ECLI:NL:RBGEL:2024:8552

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/05/443158 / ZJ RK 24-792
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 november 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van een minderjarige te verlengen met zes maanden. De Raad stelt dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die getuige is geweest van conflicten tussen de ouders. De ouders hebben verschillende standpunten over de noodzaak van de verlenging; de moeder vindt het noodzakelijk, terwijl de vader dit niet ziet zitten. De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Gelderland, is van mening dat de verlenging niet meer nodig is, omdat de ouders goed samenwerken en de adviezen opvolgen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de complexe situatie en de emotionele belasting van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 mei 2025, met de nadruk op het creëren van een veilige omgeving voor de minderjarige en het ondersteunen van de ouders in hun samenwerking. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/443158 / ZJ RK 24-792
Datum mondelinge uitspraak: 20 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn.
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Apeldoorn,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 november 2024;
- het bericht van de GI van 11 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Volgens de Raad hebben de ouders onvoldoende kunnen profiteren van de opvoedondersteuning om tot een duurzame verandering te komen. De ouders voeren nog steeds strijd en er is recentelijk een fysiek conflict geweest tussen hen waar [de minderjarige] getuige van was. [de minderjarige] laat ook kindsignalen zien waaruit blijkt dat hij last heeft van die strijd tussen zijn ouders. Hoewel HalteZ is ingezet en is gestart, zitten zij nog in de verkennende fase en zullen concrete doelen nog moeten worden geformuleerd. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn daarnaast nog niet behaald en door de moeizame samenwerking tussen ouders is er regievoering nodig. Deze regie kan volgens de Raad nog niet plaatsvinden in vrijwillig kader, ook al werken ouders mee aan de ingezette hulpverlening.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Volgens de GI is die verlenging namelijk niet meer noodzakelijk. De ouders hebben het advies van de GI opgevolgd en werken mee aan de hulpverlening. Met advies van de GI zijn de ouders er altijd onderling uitgekomen. De GI kan die adviesfunctie in het vrijwillige kader overdragen aan Samen055. Bovendien zijn de belangrijkste zaken uit het ouderschapsplan voorgelegd aan de kinderrechter en zijn die vastgelegd bij beschikking van 4 november 2024. Over kleinere zaken zullen de ouders van mening blijven verschillen, maar de GI kan daar redelijkerwijs niets meer in beweging brengen. De GI verschilt ook met de Raad van mening dat er individuele hulpverlening voor [de minderjarige] noodzakelijk is. Volgens de GI ligt het probleem en de verantwoordelijkheid bij de ouders en moeten zij rust creëren. [de minderjarige] zal daardoor minder klem komen te zitten. Bovendien delen beide ouders de visie van de Raad over de noodzaak van individuele hulpverlening voor [de minderjarige] en kunnen zij dus – ook in een vrijwillig kader – zelf het lokale team benaderen. De GI is concluderend van mening dat zij al hetgeen binnen haar mogelijkheden gedaan heeft om rust te brengen in de situatie en [de minderjarige] uit de knel te krijgen.

