ECLI:NL:RBGEL:2024:8518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
24-013234
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op een hond in het kader van een beklagprocedure met risicoanalyse en deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure betreffende de inbeslagname van een hond, die als gevaarlijk werd beschouwd. Klaagster, geboren in 1981 in Italië, werd verdacht van het onvoldoende zorg dragen voor haar hond, een Cane Corso, die op 13 mei 2024 in beslag was genomen na meerdere bijtincidenten. De rechtbank heeft de risicoanalyse van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht als betrouwbaar beoordeeld, waarin het risico van de hond naar personen en andere honden als hoog werd ingeschat. Klaagster had verzocht om teruggave van de hond, maar het Openbaar Ministerie verzet zich hiertegen, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. De rechtbank heeft de deskundigheid van de door klaagster ingeschakelde expert, dhr. A. van Putten, niet erkend, omdat zijn tegenonderzoek niet voldeed aan de vereisten van wetenschappelijke onderbouwing. De rechtbank concludeert dat de risicoanalyse voldoende onderbouwd is en dat de hond niet herplaatsbaar is, waardoor euthanasie de enige optie is. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, met de opmerking dat de beslissing tot euthanasie niet lichtvaardig is genomen en dat het van belang is dat de onderliggende strafzaak spoedig wordt behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
raadkamernummer : 24-013234
datum zittingen : 6 november 2024, 11 september 2024, 3 juli 2024
datum uitspraak : 20 november 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Italië),
postadres [adres] , [postcode] [plaats 1] (kantoor advocaat),
mr. M. Neijenhuis, advocaat te Laren,
hierna te noemen: klaagster, tevens beslagene.

Feiten

Klaagster wordt verdacht van het onvoldoende zorg dragen voor een onder haar hoede staand gevaarlijk dier (artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht). Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv blijkt dat op 13 mei 2024 onder klaagster in beslag is genomen: een hond genaamd ‘ [naam] ’ (ras: Cane Corso, geslacht: reu, niet-gecastreerd, leeftijd: 6 jaren).
Benaming
De beklagprocedure betreft een procedure waarin de hond juridisch wordt gezien als een goed. Normaliter wordt een goed in een dergelijke beklagprocedure en beslissing aangeduid als ‘het inbeslaggenomen voorwerp’. Gelet op de omstandigheid dat er in dit geval beslag ligt op levende have met een hoge emotionele waarde zal de rechtbank het inbeslaggenomen voorwerp in deze beslissing aanduiden als ‘ [naam] ’.

Procedure

Het klaagschrift is op 27 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Op 10 juni 2024 heeft het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht de ‘Risicoanalyse bijtincident(en)’ (hierna: ‘de risicoanalyse’) aangeleverd.
De rechtbank heeft op 3 juli 2024 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld en de behandeling, op verzoek van klaagster, aangehouden om tegenonderzoek te laten verrichten. De rechtbank heeft de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord. Klaagster was wel ter zitting aanwezig, maar is niet gehoord omdat er geen tolk Italiaans beschikbaar was.
De rechtbank heeft op 11 september 2024 de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer hervat en de behandeling aangehouden, omdat het tegenonderzoek nog niet was afgerond. De rechtbank heeft de officier van justitie op zitting gehoord. De advocaat en klaagster waren, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Op 4 november 2024 heeft de raadsvrouw per e-mail verzocht om videobeelden van het tegenonderzoek ter zitting te bekijken en om dhr. A. van Putten (uitvoerder tegenonderzoek, hierna: Van Putten) een toelichting te laten geven.
Op 5 november 2024 heeft de officier van justitie per e-mail de deskundigheid van Van Putten betwist en zich verzet tegen het tonen van de beelden ter zitting.
