • met ingang van 1 januari 2024 wordt vastgesteld op € 645 per maand,
  • althans met ingang van 8 februari 2024, althans met ingang van de datum van dit verzoekschrift, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en ingangsdatum.

4.De beoordeling

Conclusie
4.1.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 1.129 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 9 december 2024. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Reden voor de wijziging: onjuiste of onvolledige gegevens
4.2.
De man verzoekt primair wijziging van de partneralimentatie omdat deze nooit goed is berekend omdat de rechtbank eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [1]
Bij de toepassing van artikel 1:401 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) gaat het om ieder gegeven waarvan achteraf vast is komen te staan dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of waarvan achteraf vast is komen te staan dat het niet om het juiste gegeven ging, terwijl het juiste of ontbrekende gegeven tot een andere vaststelling van de alimentatie had geleid. Daarbij maakt het niet uit wiens ‘schuld’ het was dat de gegevens onjuist of onvolledig waren. Evenmin maakt het uit of verzoeker door een verstek, referte of berusting heeft laten gebeuren dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.3.
In de situatie van partijen is de partneralimentatie vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking. De vrouw heeft het echtscheidingsverzoek ingediend en daarbij verzocht om partneralimentatie vast te stellen. De man heeft geen verweer gevoerd. Hij heeft verstek laten gaan. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en geen eigen berekening gemaakt.
4.4.
De man stelt dat hij op het moment van de scheiding bezig was met overleven en niet de energie had om te procederen. Hij heeft destijds financiële gegevens aangeleverd aan de advocaat van de vrouw en heeft zich niet verzet tegen het verzoek. Hij had de hoop dat het allemaal wel goed zou komen. Volgens de man is geen rekening gehouden met de rekening-courantschuld bij het bepalen van zijn draagkracht. Indien deze schuld was meegenomen, was er een lager bedrag aan alimentatie vastgesteld. De man overlegt ter illustratie een alimentatieberekening waarbij rekening wordt gehouden met een aflossing van € 875 per maand.
4.5.
De rechtbank zal de alimentatie niet wijzigen op de grond dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen of dit het geval is. De rechtbank beschikt niet over de onderliggende financiële stukken van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank kan daarom niet vaststellen met welk inkomen door de advocaat van de vrouw is gerekend en of er, al dan niet deels, rekening is gehouden met de rekening-courantschuld in de hoogte van het bedrag dat de vrouw heeft verzocht en de rechtbank bij gebrek aan verweer heeft toegewezen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de rechtbank in een echtscheidingsprocedure bij een inhoudelijke beoordeling van de draagkracht van de man, had kunnen beslissen de rekening-courantschuld niet mee te nemen. Bijvoorbeeld als de rechtbank deze schuld zou hebben aangemerkt als verwijtbare en vermijdbare schuld die niet voorgaat op de onderhoudsverplichting of dat de rechtbank in redelijkheid met een lager bedrag aan maandelijkse aflossing zou hebben gerekend.
Reden voor de wijziging: gewijzigde omstandigheden
4.6.
Subsidiair verzoekt de man de alimentatie te wijzigen omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden [2] . Tussen partijen is niet in geschil dat hiervan sprake is.
Hier zijn de omstandigheden gewijzigd, doordat het DGA-salaris van de man is verlaagd en de rekening-courantschuld is toegenomen. De rechtbank zal de man daarom ontvangen in zijn verzoek en beoordelen in hoeverre deze wijzigingen moeten leiden tot een verlaging van de partneralimentatie.
Ingangsdatum
4.7.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke financiële gevolgen voor partijen kan hebben.
4.8.
De rechtbank hanteert hier als ingangsdatum de datum van deze beschikking. De rechtbank zal uitleggen waarom.
4.9.
De man heeft in juni 2024 een ‘kaal’ verzoekschrift ingediend, zonder bijvoeging van de voor de beoordeling relevante financiële stukken. De vrouw heeft dit in haar verweerschrift van augustus 2024 ook benoemd en stelt daardoor inhoudelijk geen verweer te kunnen voeren. Zij mist de jaarrekeningen van de Holding en werkmaatschappij en er is geen draagkrachtberekening overgelegd. Het is daarom voor de vrouw onduidelijk hoe de man tot de in het petitum genoemde bedrag komt.
4.10.
