ECLI:NL:RBGEL:2024:8539

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/05/403559 / FA RK 22-1387
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeslissing over het gezag van een minderjarige in een complexe ouderschapskwestie met aanwijzingen van misbruik door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 november 2024 uitspraak gedaan over het gezag van een minderjarige, in het kader van een complexe ouderschapskwestie tussen de vader en de moeder. De vader verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over de minderjarige, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders, en dat de vader het gezag mogelijk zal misbruiken in de strijd met de moeder. De rechtbank heeft de procedure lang aangehouden, maar er is geen verbetering in de situatie tussen de ouders gekomen. De vader heeft tijdens het proces niet aangetoond dat hij in staat is om de juiste keuzes te maken in het belang van de minderjarige, en zijn gedrag heeft geleid tot spanningen die schadelijk zijn voor de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de vader toe te wijzen, maar de rechtbank heeft deze visie niet gedeeld. De rechtbank benadrukt dat de omgang tussen de vader en de minderjarige zo snel mogelijk moet worden hervat, maar dat dit onder begeleiding moet gebeuren om de spanningen tussen de ouders te verminderen. De rechtbank heeft de vader aangespoord om hulpverlening te accepteren en zijn strijd met de moeder achter zich te laten, om zo een positieve rol in het leven van de minderjarige te kunnen spelen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/403559 / FA RK 22-1387
Datum uitspraak: 28 november 2024
beschikking gezag
in de zaak van
[naam vader](hierna: de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. H.J. Scholten te Doetinchem,
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. W.G. Kuster-van de Ven te Nijmegen,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 26 januari 2024 en de daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier met brief van mr. Kuster-van de Ven van 11 juli 2024;
- het F9-formulier met brief van mr. Scholten van 16 juli 2024;
- het F9-formulier met productie van mr. Kuster-van de Ven van 30 september 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. H.J. Scholten;
- de moeder, bijgestaan door mr. W.G. Kuster-van de Ven;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Het eerdere procesverloop blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 26 januari 2024. Bij die beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling met opbouw vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] uiteindelijk eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft (in hetzelfde weekend als de zoons van de vader bij hem verblijven). Iedere beslissing over het gezag is tot 16 juli 2024 pro forma aangehouden. Naar aanleiding van de berichten namens partijen is er een mondelinge behandeling gepland.

2.Het verzoek waarop nog beslist moet worden

2.1.
De vader verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, te bepalen dat hij samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
2.2.
Op de overige verzoeken (omgangsregeling en kinderalimentatie) is al beslist in de beschikking van 26 januari 2024.

3.De nadere standpunten van de ouders

3.1.
Volgens de vader moet aan hem het gezag worden toegekend om duidelijkheid te scheppen. Dit is werkelijk in het belang van [de minderjarige] en dit moet de moeder duidelijk zijn. [de minderjarige] heeft niet alleen een moeder, maar ook een vader die om haar geeft en goed voor haar kan zorgen, zoals hij dat ook voor zijn andere kinderen doet. Het is niet gezond dat de moeder [de minderjarige] zo beschermt en afschermt als zij doet. [de minderjarige] wordt daardoor belemmerd in haar ontwikkeling. Hij moet ongedwongen en ontspannen contact met zijn dochter kunnen hebben.
3.2.
Het is naar de mening van de moeder voldoende duidelijk dat partijen er niet in zullen slagen op een positieve wijze het gezamenlijk ouderlijk gezag uit te oefenen over [de minderjarige] . De moeder wordt constant beledigd, gediskwalificeerd en bedreigd door de vader, ook in bijzijn van [de minderjarige] . Dit lijkt vooral te gebeuren op het moment dat er andere mensen in de buurt van de vader zijn. Als hij [de minderjarige] alleen komt ophalen, dan gaat het normaal. Het houdt voor de moeder een keer op. De vader toont verder geen belangstelling in hoe het met [de minderjarige] gaat en gaat ook niet in op voorstellen van de moeder tot contactmomenten (bijvoorbeeld mee gaan naar consultatiebureau, fysio of zwemles). Het gaat de vader om het hebben van meer macht in de strijd en hij verliest daarbij de belangen van [de minderjarige] uit het oog.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad adviseert het verzoek van de vader toe te wijzen. De Raad acht de situatie tussen de ouders voor [de minderjarige] zorgelijk. Maar de problemen die tussen de ouders spelen, spelen ook los van het gezag. Het gezamenlijk gezag kan de vader meer betrokken laten zijn in het leven van [de minderjarige] en hem mede verantwoordelijk laten voelen. Het werkt nu averechts. De Raad wijst de vader wel op zijn verantwoordelijkheid om een hulpverleningstraject te doorlopen.