De rechtbank heeft op 6 november 2024 de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer hervat. De rechtbank heeft klaagster (met bijstand van een tolk Engels, omdat opnieuw geen tolk Italiaans beschikbaar was), de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord. De rechtbank heeft ook Van Putten gehoord als informant over zijn rapport tegenonderzoek. Het verzoek tot tonen van de beelden is door de rechtbank afgewezen.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van [naam] .
Door en namens klaagster is geconcludeerd tot gegrondverklaring en onmiddelijke teruggave van [naam] aan klaagster. Hiertoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de risicoanalyse berust op eenzijdige informatie en dat er onjuistheden en inconsitstenies zitten in de risicoanalyse en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, terwijl uit het volgens klaagster betrouwbaardere tegenonderzoek door Van Putten blijkt dat [naam] geen risico vormt voor de maatschappij, honden en personen. Verder is aangevoerd dat klaagster bereid is zich te houden aan een aanlijn- en muikorfgebod en dat zij bezig is met een cursus tot hondertrainer.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van [naam] aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend daartoe zal besluiten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de risicoanalyse van de Universiteit Utrecht van (voldoende) hoge kwaliteit en zorgvuldigheid is. Het tegenonderzoek is niet betrouwbaar tot stand gekomen. Verder is aangevoerd dat de handhaving van het beslag op grond van de risicoanalyse wel voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, dat klaagster een eerder aanlijn- en muilkorfgebod al heeft overtreden en dat de cursus niets afdoet aan de voorgaande incidenten en conclusies en advies in de risicoanalyse.

Beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
De rechtbank is bevoegd.
Klaagster is ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klaagster als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Marginale toetsing en wettelijk kader
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan klaagster – wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Risicoanalyse
De rechtbank stelt voorop dat de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht aantoonbare wetenschappelijke expertise heeft wat betreft het onderzoeken en beschrijven van het gedrag van honden en het rapporteren daarvan. De rechtbank overweegt dat de wijze van informatie-inwinning en onderzoeksmethodiek van het Riskassessmentteam is opgenomen in de risicoanalyse. De rechtbank stelt vast dat op pagina 6 (‘Deel 1: informatie over bijtincident(en)’) informatie is vermeld uit het procesdossier. Het zaaknummer is uitdrukkelijk vermeld in de risicoanalyse. De informatie op pagina 6 is bovendien terug te vinden in meerdere processen-verbaal, terwijl de bevindingen van de risicoanalyse niet alleen zijn gebaseerd op informatie omtrent bijtincidenten, maar ook informatie uit andere bronnen (deel 2 t/m 5 in de risicoanalyse), waaronder informatie van de vaste verzorger bij de opslaghouder en informatie uit de uitgebreid omschreven gedragstesten. Die gedragstesten zijn gestandaardiseerd, gevalideerd en betrouwbaar en die beschrijven de gedragingen, houdingen en stress-signalen die door een hond worden getoond.
Wat betreft de gedragstesten en de uiteindelijk getrokken conclusies specifiek ten aanzien van [naam] overweegt de rechtbank als volgt. Er is geconcludeerd dat het risico van [naam] naar personen wordt ingeschat als hoog en als zeer hoog tijdens bijtincidenten met honden en dat het risico van [naam] naar andere honden eveneens hoog is. Deze conclusies zijn gebaseerd op de
gecombineerdebevindingen uit bovenvermelde bronnen. Hierin is dus ook meegewogen dat bij diverse gedragstesten geen elementen van dreiggedrag, bijtgedrag of prooivanggedrag is waargenomen, zoals door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Dat dergelijk gedrag bij een aantal testen niet is waargenomen, betekent daarmee dus niet dat [naam] dus niet gevaarlijk is. Gelet op de toelichting in de bijlagen bij de risicoanalyse kan afwezigheid van dreigelementen – en dus waarschuwingssignalen – mogelijk ook een verhoogde kans van gevaarlijk gedrag opleveren. Bovendien beschrijven de gedragstesten wel degelijk ook dreigelementen als hiervoor genoemd, met name als het gaat om interactie met andere honden, waarbij [naam] ook niet tot slechts deels afleidbaar is. Verder beschrijven de gedragstesten geen elementen van sociabiliteit of geen contact met de verzorger of juist elementen van ontwijkend gedrag of spanning bij [naam] . Wanneer
alletestresultaten van de gedragstesten worden gecombineerd met de bevindingen uit
alleoverige bronnen, waaronder de informatie van de eerdere bijtincidenten en het gebrek van klaagster om [naam] tijdens en na die incidenten onder controle te hebben en houden, komt de Universiteit Utrecht tot de eerder genoemde conclusies.