5.Het standpunt van de moeder

5.1.
De moeder deelt de visie van de Raad. Volgens haar is de verlenging van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk. Er is nog steeds sprake van conflicten tussen de ouders. [de minderjarige] wordt ook nog steeds belast met volwassenzaken. De moeder vindt verlenging van de ondertoezichtstelling nodig, allereerst om de uitvoering van het zeer recent vastgestelde ouderschapsplan te monitoren. Daarbij is een punt van aandacht dat er nog onduidelijkheid is over wie vervolgafspraken over de vakanties gaat begeleiden. Ten slotte vindt de moeder voortzetting van de ondertoezichtstelling nodig om individuele hulpverlening of een vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] te regelen.
5.2.
De vader vindt de verlenging van de ondertoezichtstelling in principe niet nodig. Het heeft immers onvoldoende gewerkt. De vader vindt verder dat er voor [de minderjarige] iemand moet zijn bij wie hij zijn frustratie kwijt kan. Er zou vanuit HalteZ een geschikt persoon zijn aangedragen aan de GI, maar daar heeft de vader niets meer over gehoord. De vader begrijpt wel dat de ondertoezichtstelling ook als een stok achter de deur kan werken voor als er toch weer iets misgaat. Vader wijst op communicatieproblemen met de moeder. Volgens hem is er geen mogelijkheid tot goed onderling overleg.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter constateert dat de GI en de Raad verschillen van mening over de noodzaak van verlenging van de ondertoezichtstelling. De ouders staan er ook verschillend in; de moeder wil graag een verlenging en vindt dit noodzakelijk, de vader ziet de meerwaarde er niet echt van in, behalve als mogelijke stok achter de deur en, zo begrijpt de rechtbank, met het oog op de bestaande en niet opgeloste communicatieproblemen.
6.2.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter is van oordeel dat de ondertoezichtstelling nu nog steeds nodig is en dus moet worden verlengd voor de door de Raad verzochte periode van zes maanden. Daarbij vindt de kinderrechter het volgende van belang. In het kader van een door de GI opgestarte procedure heeft de kinderrechter op 4 november 2024 een beschikking met aangehecht ouderschapsplan vastgesteld waarin afspraken staan over onder meer de zorgregeling. Vastlegging van die regeling is echter nog pril en de kinderrechter vindt het mede daarom nog te vroeg om er nu meteen van uit te gaan dat de ouders daar op adequate wijze uitvoering aan gaan geven. Dat zal de komende maanden moeten blijken en verder toezicht vanuit een jeugdbeschermer wordt in dit stadium daarbij nog van belang geacht. Bovendien is in het hiervoor bedoelde ouderschapsplan nog een begeleidingsvraag of -behoefte neergelegd die erop neer komt dat de ouders de vervolgafspraken over de (zomer)vakanties onder begeleiding willen maken. De ouders vinden allebei dat zij niet in staat zijn om in onderling overleg tot vervolgafspraken te komen maar er is nog niet duidelijk geregeld wie de gewenste begeleiding bij het maken van die vervolgafspraken over de (zomer)vakanties gaat verzorgen.
6.3.
De GI heeft, ter onderbouwing van het standpunt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, aangegeven dat de ouders de adviezen altijd opvolgden, ook als zij het daar niet mee eens waren. Volgens de GI is dit een indicatie dat ouders het dwangkader niet nodig hebben gehad en het dus ook in een vrijwillig kader kan. De kinderrechter ziet dit in de onderhavige situatie echter juist als een teken van de meerwaarde van het verplichte kader van de ondertoezichtstelling.
De GI veronderstelt dat de communicatieproblemen tussen de ouders hoogstwaarschijnlijk blijvend zullen zijn. De enige manier voor ouders om uit conflict te blijven is door te leren elkaar met rust te laten, aldus de GI. De kinderrechter onderschrijft dit standpunt van de GI maar stelt vast dat deze situatie nog niet bereikt is en dat tot op dit moment [de minderjarige] wel klem zit tussen zijn ouders die nog onvoldoende kunnen kijken naar hun eigen aandeel in deze dynamiek. Door alle partijen, waaronder de ouders, wordt onderkend dat [de minderjarige] in een hevig loyaliteitsconflict zit en dat hij geen emotionele ruimte voelt om volledig zichzelf te kunnen zijn bij beide ouders. Ook zijn de ouders en de Raad van mening dat er voor [de minderjarige] een onafhankelijke derde/vertrouwenspersoon betrokken moet zijn, bij wie hij zijn verhaal kwijt kan. De GI deelt de opvatting dat voor [de minderjarige] dergelijke hulpverlening moet worden ingezet in beginsel niet. De gedachte die de GI in dat verband naar voren brengt is dat het voor [de minderjarige] daardoor kan lijken alsof hij het probleem is in plaats van de moeizame verhouding tussen en gebrekkige samenwerking van zijn ouders. Dit, afwijkende, standpunt van de GI wordt niet door de kinderrechter gedeeld en ook niet het standpunt van de GI dat ouders, indien zij dat toch wel nodig zouden vinden, zo’n vertrouwenspersoon zelf voor [de minderjarige] zouden kunnen regelen.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat is gebleken dat het ouders tot op dit moment niet is gelukt om een vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] te regelen hoewel zij de noodzaak daarvan wel onderkennen. Het is nu dus aan de GI om dat de komende tijd voor [de minderjarige] te gaan regelen.
6.4.
Daarnaast vindt de kinderrechter de omstandigheid van belang dat de hulpverleners, die voor zowel de vader als de moeder vanuit HalteZ pas sinds een week of acht betrokken zijn, pleiten voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij geven aan dat de ouders nu nog nauwelijks hebben geprofiteerd van die hulpverlening. Ook voeren zij aan deze casus zodanig complex te vinden dat elke ouder een eigen hulpverlener vanuit HalteZ dient te krijgen.
6.5.
Samengevat deelt de kinderrechter de visie van de GI dat het echt de ouders zijn die aan de slag moeten, in het belang van [de minderjarige] . Maar dat doet er niet aan af dat er op dit moment nog sprake moet blijven van een ondertoezichtstelling om de ouders in dat traject te ondersteunen. De focus van de ondertoezichtstelling in de komende zes maanden zal moeten zijn om te komen tot een situatie waarin [de minderjarige] zich niet klem voelt zitten in een conflictueuze verhouding tussen zijn ouders en waarin hij een vertrouwenspersoon heeft bij wie hij zijn verhaal kwijt kan. Bezien moet worden of ouders erin slagen goed uitvoering te geven aan het in de beschikking van 4 november 2024 opgenomen ouderschapsplan. Begeleiding voor het maken van nadere afspraken over verdeling van toekomstige vakanties moet worden geregeld. Ook moet worden gevolgd of de net gestarte hulpverlening van HalteZ voor ouders volstaat of dat aanvullende hulpverlening nodig is. Tijdens de verdere ondertoezichtstelling zal dan een toekomstige inbedding in het vrijwillig kader met ondersteuning van het Centrum voor Jeugd en Gezin (Samen055) moeten worden gerealiseerd.
6.6.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 28 mei 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024 door mr. E.G. de Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier, en op schrift gesteld op 4 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.