5.De beoordeling

Vooraf5.1. De omgang tussen [de minderjarige] en de vader verliep goed. Medio juli 2024 hebben er echter incidenten plaatsgevonden en sindsdien is er geen omgang meer geweest. Volgens de vader kreeg hij [de minderjarige] niet meer mee van de moeder en volgens de moeder kwam de vader [de minderjarige] niet meer ophalen en belde hij ook niet meer. Hoewel de vader stelt dat de ouders enkel wat woorden met elkaar hebben gehad, schetst de moeder toch een heel ander beeld. Het zou zijn begonnen met een ruzie op een parkeerplaats bij het ophalen van [de minderjarige] , waarbij zij is uitgescholden door de vader. [de minderjarige] was hierbij aanwezig. Bij het daaropvolgende ophaalmoment zou de moeder weer zijn uitgescholden; wederom in het bijzijn van [de minderjarige] . De moeder is vervolgens bij het weggaan anoniem gebeld door de vriendin van de vader en zijn uitgescholden door haar. Dit gebeurde in de auto, waar [de minderjarige] bij was. Vervolgens is de vader naar het huis van de moeder gegaan en heeft voor haar deur staan schelden en staan bonken op de ramen. Ook dit heeft [de minderjarige] meegekregen. Toen het volgende omgangsmoment niet door kon gaan omdat [de minderjarige] een tandartsafspraak had (waarvoor de moeder de vader had uitgenodigd om mee te gaan) en de vader toch voor de deur van de moeder stond, zou de vader hebben gezegd dat dit het laatste beeld is van hem wat ze van hem zouden zien. Ook hier was [de minderjarige] bij.
5.2.
De vader heeft de gebeurtenissen niet ontkend. De rechtbank begrijpt dan ook waarom de moeder zich bedreigd voelt en [de minderjarige] overstuur is geraakt. Het is een gemiste kans dat in de tussentijd geen hulpverlening is gezocht, terwijl dit wel is afgesproken tijdens de vorige mondelinge behandeling.
5.3.
Omdat er over de verzorging van [de minderjarige] door de vader geen zorgen zijn en zij een belangrijke band met elkaar hebben, acht de rechtbank het met de Raad belangrijk dat de omgang zo snel mogelijk weer wordt hervat. Gelet op wat er is gebeurd en het tijdsverloop is het daarbij wel belangrijk dat eerst gekeken wordt naar waar [de minderjarige] behoefte aan heeft en of de omgang zomaar onverkort opgestart kan worden. Mogelijk dat de omgang eerst kort opgebouwd moet worden (niet meteen overnachten). Er is in ieder geval begeleiding nodig bij de overdracht, gelet op de spanningen tussen de ouders en wat [de minderjarige] daar allemaal van heeft meegekregen. De ouders hebben op de mondelinge behandeling afgesproken en toegezegd zich te zullen wenden tot Grandcare voor het begeleiden van de overdrachtsmomenten. Dit acht de rechtbank positief en de rechtbank gaat ervan uit dat op deze manier de omgang weer kan worden opgestart. Mogelijk heeft Grandcare ook nog tips voor de ouders om op een respectvolle wijze met elkaar om te gaan tijdens de overdracht (en eigenlijk gewoon altijd) om het contact voor [de minderjarige] op een meer ontspannen manier te laten plaatsvinden.
5.4.
Het komt de rechtbank verstandig voor dat zolang de situatie tussen de ouders nog zo gespannen is, zij onderling tijdens de omgang verder geen contact met elkaar hebben, behalve in noodgevallen. De rechtbank benadrukt dat ruzie, diskwalificatie van de ander of bedreiging absoluut onacceptabel is. Zeker in het bijzijn van [de minderjarige] . Dit is erg schadelijk voor [de minderjarige] en kan de weerstand tegen omgang alleen maar vergroten.
Het gezag
5.5.
Het verzoek om de vader ook met het gezag over [de minderjarige] te belasten, wijst de rechtbank af op grond van artikel 1:253c BW. Naar het oordeel van de rechtbank is er
een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
5.6.