De rechtbank overweegt dat, in het licht van het voorgaande, voor zover is gesteld dat de conclusies van de risicoanalyse gebaseerd zijn op gebrekkige of eenzijdige informatie, dat argument geen stand houdt. Daarmee bestaat voorshands geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusies en het advies in de risicoanalyse.
Tegenonderzoek
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het tegenonderzoek desondanks vooralsnog reden biedt voor een andere conclusie. Daaraan voorafgaand overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsvrouw heeft in reactie op de risicoanalyse van de Universiteit Utrecht op 21 juni 2024 verzocht een tegenonderzoek door Van Putten toe te staan, die zij als gecertificeerde deskundige hondengedragstherapeut beschouwt. De officier van justitie heeft zich bij bericht van 25 juni 2024 daartegen verzet, kort gezegd omdat de deskundigheid van Van Putten en de betrouwbaarheid van zijn onderzoeksmethoden worden bestreden.
De rechtbank heeft het verzoek om tegenonderzoek op de zitting van 3 juli 2024 alsnog toegewezen, omdat in rechterlijke procedures in beginsel tegenonderzoeken mogelijk moeten zijn indien daar om wordt verzocht, waarbij wordt opgemerkt dat de officier van justitie zich op die zitting (na overleg met de zaaksofficier) niet langer meer tegen een tegenonderzoek door Van Putten heeft verzet.
Op 4 oktober 2024 heeft Van Putten zijn bevindingen schriftelijk overgelegd (het verslag van het tegenonderzoek is gedateerd 30 september 2024).
De officier van justitie heeft in een schriftelijke reactie op 5 november 2024 (met als bijlage een reactie op de bevindingen van Van Putten door de Universiteit Utrecht van 22 oktober 2024), alsook ter zitting, opnieuw de deskundigheid van Van Putten en de betrouwbaarheid van zijn onderzoek bestreden.
Het debat tussen partijen betreft aldus onder meer de deskundigheid van Van Putten. Van Putten stelt dat hij gecertificeerd kynologisch gedragstherapeut is, dat hij lid is van de Nederlandse Vereniging van Gedragstherapeuten voor Honden (NVGH), dat hij een Edupet diploma heeft en dat de NVGH het diploma van de Martin Gaus academie waar Van Putten over beschikt, erkent. Volgens de officier van justitie betreft het hier echter een niet beschermd beroep, en ontbeert het tegenonderzoek wetenschappelijke grondslag. Daarnaast zou het tegenonderzoek niet voldoen aan de eisen die de Hoge Raad aan een deskundigenonderzoek stelt.
De rechtbank laat zich in de onderhavige procedure niet uit over de deskundigheid van Van Putten, vanwege de marginale toets in de raadkamerprocedure en omdat de officier van justitie zich op 3 juli 2024 uiteindelijk niet tegen een tegenonderzoek door Van Putten heeft verzet. De rechtbank heeft Van Putten als opsteller van het tegenonderzoek wel ter zitting als informant (niet als deskundige) gehoord, ondanks het verzet door de officier van justitie daartegen ter zitting van 6 november 2024. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat nu eenmaal een tegenonderzoek door Van Putten is toegestaan, er aan de zijde van klaagster vervolgens ook belang bestaat, dat die bevindingen ook door Van Putten zelf nader kunnen worden toegelicht. Vanwege het marginale karakter van de raadkamerprocedure is het verzoek om het videoverslag dat Van Putten van zijn onderzoek maakte ter zitting te tonen daarentegen afgewezen, waarbij mede is betrokken dat de rechtbank aan die videobeelden geen conclusies kan verbinden aangaande het gedrag van [naam] en de daarmee samenhangende risico’s, Bovendien mag logischerwijs worden verondersteld dat het schriftelijke verslag en het videoverslag met elkaar overeenkomen, hetgeen Van Putten ter zitting desgevraagd heeft bevestigd.