Pas op de valreep van de 10-dagen termijn voor het indienen van financiële stukken [4] heeft de man zijn financiële stukken ingediend. Het betreft omvangrijke stukken, namelijk 11 producties, bestaande uit vele pagina’s. Vanwege het gekozen moment van indiening, heeft de vrouw voor aanvang van de mondelinge behandeling ook niet meer schriftelijk op deze omvangrijke stukken kunnen reageren.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet de schoonheidsprijs verdient. Te meer nu alle stukken die de man heeft ingediend zijn opgemaakt op een datum gelegen vóór indiening van zijn verzoekschrift. Met andere woorden: het zijn ‘oude’ stukken die al bij de man bekend waren. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom deze stukken pas zijn ingediend op het laatst toegestane moment, te meer nu de vrouw tijdig heeft aangegeven onderliggende financiële stukken te missen.
De rechtbank zal de wijziging van de bijdrage daarom niet in laten gaan met terugwerkende kracht. Vanwege het gebrek aan financiële gegevens, had de vrouw niet eerder rekening kunnen houden met een mogelijke wijziging van de alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.12.
Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de huwelijksgerelateerde behoefte. Zij zijn het erover eens dat de draagkracht van de man de beperkende factor is.
Behoeftigheid
4.13.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf in haar huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
4.14.
De man betwist dat de vrouw aanvullende behoefte heeft, omdat hij de door haar overgelegde stukken onvoldoende inzicht vindt geven in haar financiële situatie. Zo weet de man niet of de vrouw misschien vermogen heeft, omdat zij geen aangifte IB heeft overgelegd. De vrouw ontkent dat zij vermogen heeft. Zij is arbeidsongeschikt vanwege de ziekte MS. Zij heeft al meer dan 20 jaar een WAO-uitkering, zoals ook al het geval was tijdens de relatie van partijen.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond wat haar inkomen is. Zij heeft haar jaaropgaaf 2023 overgelegd en de uitkeringsspecificatie van januari 2024. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw over een vermogen beschikt waarmee zij (deels) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank merkt tot slot op dat dit standpunt van de man ook niet strookt met het standpunt dat zijn draagkracht de beperkende factor is bij de bepaling van de hoogte van de door de man te betalen bijdrage.
4.16.
Aangezien partijen geen standpunt hebben ingenomen over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre de vrouw zelf kan voorzien in de huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank zal, het partijdebat van partijen volgend, vaststellen dat de aanvullende behoefte van de vrouw tenminste gelijk is aan de draagkracht van de man.
Draagkracht man
4.17.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man een bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Tussen partijen is in geschil van welk DGA-salaris moet worden uitgegaan, of gerekend moet worden met het woonbudget en in hoeverre de rekening-courantschuld op de draagkracht van de man drukt. De rechtbank zal deze onderwerpen achtereenvolgens bespreken.
Het inkomen
4.18.
De man ontvangt salaris uit de Holding [naam holding] . Dit salaris was in 2020 en 2021 € 65.000 bruto per jaar. De man stelt dat hij zijn salaris in 2022 heeft moeten verlagen naar € 48.000 bruto per jaar en hij verzoekt zijn draagkracht te baseren op dit lagere salaris. De vrouw verzoekt uit te gaan van het oude inkomen van de man. Zij stelt dat de jaarcijfers geen aanleiding geven tot een verlaging van zijn inkomen. Zo heeft de man in 2022 zijn salaris verlaagd van € 65.000 naar € 48.000 terwijl er in dat jaar een winst wordt gemaakt in de werkmaatschappij van € 48.064. Daarnaast wijst de vrouw op het grote aantal contante opnames ter hoogte van € 23.050 in 2022 en € 30.440 in 2023, waarbij het onduidelijk is waar dit aan besteed wordt, nu een groot deel van reguliere (huishoud)uitgaven van de man al terug te zien zijn in de grootboekrekening. Voor de vrouw is onduidelijk of de man hiermee probeert zijn bedrijfsresultaat te drukken in de aanloop naar een door hem gewenste verlaging van de partneralimentatie.
4.19.
De man stelt dat van een lager inkomen moet worden uitgegaan. De vrouw betwist de noodzaak hiertoe. Dat betekent dat de man moet onderbouwen en aantonen dat de verlaging van zijn inkomen noodzakelijk is voor het voortbestaan van zijn onderneming (het inkomensverlies is niet verwijtbaar) en het niet meer mogelijk is om terug te gaan naar het oude inkomen (het inkomensverlies is niet voor herstel vatbaar). De rechtbank is van oordeel dat de man de noodzaak tot verlaging van zijn salaris onvoldoende heeft onderbouwd en aangetoond. De rechtbank zal uitleggen waarom.
4.20.