De rechtbank heeft teveel aanwijzingen dat de vader het gezag zal misbruiken in de strijd met de moeder. De vader heeft tijdens het raadsonderzoek gezegd dat als hij het gezag heeft, hij zal tegenhouden dat moeder met [de minderjarige] naar Berlijn (opa mz) kan gaan. Vader geeft weliswaar aan dat hij zijn gezag niet op deze manier wil gebruiken, maar als moeder dit ook doet, voelt vader zich genoodzaakt dit ook te doen. [1] Ook betaalt hij de kinderalimentatie voor [de minderjarige] niet, vanwege de strijd met de moeder. Een geldige reden ontbreekt hiervoor en [de minderjarige] heeft hier indirect last van. Al zou de moeder een gokverslaving hebben – zoals de vader stelt, maar waarvoor verder geen aanwijzingen zijn – staat dit los van de kosten die voor [de minderjarige] gemaakt worden en waarvoor beide ouders verantwoordelijk voor zijn. Ook dit is een manier om zijn eigen (negatieve) invloed uit te oefenen op de moeder, ten koste van [de minderjarige] . Bovendien doet de vader voorkomen dat hij openstaat voor hulpverlening, maar dit is helemaal niet zo. De zaak is in afwachting van het ouderschapstraject al eerder aangehouden en de vader heeft ook expliciet en zonder voorbehoud toegezegd daaraan mee te werken. Vervolgens heeft hij zich niet aangemeld en staat hij daar nu ook eigenlijk niet voor open. Nu zegt de vader alleen mee te zullen werken aan een ouderschapsbemiddelingstraject als hij eerst het gezag krijgt. Hij stelt dus een voorwaarde. Hij zet hiermee zijn eigen belang voorop. Het getuigt van weinig inzicht in wat belangrijk is voor een ander. Bij gezamenlijk gezag verwacht de rechtbank dat de vader onvoldoende in staat is de juiste keuzes in het belang van [de minderjarige] te maken, omdat de emoties door de strijd nog steeds de overhand lijken te nemen.
5.7.
De rechtbank heeft de procedure lang aangehouden en er is geen verbetering gekomen. De verhouding tussen de ouders is nog steeds zeer gespannen. Ook de afgelopen periode hebben er weer heftige incidenten plaatsgevonden. [de minderjarige] is hiermee belast geweest. De rechtbank deelt de visie van de Raad niet dat gezamenlijk gezag de vader meer betrokken en verantwoordelijk zal maken. Ook zonder het gezag kan de vader betrokken zijn en verantwoordelijkheid nemen. Daarvoor is ook steeds de procedure aangehouden; om de vader de kans te geven te laten zien dat hij een betrokken vader wil en kan zijn. Het gevoel van de vader dat hij zich al tweeënhalf jaar moet bewijzen klopt in die zin ook, omdat het ook al tweeënhalf jaar niet goed loopt en de rechtbank wacht op een verbetering.
5.8.
De rechtbank is voldoende gebleken dat de moeder zich heeft ingezet voor verbetering door zelf hulpverlening en therapie aan te gaan. Ook blijft ze open staan voor een rol van de vader in het leven van [de minderjarige] en blijft zij de omgang stimuleren. Van de vader is de rechtbank daarentegen juist niet gebleken van enige inzet. Hij heeft geen hulpverlening geaccepteerd, ondanks zijn toezegging daartoe. Gelet op de incidenten die hiervoor aan bod zijn gekomen, is hij nog steeds niet betrouwbaar en voorspelbaar gebleken. Ook is niet gebleken dat hij zich betrokken richting [de minderjarige] heeft opgesteld, ondanks toezeggingen vanuit zijn kant en handreikingen vanuit de moeder. De vader lijkt teveel bezig te zijn met de strijd, waarbij hij zich verschuilt achter de procedure en het niet hebben van het gezamenlijk gezag. Gelet op het huidige standpunt van de vader, zal er bij hem geen hulpverlening starten. Bij die stand van zaken heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat de huidige situatie binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. De rechtbank wijst het verzoek van de vader dan ook af.
5.9.
Het is positief dat de ouders er sinds de vorige zitting in zijn geslaagd om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] uit te bouwen tot een weekendregeling. Het is essentieel dat die regeling zo snel weer wordt hervat, zodat de vader op die manier een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] kan spelen. De rechtbank gunt dit de vader en [de minderjarige] ook. Hij is een goede vader voor haar, maar moet wel de strijd met de moeder achter zich gaan laten. Het niet hebben van gezag doet aan zijn vaderrol voor [de minderjarige] niets af.

6.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van der Hilst, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Rapport Raadsonderzoek van 6 maart 2023, pagina 14 persoonlijk gesprek met de vader op kantoor op 3 februari 2023.