Uit het tegenonderzoek door Van Putten zou – zakelijk weergegeven en mede gezien zijn toelichting ter zitting – moeten blijken dat [naam] wel terug kan keren in de maatschappij en dat [naam] bovendien ook aan klaagster kan worden teruggegeven, mede doordat zij door voorlichting door Van Putten is doordrongen van de manier waarop zij met [naam] moet omgaan, ook omdat zij nu een cursus tot hondentrainer volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de Universiteit Utrecht in reactie op het tegenonderzoek van oordeel dat in de verslaglegging door Van Putten geen verwijzing naar de gehanteerde systematiek van beoordeling en inschatting van de risico’s is te vinden. Naar de rechtbank begrijpt, is een dergelijk systematiek met onderbouwing van de keuzes wel nodig om de kwaliteit van de risicobeoordeling te kunnen beoordelen. Van een wetenschappelijke basis van de door Van Putten gehanteerde onderzoeksmethodes, is niet gebleken. Van Putten test de hond bijvoorbeeld in de bewoonde wereld, zoals tijdens het uitlaten waarbij andere honden in de buurt zijn, bij een kinderdagverblijf of een supermarkt. Een methode waarvan marginaal toetsend niet kan worden vastgesteld of en zo ja in welke mate dit een verantwoorde methode is.
Ook worden er in de verslaglegging door Van Putten termen gebruikt die volgens de Universiteit Utrecht onder gediplomeerd diergedragstherapeuten, ethologen en anderen binnen erkende gedragsberoepsgroepen worden vermeden, omdat die onvoldoende objectief duiden welke gedragingen, houdingen en stresssignalen door een hond worden getoond. Hoewel Van Putten ter zitting aangeeft bekend te zijn met de “expert-bewoordingen”, maar in zijn verslag bewust voor gewoon taalgebruik heeft gekozen, kan de verslaglegging in de onderhavige procedure op dit punt marginaal toetsend vooralsnog niet voldoende op kwaliteit en inhoud worden beoordeeld. Hierin ligt besloten dat Van Putten het bij [naam] waargenomen gedrag in generaliserende bewoordingen beschrijft, zodat nadere onderbouwing noodzakelijk lijkt, waarvoor in de onderhavige procedure geen ruimte bestaat. Verder blijkt uit het tegenonderzoek dat deze uitsluitend is gebaseerd op de bevindingen van Van Putten zelf, en wat hij heeft waargenomen van het gedrag van [naam] bij zijn teamleden. Geenszins blijkt dat noch op welke wijze het dossier, de bijtincidenten of andere informatie is betrokken bij de totstandkoming van het tegenonderzoek. Weliswaar beschrijft hij dat klaagster inziet dat zij [naam] niet los had moeten laten en aangelijnd had moeten laten, maar dit gegeven is op zichzelf onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Tot slot heeft Van Putten ook geen kennis genomen van de woonsituatie van klaagster, die recent bij een vriend is ingetrokken. Dat Van Putten [naam] in voor [naam] onbekend terrein (Zaltbommel) heeft onderzocht, waarop [naam] goed zou hebben gereageerd, brengt hierin geen verandering. Ter zitting heeft Van Putten, als informant, het tegenonderzoek voor het overige niet noemenswaardig nader toegelicht.
