ECLI:NL:RBGEL:2024:8525

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
05/304218-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op levende have in het kader van een beklagprocedure met betrekking tot een gevaarlijk huisdier

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure betreffende de inbeslagname van een hond, die als gevaarlijk wordt beschouwd. Klaagster, geboren in 1998, wordt verdacht van het onvoldoende zorg dragen voor haar hond, een Amerikaanse Staffordshire Terriër, die op 12 augustus 2024 in beslag is genomen. De rechtbank heeft de risicoanalyse van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht beoordeeld en geconcludeerd dat de conclusies van deze analyse, waaronder de aanbeveling tot euthanasie, niet onnavolgbaar zijn. Klaagster heeft verzocht om teruggave van de hond en om tegenonderzoek, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de hond, gezien het risico dat deze hond vormt voor de omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerdere bijtincidenten hebben plaatsgevonden en dat de hond niet herplaatsbaar is. De rechtbank benadrukt het belang van een spoedige behandeling van de onderliggende strafzaak, gezien de mogelijke gevolgen voor de hond. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beklag ongegrond en wijst het verzoek tot tegenonderzoek en het verzoek tot aanwijzing van een bewaarder af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/304218-24
raadkamernummer : 24-020495
datum zitting : 30 oktober 2024
datum uitspraak : 13 november 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
mr. H. Hadziç, advocaat te Arnhem,
hierna te noemen: klaagster, tevens beslagene.

Feiten

Klaagster wordt verdacht van het onvoldoende zorg dragen voor een onder haar hoede staand gevaarlijk dier (artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 12 augustus 2024 onder klaagster in beslag is genomen: een hond genaamd [naam] (ras: Amerikaanse Staffordshire Terriër, geslacht: reu, niet-gecastreerd, leeftijd: 2 jaren).
Benaming
De beklagprocedure betreft een procedure waarin de hond juridisch wordt gezien als een goed. Normaliter wordt een goed in een dergelijke beklagprocedure en beslissing aangeduid als ‘het inbeslaggenomen voorwerp’. Gelet op de omstandigheid dat er in dit geval beslag ligt op levende have met een hoge emotionele waarde zal de rechtbank het inbeslaggenomen voorwerp in deze beslissing aanduiden als ‘ [naam] ’.

Procedure

Het klaagschrift is op 19 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 4 september 2024 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld en de behandeling aangehouden, opdat de door de officier van justitie geïnitieerde gedragsonderzoek van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht (hierna: ‘de risicoanalyse’) kan worden afgewacht.
Op 13 september 2024 was het rapport van de risicoanalyse gereed.
Op 28 oktober 2024 heeft verzoekster per e-mail een aanvullend standpunt ingenomen.
Op 29 oktober 2024 heeft de officier van justitie per e-mail gereageerd op het aanvullende standpunt van verzoekster.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer voortgezet.
De rechtbank heeft (telkens) klaagster, de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van [naam] .
Door en namens klaagster is primair aangevoerd tot gegrondverklaring en onmiddelijke teruggave van [naam] .
Subsidiair is aangevoerd dat de de risicoanalyseondeugdelijk tot stand is gekomen en daarmee onbetrouwbaar is. Verder is gesteld dat euthanasie als ultimum remedium heeft te gelden en dat er onvoldoende en ondeugdelijk onderzoek is gedaan naar alternatieve maatregelen. Volgens klaagster dient daarom een andere deskundige [naam] te onderzoeken.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van [naam] aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat [naam] zal worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie verzet zich tegen het uitvoeren van tegenonderzoek, omdat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de deskundigheid van de onderzoekers en de volledigheid van het onderzoek, daar waar het gaat om het vaststellen van de risico’s op (herhaalde) bijtincidenten. Het onderzoek is voldoende en deskundig onderbouwd.

Beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de drie maanden sinds de zaak tot een einde is gekomen twee jaren na inbeslagneming. Klaagster is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klaagster als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Marginale toetsing en wettelijk kader
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan klaagster-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Betrouwbaarheid risicoanalyse en verzoek tot tegenonderzoek
De rechtbank overweegt dat de grondslag van de betwisting van de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de risicoanalyse is gebaseerd op een gestelde onzekerheid van eerdere bijtincidenten, waarnaar in de risicoanalyse wordt verwezen. De rechtbank overweegt dat niet alle bijtincidenten zijn uitgerechercheerd en dat niet vaststaat dat alle gerapporteerde bijtincidenten uitsluitend zijn te wijten aan het gedrag van [naam] . Echter, buiten kijf staat
dater eerdere bijtincidenten door [naam] hebben plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt verder dat de wijze van informatie-inwinning en onderzoeksmethodiek van het Riskassessmentteam is opgenomen in de risicoanalyse. De rechtbank stelt vast dat op pagina 6 (‘Deel 1: informatie over bijtincident(en)’) informatie is vermeld uit het procesdossier. Het zaaknummer is uitdrukkelijk vermeld op de pagina in de risicoanalyse. De informatie op die pagina is bovendien niet terug te vinden in een enkel proces-verbaal, Zo pagina 6 staat onder meer vermeld: het bijtende gedrag dat de politie heeft waargenomen, geweldshandelingen die de politie heeft moeten verrichten om [naam] los te maken van het slachtoffer en dat er eerdere bijtincidenten hebben plaatsgevonden.
Bovendien zijn de bevindingen van de risicoanalyse niet alleen gebaseerd op informatie omtrent bijtincident(en) maar ook informatie uit andere bronnen (deel 2 t/m 5 in de risicoanalyse), waaronder informatie van de vaste verzorger bij de opslaghouder en informatie uit de gedragstest.
De rechtbank overweegt dat, in het licht van het voorgaande, de stelling, dat de conclusies van de risicoanalyse gebaseerd zijn op gebrekkige informatie, geen stand houdt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de getrokken conclusies, waaronder die van – zakelijk weergegeven – euthanasie en niet herplaatsbaar, niet onnavolgbaar. De rechtbank acht daarom geen gronden aanwezig om tegenonderzoek te gelasten en zal het verzoek van klaagster in zoverre afwijzen.
Overwegingen ten aanzien van [naam]
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Op 12 augustus 2024 heeft er een bijtincident met een persoon plaatsgevonden. De politie heeft dit incident waargenomen en heeft [naam] dezelfde dag in beslag genomen. Uit het dossier volgt verder dat er eerdere bijtincidenten zijn geweest op in ieder geval 3 augustus 2024 en 11 oktober 2023. In de risicoanalyse wordt geconcludeerd dat gezien de schijnbaar herhaald opgedane ervaring met bijtgedrag door [naam] , het risico van [naam] naar personen (volwassenen en kinderen) wordt ingeschat als zeer hoog. Verder wordt geconcludeerd dat het risico van [naam] naar andere honden wordt ingeschat op hoog en naar kleinere honden als zeer hoog. Nu de onderhavige procedure een summier karakter draagt is er slechts ruimte voor een marginale toetsing. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ten aanzien van de totstandkoming en betrouwbaarheid van de risicoanalyse, gaat de rechtbank uit van deze conclusies. De rechtbank acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, [naam] zal onttrekken aan het verkeer.
Voor zover, al dan niet impliciet, door klaagster is aangevoerd dat zij, dan wel een ander, tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak moet worden aangewezen als bewaarder van [naam] overweegt de rechtbank dat de persoonlijke omstandigheden van klaagster zich daar niet mee verhouden. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en leeft een zwervend bestaan. Bovendien blijkt uit het dossier dat er meerdere meldingen zijn van overlastgevend gedrag van klaagster, waarbij [naam] in enkele gevallen ook aanwezig is. De politie heeft verder geverbaliseerd dat het hen ambtshalve bekend is dat klaagster regelmatig onder invloed is van drugs dan wel alcohol. De omstandigheid dat klaagster op 13 september 2024 bij de politie heeft verklaard sinds 1,5 maand geen harddrugs meer te gebruiken, doet daaraan niets af. Het vorenstaande, in combinatie met de conclusie in de risicoanalyse, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat klaagster niet zal worden aangewezen als bewaarder van [naam] . Nu in de risicoanalyse eveneens is geconcludeerd dat [naam] ook niet herplaatsbaar is bij een ander, ook een ander niet als bewaarder worden toegewezen door de rechtbank.
Conclusie
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, [naam] zal onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Slotopmerkingen
De rechtbank neemt deze beslissing niet lichtvaardig. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing tot gevolg kan hebben dat [naam] wordt geëuthanaseerd, ook vóórdat er sprake zal zijn van een onherroepelijk beslissing in de strafzaak.
De rechtbank zal niet treden in het opportuniteitsbeginsel en de bevoegdheden van de officier van justitie, maar de rechtbank merkt met klem op dat juist in zaken met beslag op levende have het belang van een zo spoedig mogelijke behandeling en afdoening des te groter is. Het zou wenselijk zijn dat de onderliggende strafzaak zo spoedig mogelijk zal worden behandeld en, indien mogelijk, vóór enige beslissing tot euthanasie wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank
wijst afhet verzoek tot tegenonderzoek.
wijst afhet verzoek tot het aanwijzen van een bewaarder.
verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A. Bonder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.