De man stelt dat hij zijn salaris in 2022 heeft verlaagd vanwege tegenvallende bedrijfsresultaten en op aanraden van zijn boekhouder. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, door middel van de jaarcijfers, dat deze verlaging nodig was. In de werkmaatschappij werd namelijk, zoals de vrouw terecht stelt, winst gemaakt. De man heeft geen andere uitleg gegeven over waar de tegenvallende bedrijfsresultaten uit afgeleid kunnen worden. Een verklaring van de boekhouder of accountant over een noodzakelijke verlaging van het DGA-salaris ontbreekt. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het minimum DGA-salaris in 2023 en 2024 door de Belastingdienst hoger is vastgesteld dan het DGA-salaris uit 2022 waar de man van wenst uit te gaan, zodat uitgaan van een inkomen van € 48.000 bruto per jaar ook in dat opzicht niet redelijk lijkt.
4.21.
Ook voor de hoge contante opnames heeft de man onvoldoende uitleg gegeven. De man noemt dat hij een deel van de opnames besteedt aan uit eten gaan, omdat hij niet graag voor zichzelf kookt en dat hij de opnames gebruikt om mensen zwart te betalen die werkzaamheden uitvoeren in zijn bedrijf. De rechtbank kan dit laatste niet rijmen met het standpunt van de man dat hij zelf al 100 per week werkt en dat in een verslechterde markt.
De woonlasten
4.22.
De vrouw verzoekt aan de zijde van de man af te wijken van het woonbudget en niet te rekenen met enige woonlasten, omdat de man geen woonlasten heeft. Hij woont kosteloos in een caravan op zijn eigen bedrijfsterrein. De man meent dat wel gerekend moet worden met het woonbudget, omdat hij anders gebonden blijft aan het verblijf in de caravan.
4.23.
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht van de man wel rekening met het woonbudget. De rechtbank is van oordeel dat niet van de man gevergd kan worden om kosteloos te blijven wonen in een caravan op eigen terrein. Dit is geen duurzame situatie.
De rekening-courantschuld
4.24.
De man stelt dat hij een rekening-courantschuld heeft van € 134.651,75 per 31 december 2023. De man meent dat in de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met een aflossing van € 875 per maand. De man verwijst hiervoor naar een verklaring van zijn boekhouder waarin wordt geadviseerd om de schuld terug te brengen tot een acceptabel bedrag middels een maandelijkse aflossing van € 875 per maand.
De vrouw betwist de hoogte van de rekening-courantschuld. De vrouw stelt dat uit de jaarstukken van de Holding, de jaarcijfers van de werkmaatschappij [naam werkmaatschappij] en de grootboekrekeningen andere bedragen blijken omtrent de hoogte van de rekening-courantschuld en dat de cijfers niet met elkaar overeenkomen en daarom niet betrouwbaar zijn. Zo stelt de vrouw dat de begin- en eindstanden niet bij elkaar aansluiten, zakelijke en privé-uitgaven (waaronder de partneralimentatie) door elkaar heen lopen en tegenover de schuld van de man aan de Holding ook vorderingen staan die tegen elkaar weggestreept kunnen worden. De vrouw concludeert daarom dat er geen reden is om rekening te houden met een aflossing op de rekening-courantschuld van € 875 per maand.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de aflossing op de rekening-courantschuld voor moet gaan op zijn onderhoudsverplichting richting de vrouw en niet op andere wijze ingelopen kan worden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de overgelegde stukken geen eenduidige beeld blijkt van de hoogte van de schuld, de zakelijke en privéuitgaven van de man door elkaar heen lijken te lopen en de man een flinke en oplopende post ‘overige kosten’ opvoert in de jaarrekeningen, maar geen enkele uitleg kon geven over wat voor soort kosten hieronder vallen.
Conclusie draagkracht
4.26.
Het NBI van de man berekent de rechtbank op basis van een DGA-salaris van € 65.000 bruto per jaar. De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Het netto besteedbaar inkomen van de man komt daarmee op € 3.509 per maand. De rechtbank houdt rekening met het woonbudget, maar niet met een maandelijkse aflossing op de rekening-courantschuld. De draagkracht van de man komt dan op € 712 per maand.
Bruto bijdrage
4.27.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op een bedrag van € 1.129 bruto per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
4.28.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.29.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de nieuwe partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
4.30.
Partijen moeten ieder hun eigen proceskosten dragen, omdat zij elkaar ex-partner zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2021 en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf 9 december 2024 € 1.129 bruto per maand bedraagt;
5.2.
bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat ieder de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. Hermans, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:401 lid 1 BW.
3.Artikel 1:402 BW.
4.Zie 5.9 van het procesreglement alimentatie.