De rechtbank overweegt verder dat zowel de officier van justitie als klaagster naar jurisprudentie (zowel beslissingen in klaagschriftprocedures als vonnissen in strafzaken) hebben verwezen, over het al dan niet ten onrechte terugplaatsen dan wel euthanaseren van honden. De rechtbank kan aan de aangehaalde jurisprudentie echter geen gevolgen verbinden in de onderhavige zaak, omdat in het geval van levende have en gedrags- of risicoanalysen de specifieke omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de getrokken conclusies (te weten de risico’s voor mensen en honden, het niet herplaatsbaar zijn en voorgenomen euthanasie) niet onnavolgbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat het tegenonderzoek al met al niet van voldoende gewicht is om de risicoanalyse in de huidige stand van de procedure aan de kant te zetten. De rechtbank zal de uiteindelijke beslissing in de onderhavige zaak daarom baseren op de risicoanalyse van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht. In de risicoanalyse is – zakelijk weergegeven – geconcludeerd dat
  • het risico van [naam] naar personen toe hoog is;
  • het risico van [naam] naar personen toe tijdens bijtincidenten met honden zeer hoog is;
  • het risico van [naam] naar andere honden toe zeer hoog is;
  • [naam] niet terug kan naar klaagster;
  • [naam] niet herplaatsbaar is; en dat
  • euthanasie voor [naam] de enige dierenwelzijnsvriendelijke optie is.
Op basis hiervan is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter later oordelend [naam] zal onttrekken aan het verkeer.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Klaagster heeft aangevoerd dat de conclusie tot euthanasie in de risicoanalyse niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Klaagster heeft aangevoerd dat het de hoofdregel is dat beslag aan beslagene wordt teruggeven (artikel 116 Sv) en dat uit het ‘protocol gevaarlijke honden’ van de politie volgt dat het aanwijzen van de eigenaar van de hond als bewaarder tot de mogelijkheden behoort. Hoewel dit ‘de hoofdregel’ en ‘de mogelijkheid’ zijn is er in het onderhavige geval sprake van een afwijkende situatie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier is marginaal toetsend gebleken dat er voorafgaande aan het incident dat aan de inbeslagname ten grondslag ligt drie eerdere bijtincidenten hebben plaatsgevonden, waarbij in een geval de andere hond is overleden (mogelijk als gevolg van een hartaanval vanwege de agressie door [naam] en niet omdat [naam] de andere hond heeft doodgebeten). Naar aanleiding daarvan moet klaagster intrinsiek zijn gewaarschuwd voor het gevaarlijke gedrag van [naam] en is klaagster gewaarschuwd door de politie. Aan haar is voorafgaand aan het laatste incident, waarbij zowel de hond als de eigenaar bijtschade door [naam] hebben opgelopen, bovendien een aanlijngebod opgelegd. De omstandigheid dat zij daar geen uitvoering aan heeft gegeven, met deze verdenking en de inbeslagname tot gevolg, dient voor risico en verantwoordelijkheid te komen van klaagster. Klaagster wist welke risico’s zij liep als zij zich niet aan de geboden zou houden en/of er een nieuw incident zou plaatsvinden. Immers, [naam] is na het eerste bijtincident van 13 februari 2024 al een keer in beslag genomen, al is er toen geen onderzoek gelast. Uit de stukken, en in het verlengde daarvan de risicoanalyse, blijkt dat klaagster [naam] (meermalen) niet onder controle heeft gehad. Klaagster lijkt niet te willen inzien dat zij [naam] niet onder controle heeft en kan houden. De omstandigheid dat zij stelt bezig te zijn met een cursus/opleiding tot hondenverzorger/trainer doet daaraan niets af. De rechtbank betrekt daarbij dat het Italiaanse certificaat dat zij heeft overgelegd niet zonder meer onderbouwt dat zij een opleiding als hondentrainer volgt, op basis waarvan erop kan worden vertrouwd dat zij anders dan voorheen capabel is om [naam] onder controle te houden. De rechtbank acht het zorgelijk dat er vier bijtincidenten hebben moeten plaatsvinden voordat klaagster ook maar enige vorm van verantwoordelijkheid lijkt te willen nemen. In het klaagschrift is aangevoerd dat klaagster bereid is om [naam] aan te lijnen en een muilkorf te laten dragen. Nu klaagster eerder een gebod hiertoe heeft overtreden/genegeerd hecht de rechtbank weinig tot geen waarde aan klaagsters toezegging in de onderhavige procedure. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat klaagster overkomt als een tenger gebouwde vrouw en dat [naam] een ‘Cane Corso’ een grote hond is van gemakkelijk 44,5 kilogram die in de risicoanalyse als volgt wordt omschreven: “
Met een minimale schofthoogte van 60 centimeter is het ras groot te noemen, met krachtige, sportieve bouw. De Cane Corso is een actief, zelfverzekerd en waakzaam ras dat zijn eigen territorium en eigen mensen zal verdedigen”). Het baart de rechtbank mede om die reden zorg of klaagster [naam] aan zal kunnen als het er op aan komt. In dat verband acht de rechtbank de verklaring van Van Putten ter zitting van belang, dat hij weliswaar geen agressief maar wel onbehouwen gedrag bij [naam] heeft waargenomen, dat zich laat omschrijven als ‘drammen’, zoals het heel hard naar een andere hond te rennen en dan heel wild doen. Waar Van Putten ter zitting verklaart goed in staat te zijn het gedrag van een hond te kunnen ‘lezen’ en steeds alert te zijn zo nodig te kunnen ingrijpen, is het marginaal toetsend zeer de vraag of klaagster steeds zo alert is of zal kunnen zijn en de hond ook daadwerkelijk zal aankunnen. De rechtbank betrekt voorts dat het advies van Van Putten om [naam] altijd en het liefst dubbel aangelijnd te hebben, omdat hij tot een ‘zelfstandig ras’ behoort, en vanwege de grootte van de hond of het al dan niet luisteren door de hond, vooralsnog niet bijdraagt aan het vertrouwen dat in klaagster moet worden gesteld.
Gelet op het zeer hoge risico naar andere honden acht de Universiteit Utrecht het ook niet reëel dat er instanties of locaties zijn waar [naam] kan worden herplaatst en dat, gelet op de risico’s, [naam] langdurig of eindeloos zal moeten wachten op adoptie door een ander.
De rechtbank is daarom van oordeel dat handhaving van het beslag wel voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Conclusie
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, [naam] zal onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Slotopmerkingen
De rechtbank neemt deze beslissing niet lichtvaardig. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing tot gevolg kan hebben dat [naam] wordt geëuthanaseerd, ook vóórdat er sprake zal zijn van een onherroepelijk beslissing in de strafzaak, waarvan niet vast staat dat klaagster zal worden veroordeeld.
De rechtbank zal niet treden in het opportuniteitsbeginsel en de bevoegdheden van de officier van justitie, maar de rechtbank merkt met klem op dat juist in zaken met beslag op levende have het belang van een zo spoedig mogelijke behandeling en afdoening des te belangrijker is. Het zou wenselijk zijn dat de onderliggende strafzaak zo spoedig mogelijk zal worden behandeld en, indien mogelijk, vóór enige beslissing tot euthanasie wordt genomen.
Het valt klaagster niet te verwijten dat de onderhavige procedure langer heeft geduurd doordat zij een tegenonderzoek heeft gevraagd, waarmee de nodige tijd is gemoeid. Het heeft het Openbaar Ministerie vrij gestaan om ook in afwachting van een volgende zittingsdatum in de raadkamerprocedure al te dagvaarden in de strafzaak.
De rechtbank ziet bij de huidige stand van zaken juridisch geen aanleiding om [naam] in afwachting van de strafzaak bij een derde en op kosten van klaagster in bewaring te geven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. Y.H.M. Marijs, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.